34 176 Wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter uitvoering van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van richtlijn 2006/43/EG van het Europees parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PbEU 2013, L 182) (Uitvoeringswet richtlijn jaarrekening)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 1 mei 2015

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

INHOUDSOPGAVE

1.

Inleiding

1

2.

De richtlijn en de implementatie

2

 

2.1

Reikwijdte en definities

2

 

2.2

De balans en de winst- en verliesrekening

3

 

2.3

Toelichting op de jaarrekening

3

 

2.4

Accountantscontrole

4

 

2.5

Vrijstellingen

4

 

2.6

Verslag van betalingen aan overheden

5

3.

Lasten voor het bedrijfsleven

7

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met een positieve grondhouding kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek ter uitvoering van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van richtlijn 2006/43/EG van het Europees parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PbEU 2013, L 182) (hierna: het wetsvoorstel). Dit wetsvoorstel draagt bij aan de modernisering en de vereenvoudiging van het jaarrekeningenrecht. Een jaarrekeningenrecht dat bij de tijd is, helpt borgen dat kapitaalverstrekkers en andere belanghebbenden kunnen beschikken over de benodigde informatie bij het beoordelen van de financiële positie van een onderneming. Deze leden hebben nog enkele vragen en enkele suggesties tot verbetering.

De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven de doelen, te weten modernisering, vereenvoudiging, harmonisering en administratieve lastenverlichting. Over de brede linie hebben zij dan ook met instemming daarvan kennisgenomen. Voornoemde leden hebben daarbij wel nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij hebben daarover nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben enkele vragen.

2. De richtlijn en de implementatie

2.1 Reikwijdte en definities

De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen over de voorschriften aangaande de wijze waarop de drempelwaarden, zoals de netto-omzet en/of het balanstotaal en/of het gemiddeld aantal werknemers voor de verschillende categorieën rechtspersonen, te weten klein, middelgroot, groot, moeten worden berekend ex artikel 2:396 en 397 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit is van belang voor rechtspersonen die aan het hoofd staan van een groep. Het wetsvoorstel gaat in beginsel uit van berekening van de drempelwaarden op enkelvoudige basis ex artikel 3 van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van richtlijn 2006/43/EG van het Europees parlement en de Raad en tot intrekking van richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PbEU 2013, L 182) (hierna: Richtlijn). Dit betekent dat een moederonderneming voor haar enkelvoudige jaarrekening alleen naar de eigen cijfers kijkt om te bepalen welk regime van toepassing is. Wanneer de moederonderneming oftewel holding geen of weinig omzet heeft of zelf weinig werknemers in dienst heeft, kan zij zich als kleine rechtspersoon kwalificeren en profiteren van de vrijstellingen die kleine rechtspersonen toekomen. In het wetsvoorstel wordt dit Europese uitgangspunt echter niet overgenomen. Kan de regering ingaan op de overwegingen die aan deze keuze ten grondslag liggen en de bezwaren die zij ziet teneinde dit uitgangspunt wel over te nemen?

De leden van de PvdA-fractie steunen de keuze van de regering de drempelwaarden van moederondernemingen op geconsolideerde basis te berekenen. Waarom is in het wetsvoorstel ervoor gekozen dit optioneel voor de EU-lidstaten te houden? Is reeds bekend welke EU-lidstaten de drempelwaarden niet op geconsolideerde basis berekenen? In hoeverre kan dit leiden tot dispariteiten in Europa en wellicht tot verslaggevingslekken?

De leden van de SP-fractie merken op dat in artikel 3, twaalfde lid, van de Richtlijn een lidstaatoptie is opgenomen teneinde de drempelwaarden van moederondernemingen op geconsolideerde basis te berekenen. Deze leden juichen toe dat wordt voorgesteld om van deze lidstaatoptie gebruik te maken. Kan de regering aangeven welke argumenten zij heeft om de drempelwaarden op geconsolideerde basis te berekenen?

