34 134 (R2046) Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en Bermuda (zoals gemachtigd door de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland) inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen, met Protocol; Hamilton, 28 september 2009

Nr. 2 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 februari 2015

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 5 januari 2015 over het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en Bermuda (zoals gemachtigd door de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland) inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen, met Protocol; Hamilton, 28 september 2009 (Kamerstuk 34 134 (R2046), nr. A/1).

De vragen en opmerkingen zijn op 3 februari 2015 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 11 februari 2015 zijn de vragen door de Minister van Buitenlandse Zaken beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De adjunct-griffier van de commissie, Van den Eeden

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de fractie van de SP hebben met interesse kennisgenomen van het Verdrag. Deze leden juichen de ontwikkeling van meer uitwisseling betreffende belastingen toe.

Algemeen

De leden vragen de regering uit te leggen waarom er informatie-uitwisseling op verzoek komt in plaats van automatische informatie-uitwisseling. Is er door Nederland of een andere partij aangedrongen op automatische informatie-uitwisseling?

Is bij het sluiten van het verdrag geanticipeerd op het feit dat Bermuda, Curaçao en Aruba in 2017 op basis van de Common Reporting Standard automatisch gegevens gaan uitwisselen? Is hier bij het sluiten van het verdrag rekening mee gehouden? Betekent het feit dat Nederland in 2017 automatisch gegevens gaat uitwisselen op basis van de Common Reporting Standards, dat dit ook voor de BES-eilanden geldt? Welke regeling geldt voor Sint-Maarten?

De leden vragen de regering aan te geven welke fiscale praktijken van de Antillen door de OESO als schadelijk worden gekenmerkt. Kan daarbij ook worden weergegeven welke vordering de Antillen hebben gemaakt per fiscale praktijk die door de OESO als schadelijk is gekenmerkt? Horen hier ook de e-zones bij die Curaçao kent? Hoe kijkt de OESO tegen deze e-zones aan en hoe kijkt de regering hier tegen aan? Meer specifiek willen de leden weten wat de visie van de regering is op het VPB-tarief in deze e-zones dat slechts twee procent bedraagt. Werkt dit lage tarief volgens de regering geen schadelijke belastingconcurrentie en agressieve tax planning in de hand?

Kan de regering aangeven welke ontwikkelingen zich de laatste jaren hebben gemanifesteerd ten aanzien van de e-zones? Kennen ook andere delen van de Nederlandse Antillen zogenaamde e-zones of vergelijkbare regelingen? Welke tarieven worden in deze e-zones gehanteerd?

Kan de regering aangeven in hoeverre de recente regelgeving met betrekking tot de SPF’s (Stichting Particulier Vermogen) succesvol is geweest? Zijn constructies waarmee belasting kan worden ontweken hiermee uitgebannen? Is de regering bereid toe te lichten hoe zij aankijkt tegen deze SPF’s? Geldt deze zienswijze ook voor de OESO?

Onderhandelingen met Bermuda

De leden hebben enkele vragen over het proefproject van de OESO. Kan de regering aangeven of Nederland de onderhandelingen ook in de toekomst namens de Nederlandse Antillen zal voeren? Wordt er op toegezien dat landen die de rol van coördinator op zich nemen, niet vooral in hun eigen belang handelen? Zo ja, door wie?

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 5 Uitwisseling van informatie op verzoek

Worden belanghebbenden altijd ingelicht over uitwisseling van informatie?

Kan de regering toelichten wat wordt bedoeld met de inspanningsverplichting? Brengt deze met zich mee dat, wanneer de voorhanden informatie niet voldoende is, deze alsnog moet worden vergaard?

Artikel 9

De leden van de fractie van de SP vragen de regering in te gaan op artikel 9 van het verdrag. Is het gebruikelijk dat de manier waarop de vergoeding wordt geregeld, nog nader moeten worden vastgesteld? Waarom is de wijze van bekostiging niet in het verdrag geregeld?

II. 2 PROTOCOL

Artikel 1 (betreffende artikel 5, zevende lid, onderdeel (e))

Om welke reden heeft Bermuda het verzoek gedaan dat onder het uitputten van alle in eigen land voorhanden zijnde middelen mede wordt verstaan het gebruik van verdragen met derde landen? Kan worden aangegeven waarom Nederland met deze afwijkende bepaling heeft ingestemd? Welke bezwaren zijn geuit door het Global Forum on Transparency and Exchange on information for Tax Purposes. Belemmert dit volgens de regering niet de werking van het verdrag? Welke zekerheid geeft de briefwisseling waarin is vastgesteld dat deze bepaling soepel zal worden toegepast? Is deze soepele toepassing van de afwijkende bepaling hiermee geborgd volgens de regering?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de fractie van de PVV hebben kennisgenomen van dit voorstel. De leden van de fractie van de PVV hebben de volgende vragen, aan- en/of opmerkingen.