De leden van de D66-fractie lezen dat een micro-onderneming gedefinieerd wordt als een onderneming met een balanstotaal van maximaal 350.000 euro, een netto-omzet van maximaal 700.000 euro of een gemiddeld personeelsbestand gedurende het boekjaar van tien werknemers. Kan de regering aangeven hoeveel procent van de Nederlandse bedrijven onder deze definitie valt? Kan de regering toelichten waarom voor deze specifieke criteria is gekozen? Waarom is niet gekozen voor een maximum van vijftien werknemers? Deze leden constateren dat er door middel van verschillende criteria gedifferentieerd kan worden tussen micro-, kleine- en middelgrote ondernemingen waar vervolgens verschillende vrijstellingen aan gekoppeld kunnen worden. Kan de regering toelichten waarom niet is gekozen voor het opstellen van additionele differentiatie voor nieuwe ondernemingen?

2.2 De balans en de winst- en verliesrekening

De leden van de SP-fractie merken op dat door implementatie van de Richtlijn de methode van afschrijving van geactiveerde goodwill wijzigt, waardoor het rechtstreeks afboeken van goodwill van het eigen vermogen niet meer mogelijk zal zijn. Dit zal een positief effect hebben op de solvabiliteit van ondernemingen. Tevens constateren deze leden dat een gebrek aan solvabiliteit in de afgelopen jaren één van de grootste problemen was voor ondernemingen van het midden- en kleinbedrijf om een bankfinanciering te verkrijgen. Verwacht de regering dat met de implementatie van deze richtlijn dit probleem verkleind zal worden?

2.3 Toelichting op de jaarrekening

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de EU-lidstaten niet meer informatie van kleine ondernemingen mogen opvragen dan de toelichtingsvereisten waarin artikel 16 van de Richtlijn voorziet. In hoeverre heeft dit gevolgen voor de Nederlandse bedrijven en de Nederlandse regelgeving? EU-lidstaten kunnen kleine rechtspersonen voorschrijven dat zij informatie verschaffen over de rechtspersoon die aan het hoofd van de groep staat. Deze leden constateren met verbazing dat hier in dit wetsvoorstel niet voor is gekozen. Waarom niet? Hoe verhoudt zich dit tot de strijd tegen witwassen, belastingontduiking en belastingontwijking? Hoe verhoudt dit zich tot het centraal aandeelhoudersregister? Eén van de doelen van het centraal aandeelhoudersregister is het tegengaan van financieel-economische fraude. Deelt de regering de mening dat het opnemen van informatie over de aandeelhouder in de toelichting op de jaarrekening hier tevens aan bijdraagt? De aan het woord zijnde leden constateren dat de Richtlijn uitgaat van vermelding van alle transacties met verbonden partijen, ook als deze onder normale marktvoorwaarden worden verricht. Nederland vereist op dit moment niet dat transacties met verbonden partijen, die onder marktvoorwaarden worden verricht, vermeld dienen te worden. Waarom is hiervoor gekozen? Deelt de regering de mening dat het voor belastingdiensten inzichtelijker wordt of voldaan is aan de fiscale verrekenprijzenregels als de betrokken belastingdienst inzicht heeft in de transacties die plaatsvinden tussen groepsvennootschappen? In hoeverre helpt het vermelden van alle transacties met verbonden partijen in de strijd tegen belastingontduiking? Deelt de regering voorts de mening dat het opnemen van deze informatie betrokken derden een beter inzicht geeft in de daadwerkelijke staat van de onderneming?

De leden van de SP-fractie vragen of het klopt dat op basis van artikel 43, eerste lid, onder 6, van de vierde richtlijn alle betalingen aan de overheid moeten worden vermeld indien het totaal aan betalingen aan de overheid 100.000 euro overstijgt. Om welke reden is bepaald dat enkel betalingen die voortvloeien uit winnings- en/of houtkapactiviteiten moeten worden gerapporteerd?

2.4 Accountantscontrole

De leden van de PvdA-fractie merken op dat accountants in het voorliggende wetsvoorstel worden geacht een oordeel te geven of er tijdens het onderzoek van materiële onjuistheden in het jaarverslag zijn gebleken. Het is deze leden evenwel gebleken dat het, zowel bij beleggers als bij accountants, onduidelijk is in hoeverre dit een actieve onderzoeksplicht betreft voor de externe accountant om materiële onjuistheden in het jaarverslag te signaleren en daarover te rapporteren in de controleverklaring. Is de regering bereid hierover meer duidelijkheid te verschaffen? Kan de regering toelichten wat de reikwijdte is van het begrip materiële onjuistheden? Valt hier bijvoorbeeld ook onder dat de accountant tot een professioneel oordeel komt dat bepaalde risico’s omtrent de herfinanciering, de inrichting van de corporate governance of andere bedrijfsrisico’s te rooskleurig worden voorgesteld door het bestuur?

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de materiële onjuistheden kan duiden die in de controleverklaring moeten worden beschreven. Wat betekent het opnemen van deze onjuistheden voor de werkzaamheden van de externe accountant? Verwacht de regering van de externe accountant een actieve onderzoeksplicht teneinde deze onjuistheden te kunnen vermelden? Waarop kunnen deze onjuistheden betrekking hebben? Valt hieronder ook een risicoparagraaf, zoals bijvoorbeeld de situatie dat naar het professionele oordeel van de externe accountant bepaalde risico’s door het bestuur van de vennootschap ten onrechte zijn weggelaten of gebagatelliseerd? Beoogt de regering een continuïteitsanalyse, zoals bijvoorbeeld de situatie dat het bestuur een te rooskleurig beeld schetst van de mogelijkheden tot spoedige herfinanciering van de onderneming? Voornoemde leden vragen voorts of de externe accountant ook aandacht dient te besteden aan corporate governance informatie, bijvoorbeeld de situatie dat naar het professionele oordeel en op basis van de ervaring van de externe accountant de onderneming een te rooskleurig beeld verschaft van de effectiviteit van de corporate governance structuur, ten aanzien van de professionaliteit en doortastendheid van de raad van commissarissen. Graag vernemen deze leden op deze vragen een antwoord. Ook vernemen voornoemde leden graag of en zo ja, welke ruimte het wetsvoorstel biedt voor eventuele wijzigingen ten aanzien van de accountantscontrole.

2.5 Vrijstellingen

De leden van de D66-fractie constateren dat de Richtlijn een vrijstelling van de publicatieplicht bevat, maar er wel van uit gaat dat de balansinformatie opvraagbaar is bij het handelsregister. Kan de regering ingaan op de mogelijkheid om micro-ondernemingen in het wetsvoorstel de mogelijkheid te geven de balansinformatie bij de belastingdienst aan te leveren, die het vervolgens kan doorsturen naar het handelsregister. Kan de regering de vermindering van de administratieve lasten van het gebruik maken van deze vrijstellingsmogelijkheid berekenen?

2.6 Verslag van betalingen aan overheden

De leden van de PvdA-fractie delen de mening van de regering dat de rapportageverplichting voor en de transparantie over betalingen door de mijnbouw- en houtkapindustrie aan overheden een belangrijke bijdrage levert. Deze bijdrage is meervoudig: meer informatie voor investeerders in deze industrietak, een gelijk speelveld voor koplopers in deze sector, een toenemende druk op grondstofrijke landen openheid te geven over het gebruik van de grondstoffen en de goede besteding van die overheidsinkomsten, een afname van corruptie en omkoping en daardoor stimulering van goed bestuur en van politieke stabiliteit in de betrokken landen. Zij achten het dan ook van groot belang dat hoofdstuk tien van de Richtlijn op zodanige wijze wordt uitgewerkt dat het maximaal bijdraagt aan de voorziene positieve effecten. Daartoe hebben voornoemde leden enkele specifieke opmerkingen en vragen met betrekking tot de transparantie van de gerapporteerde data, de definitie van een project waarover gerapporteerd moet worden, en het sanctiebeleid. Deze leden vinden het belangrijk dat de data maximaal openbaar zijn. Dit bevordert een gelijk speelveld in de markt en verhoogt de druk op overheden om de opbrengsten uit natuurlijke rijkdommen optimaal te besteden. Zij vragen de regering er voor te zorgen dat het verslag over betalingen aan overheden wordt aangeleverd overeenkomstig de open data beginselen die door de Nederlandse overheid worden gestimuleerd teneinde de relatie en informatie-uitwisseling tussen overheid en burgers en ook tussen burgers en ondernemingen onderling te verbeteren. Minimaal zou het verplichte elektronische verslag over betalingen aan overheden aangeleverd moeten worden in een open en leesbaar format. Ook vragen de aan het woord zijnde leden of het mogelijk is een bepaling op te nemen dat, in overeenstemming met de open data beginselen, digitale kopieën van verslagen bij voorkeur gratis of anders tegen administratiekosten beschikbaar zijn.