Waarom wordt het verdrag pas 4 ½ jaar nadat het is gesloten ter stilzwijgende goedkeuring voorgelegd? Wat is de (beweeg-) reden om hier zo lang mee te wachten? Heeft Bermuda al goedgekeurd?

Kan er specifiek aangegeven worden, op grond van welke regelgeving, dit voor de Nederlandse Antillen, deze bestaan thans niet meer, onderhandelde verdrag, nu geldt voor Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Is er door het begrip strafrechtelijke belastingzaken op te rekken zodat daar ook strafrechtelijke belastingzaken onder vallen die zij administratiefrechtelijk plegen af te doen, dat er sprake is van een inbreuk op de privacy.

Verschilt de bepaling over de uitwisseling van informatie op verzoek in het verdrag op wezenlijke punten van de bepaling over de uitwisseling van informatie op verzoek in het OESO-modelverdrag? Zo ja op welke punten?

Bij de mogelijkheid om een verzoek af te wijzen heeft Bermuda een uitzondering bedongen voor een zogenaamde «spiegelbeeld situatie». Is er enig zicht op de mate waarmee Bermuda deze uitzondering zal hanteren?

Heeft de regeling m.b.t. de kostenvergoeding al vorm gekregen?

Wanneer is het verdrag beoogd inwerking te treden?

Met betrekking tot het protocol hebben de leden de volgende vraag. In het Peer review-rapport van het Global Forum over Bermuda wordt bezwaar gemaakt tegen deze «uitputting»-bepaling omdat daarmee de informatie-uitwisseling te zeer zou worden belemmerd. Waarom is er toch ingestemd met deze bepaling?

Vragen en opmerkingen van de heer Van Vliet

De heer Van Vliet heeft kennisgenomen van het verdrag Nederlandse Antillen – Bermuda, inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen en dankt de regering voor de heldere toelichtende nota.

Hoewel in de tekst wordt toegelicht dat het verdrag betrekking heeft op Curaçao, Aruba, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba), wordt in de titel van het verdrag de term «Nederlandse Antillen», gebezigd. Kan de regering toelichten waarom er voor is gekozen om deze, mogelijk verwarrende term, te hanteren? Kan de regering uitsluiten dat deze formulering tot juridische problemen leidt?

In de toelichting wordt gemeld dat Nederland een van de coördinatoren is van een proefproject van de OESO in de Caribische regio en de Grote Oceaan. Hoe is het mogelijk dat Nederland als coördinator wordt aangewezen, als sommigen onterecht vinden dat Nederland zelf een belastingparadijs is? Hier kunnen we toch uit concluderen dat Nederland binnen de OESO niet als belastingparadijs wordt gezien?

In de toelichting op artikel 3, wordt gesteld dat er «in het tweede lid de mogelijkheid is vastgelegd om via briefwisseling de belastingen die onder het verdrag vallen uit te breiden of aan te passen». Welke waarborgen blijven er dan over voor een solide verdrag, als men middels «een briefwisseling» de reikwijdte van het verdrag kan aanpassen?

In de toelichting op artikel 5 wordt gesproken over de inspanningsverplichting: «De verplichting bestaat om de gevraagde informatie door middel van alle relevante methoden van informatievergaring te verschaffen». Kan de regering in het licht van deze opmerking de stand van zaken uiteenzetten t.a.v. de aanwezigheid van adequate middelen en mankracht op Curaçao, Aruba, Sint Maarten en Caribisch Nederland, om aan deze bepaling te kunnen voldoen? Uiteraard tevens graag de rol van Nederland hierin preciseren.

In de toelichting op artikel 6, lees ik dat er is aangesloten op de bewaartermijn van Bermuda, te weten 6 jaar. Waarom is hier voor gekozen? Is dit een concessie? Wat zijn op dit moment de relevante bewaartermijnen in Nederland, Curaçao, Aruba en op Sint Maarten?

In de toelichting op artikel 7, staat letterlijk: «In afwijking van het OESO modelverdrag is op verzoek van Bermuda nog expliciet opgenomen dat informatieverstrekking door de aangezochte partij geweigerd kan worden wanneer de verzoekende partij – in een spiegelbeeld situatie – niet in staat zou zijn op het verzoek van de aangezochte partij in eigen land soortgelijke informatie te verkrijgen». Is dit niet in tegenspraak met de toelichting onder artikel 5? Is vastgelegd welke geldige redenen de aangezochte partij kan hebben, om het informatieverzoek te weigeren? Hoe is het «niet in staat zijn» juridisch afgebakend?

Op pagina 9 onder «Koninkrijkspositie», wordt Aruba expliciet niet genoemd. Waarom is dat het geval?