De leden van de PvdA-fractie achten het van belang dat de definitie van projecten waarover moet worden gerapporteerd dusdanig is dat het voor burgers mogelijk is hun overheden te controleren op de besteding van die inkomsten en voor investeerders om een inschatting te maken van de bijdrage die een bedrijf levert aan lokale economieën en samenlevingen. In andere woorden, zij willen een definitie wat wordt verstaan onder project die burgers in staat stelt de gerapporteerde betalingen daadwerkelijk te herleiden tot tastbare projecten van mijnbouw-, olie/gas-, en houtkapondernemingen zodat zij weten hoeveel een mijn, een bos, een olieput de staat oplevert. Dit zien zij als de kern van deze wetgeving. De huidige definitie van project laat echter enige ruimte voor interpretatie. Bijvoorbeeld wat betreft de omschrijving van de wijze waarop verschillende operationele activiteiten wezenlijk met elkaar verbonden zijn in een project. Zij vragen de regering te preciseren wat zij verstaat onder wezenlijke verbondenheid van operationele activiteiten en welke criteria hierbij worden gehanteerd. Ook vragen de aan het woord zijnde leden aan te geven of, en zo ja, waarom de huidige definitie van project afdoende is teneinde de doelen van deze wet te verwezenlijken.

De aan het woord zijnde leden vinden dat niet-naleving van de rapportageverplichting gesanctioneerd behoort te worden. Zij vinden tevens dat sancties dusdanig proportioneel moeten zijn dat ondernemingen ook daadwerkelijk de prikkel ervaren zich aan de wet te moeten houden. Deze leden zijn daarom verheugd dat artikel 51 van de Richtlijn voorziet in de mogelijkheid de EU-lidstaten sancties op te leggen teneinde inbreuk op de bepalingen tegen te gaan en de nodige maatregelen te nemen teneinde ervoor te zorgen dat deze sancties worden gehandhaafd. Artikel 51 van de Richtlijn stelt dat de sancties doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend behoren te zijn. Voornoemde leden vragen of het voorstel van de regering een maximale geldboete van 20.250 euro te rijmen is met de drie criteria voor sancties. Zij vragen de regering toe te lichten op grond van welke redenen zij verwacht dat de hoogte van de vastgestelde maximale boete afdoende is en of het niet wenselijk zou zijn de strafmaat op te hogen teneinde de druk te maximaliseren om te voldoen aan de wetgeving. Zij vragen de regering of een hogere, eventueel oplopende, strafmaat mogelijk is die afdoende doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend is voor ondernemingen die geen verslag maken over de betalingen aan de overheden.

De leden van de SP-fractie zijn verheugd over de verplichting voor ondernemingen in de winningsindustrie en de houtkap om te rapporteren over hun betalingen aan overheden. Deze leden juichen meer transparantie over betalingen door het internationale bedrijfsleven aan de overheden toe en zien graag dat deze verplichting wordt uitgebreid tot andere bedrijfsactiviteiten. Waarom dienen deze betalingen niet in het reguliere jaarverslag maar in een apart verslag te worden opgenomen? Graag ontvangen zij uitleg van de regering hieromtrent. Deze leden zijn van mening dat het opnemen van rapportages over betalingen aan overheden in de managementverslagen als belangrijk voordeel heeft dat er enige vorm van accountantscontrole bij komt kijken. Een ander voordeel is dat dit overzicht dan ook wordt besproken tijdens de algemene aandeelhoudersvergadering. Wat vindt de regering van het voorstel de verslaglegging over betalingen aan overheden onderdeel te laten uitmaken van het managementverslag? Is de regering bereid te reageren op beide voordelen die voornoemde leden daarbij zien?

Kan de regering uiteenzetten waarom een evaluatie van de toepassing pas in 2018 moet worden afgerond door de Europese Commissie. Is er eerder geen beeld te geven van de wijze waarop het rapporteren over betalingen aan de overheden in de praktijk uitpakt? Deelt de regering de mening dat er al veel onderzoek is gedaan naar het zogenaamde «country-by-country-reporting»? Deze leden vragen aan te geven welke belastingen dienen te worden gerapporteerd door ondernemingen zowel actief in de winningsindustrie als in de houtkap van oerbossen. Waarom zijn de verbruiksbelastingen, zoals belastingen over de toegevoegde waarde, de inkomstenbelastingen en de omzetbelastingen hiervan uitgezonderd? Kan worden uitgelegd waarom alleen ondernemingen die actief zijn in de houtkap en winningsindustrie dienen te rapporteren over hun betalingen aan overheden? Deelt de regering de opvatting dat de verplichting tot rapporteren over betalingen aan overheden ook voor andere dan de genoemde activiteiten kan bijdragen aan transparantie en daarmee aan duidelijkheid over de fiscale positie van ondernemingen? Welke argumenten kan de regering aanvoeren om de verplichting tot rapporteren over betalingen aan overheden enkel voor deze activiteiten in te voeren en niet voor andersoortige bedrijven? In dat kader vragen de aan het woord zijnde leden aan te geven hoe de aangenomen motie-Merkies c.s. over openbaarmaking van belastingafdrachten aan landen (Kamerstuk 25 087, nr. 90) wordt uitgevoerd. Heeft de regering zich in Europees verband er reeds hard voor gemaakt dat bedrijven verplicht worden hun belastingafdracht aan landen openbaar te maken? Zo nee, wanneer gaat de regering zich daarvoor inzetten?

Volgens artikel 51 van de Richtlijn dienen de EU-lidstaten te voorzien in sancties die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De leden van de SP-fractie vragen de regering of een boete van maximaal 20.250 euro voldoende afschrikwekkend is om te voorkomen dat bepalingen uit de Richtlijn niet worden nageleefd. Voorts hebben deze leden een vraag over Nederlandse houdstermaatschappijen waarvan het moederbedrijf is gevestigd in een derde land zonder gelijkwaardige verslagleggingsvereisten. Daarbij gaat het ook om houdstermaatschappijen die niet actief zijn in Nederland, maar wel actief zijn in de winningsindustrie of houtkap van oerbossen via één of meer buitenlandse dochterbedrijven. Kan de regering bevestigen dat dergelijke houdstermaatschappijen, als zij op geconsolideerde basis voldoen aan de criteria voor grote ondernemingen, een geconsolideerd verslag van betalingen aan overheden moeten publiceren?

De leden van de CDA-fractie hebben nog enkele vragen over de beslissing om het betalingsoverzicht van grote ondernemingen en organisaties van openbaar belang, die actief zijn in de mijnbouwsector en houtkap van oerbossen, in een apart verslag op te nemen dat openbaar moet worden gemaakt, maar dat géén onderdeel is van de jaarrekening en niet wordt betrokken in de jaarrekeningcontrole. Zou het vanuit het oogpunt van overzichtelijkheid en gebruiksvriendelijkheid niet verstandig zijn dit overzicht toch onderdeel te laten zijn van het bestuursverslag? Zou dit bovendien niet bijkomende voordelen hebben dat er in ieder geval een «lichte» vorm van accountantscontrole plaatsvindt en dat het betalingsoverzicht ook formeel door aandeelhouders aan de orde kan worden gesteld in de algemene vergadering, zodat over de betalingen verantwoording wordt afgelegd door het bestuur aan de algemene vergadering? Graag vernemen deze leden hierop een reactie van de regering en ook of de Richtlijn ruimte biedt voor een dergelijke wijziging.

3. Lasten voor het bedrijfsleven

De leden van de VVD-fractie zijn een groot voorstander van maximale administratieve lastenverlichting voor het Nederlandse bedrijfsleven. De Richtlijn waar dit wetsvoorstel uit voortvloeit biedt de mogelijkheid micro-ondernemingen vrij te stellen van de verplichting een jaarrekening te publiceren. De in de jaarrekening vervatte balansinformatie kan namelijk ook worden ingediend bij een instantie welke deze doorstuurt naar het handelsregister. Kan dit de administratieve lasten verminderen voor deze kleine ondernemingen? Is de regering van mening dat verdere administratieve lastenverlichting voor deze categorie ondernemingen kan worden bereikt door te faciliteren dat de Belastingdienst de conform de Richtlijn vereiste balansinformatie, ex artike12:395a BW van dit wetsvoorstel, destilleert uit de aangifte vennootschapsbelasting en deze informatie op verzoek van de desbetreffende micro-onderneming namens deze kleine onderneming deponeert bij het handelsregister? Kan deze procedure in de plaats komen van de procedure dat iedere micro-onderneming of zijn adviseur verplicht blijft apart individueel de vereiste informatie op te stellen en de deponeren? Kan dit bijvoorbeeld door een geringe aanpassing van de uniforme standaard (Standard Business Reporting) welke al verplicht is voor het doen van de aangifte vennootschapsbelasting en verplicht kan worden voor het deponeren van de jaarrekening langs elektronische weg? Kan de regering de voor- en nadelen van deze mogelijkheid onderzoeken, dan wel willen overwegen? Hierbij kan gedacht worden aan de mogelijkheid micro-ondernemingen te laten volstaan met het aanleveren van een fiscale vermogensopstelling bij de Belastingdienst. De hierin vervatte balansinformatie kan de Belastingdienst doorsturen naar het handelsregister. Voor circa 90 procent van de ondernemingen in Nederland zou dit tot een lastenverlichting kunnen leiden. Deze constructie is immers al van toepassing op beursfondsen die hun jaarrekening verplicht deponeren bij de Autoriteit Financiële Markten, die deze vervolgens doorstuurt naar het handelsregister. De aan het woord zijnde leden vernemen graag de gedachten hieromtrent van de regering.

Als men er inderdaad vanuit gaat dat de kosten voor deze micro-ondernemingen voor het opstellen en publiceren van hun jaarrekening en of beperkte balans uitkomen op 1.000 euro per onderneming en, volgens een grove inschatting, 10 procent hiervan opgaat aan de publicatie van de voor het handelsregister benodigde verkorte balansinformatie dan zou, wanneer deze publicatie via de Belastingdienst kan plaatsvinden, per onderneming 100 euro kunnen worden bespaard. De verwachting is dat een niet verwaarloosbaar aantal ondernemingen inderdaad van deze mogelijkheid gebruik zal maken, omdat zij de posten op hun jaarrekening nu toch al volgens fiscale grondslagen waarderen. In hoeverre is de regering van mening dat dit een haalbare lastenverlichting kan zijn voor deze kleine ondernemingen? Hoe groot schat de regering de hier voorgestelde lastenverlichting in?

Het publicatiestuk voor een micro-onderneming is zodanig beperkt dat dit de vraag oproept of de gegevens relatief eenvoudig geautomatiseerd vanuit de Belastingdienst doorgestuurd kunnen worden naar de Kamer van Koophandel. Wat is de zienswijze van de regering op de uitvoerbaarheid hiervan op korte, dan wel middellange termijn?

Het is de leden van de VVD-fractie niet ontgaan dat het voorliggende wetsvoorstel geen gebruik maakt van de mogelijkheid uit de Richtlijn om middelgrote groepen, met uitzondering van organisaties van openbaar belang, vrij te stellen van de verplichting een geconsolideerde jaarrekening op te stellen. Klopt het dat onder andere Duitsland, Frankrijk, Italië, Ierland, Luxemburg, Finland, Griekenland, Portugal en Spanje deze administratieve lastenverlichting wel doorvoeren? Zou een dergelijke vrijstelling ten opzichte van de huidige praktijk verdere administratieve lastenverlichting teweegbrengen, zonder dat sprake is van verlies aan informatieverschaffing nu het opstellen en publiceren van enkelvoudige jaarrekeningen van groepsondernemingen gehandhaafd blijft? Kan de regering de voor- en nadelen van deze mogelijkheid onderzoeken, dan wel willen overwegen?

De leden van de SP-fractie merken allereerst op dat zij verheugd zijn met de voorspelde lastenverlichting voor het midden- en kleinbedrijf door het verhogen van de grensbedragen voor deze categorieën en de daarmee gepaard gaande vermindering van eisen met betrekking tot de toelichting op de jaarrekening.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven hoe zij bij de berekening voor de geschatte lastenverlichting gekomen is tot de bedragen behorend bij het opstellen van een jaarrekening voor grote, middelgrote, kleine en micro-regimes van 8.833, 4.869, 1.498 en 1.000 euro, alsmede de onderbouwing van het aantal geschatte rechtspersonen behorend bij de grote-, middelgrote-, kleine- en micro-regimes. Zekerheidshalve vragen deze leden ook of alle rechtspersonen die thans onder het kleine regime vallen en geen recht hebben op vrijstellingen, krachtens onderhavig wetsvoorstel vallen onder het micro-regime, op basis waarvan de lastenverlichting van circa 324 miljoen euro is gebaseerd. Deze leden vragen ook of en hoeveel uitzonderingen hierop zullen bestaan in de praktijk en wat daarvan de achtergrond is.

De voorzitter van de commissie, Ypma

Adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels

Naar boven