II Reactie van de Minister

Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Financiën van 3 februari 2015, Kamerstuk 34 134 (R2046), nr. a/1 inzake het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en Bermuda inzake de uitwisseling van informatie betreffende belastingen. Het verzoek was gericht aan de Staatssecretaris van Financiën, maar omdat het een verdrag voor, en het fiscale beleid van, de (voormalige) Nederlandse Antillen betreft, is de beantwoording door mij overgenomen.

Ik ben verheugd dat de leden van de fractie van de SP met interesse hebben kennisgenomen van het verdrag en dat ook de leden van de PVV-fractie alsmede de heer Van Vliet hebben kennisgenomen van het verdrag. De fracties van de SP en de PVV alsmede de heer Van Vliet hebben nog een paar vragen. Een deel van de vragen is algemeen van aard. Hierop zal ik allereerst ingaan. Daarna ga ik in op de vragen die specifiek betrekking hebben op het onderhavige verdrag.

De leden van de SP-fractie vragen de regering uit te leggen waarom er informatie-uitwisseling op verzoek komt in plaats van automatische informatie-uitwisseling. De leden vragen of door Nederland of een andere partij is aangedrongen op automatische informatie-uitwisseling?

Het onderhavige verdrag is een Tax Information Exchange Agreement (TIEA). Een TIEA ziet alleen op informatie-uitwisseling op verzoek. Ten tijde van de ondertekening van dit verdrag was Bermuda alleen bereid een TIEA overeen te komen. Het is destijds bij de onderhandelingen tussen de toenmalige Nederlandse Antillen en Bermuda niet aan de orde geweest om ook afspraken te maken over automatische gegevensuitwisseling. In dit kader kan gemeld worden dat zowel Bermuda als Curacao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland zijn aangesloten bij het multilaterale Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken (WABB-verdrag), dat een basis biedt voor automatische gegevensuitwisseling.

De leden van de SP-fractie vragen of bij het sluiten van het verdrag geanticipeerd is op het feit dat Bermuda, Curaçao en Aruba in 2017 op basis van de Common Reporting Standard automatisch gegevens gaan uitwisselen? Betekent het feit dat Nederland in 2017 automatisch gegevens gaat uitwisselen op basis van de Common Reporting Standards, dat dit ook voor de BES-eilanden geldt? Welke regeling geldt voor Sint-Maarten?

Het onderhavige verdrag is in 2009 tot stand gekomen. Destijds waren de Common Reporting Standards (CRS) nog niet in beeld en is daarop ook niet geanticipeerd. Die ontwikkelingen zijn pas de afgelopen jaren in een stroomversnelling terechtgekomen. De gegevensuitwisseling op basis van de CRS ziet ook op het Caribische deel van Nederland. Sint Maarten heeft zich eveneens gecommitteerd aan de CRS en zal vanaf 2018 op basis van deze standaard automatisch gegevens gaan uitwisselen.

De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven welke fiscale praktijken van de Antillen door de OESO als schadelijk worden gekenmerkt. Kan daarbij ook worden weergegeven welke vordering de Antillen hebben gemaakt per fiscale praktijk die door de OESO als schadelijk is gekenmerkt? Horen hier ook de e-zones bij die Curaçao kent? Hoe kijkt de OESO tegen deze e-zones aan en hoe kijkt de regering hier tegen aan? Meer specifiek willen de leden weten wat de visie van de regering is op het VPB-tarief in deze e-zones dat slechts twee procent bedraagt. Werkt dit lage tarief volgens de regering geen schadelijke belastingconcurrentie en agressieve tax planning in de hand?

De OESO heeft geen fiscale praktijken van de voormalige Nederlandse Antillen als schadelijk aangemerkt.

Binnen actiepunt 5 van het Base Erosion & Profit Shifting (BEPS)-project kijkt het Forum on Harmful Tax Practices van de OESO naar preferentiële regimes en naar potentiële schadelijkheid hiervan. Het betreft kort gezegd regimes die afwijken van het fiscale hoofdstelsel van een land, zoals e-zones, en die er middels lage belastingheffing op gericht zijn geografisch mobiele activiteiten aan te trekken. Het Forum moet nog vaststellen welke regimes dit betreft. De OESO heeft aangegeven een strategie te ontwikkelen om niet-OESO landen te betrekken bij de discussies over schadelijke belastingregimes binnen het Forum. Nederland volgt de ontwikkelingen binnen actiepunt 5 nauwgezet.

Een e-zone is een specifiek aangewezen en afgebakende locatie bestemd voor de internationale handel en dienstverlening. Afhankelijk van de activiteiten kan toelating tot een e-zone worden verzocht. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om fysieke goederenstromen, maar ook over geografisch mobiele diensten. Voor de inventarisatie van preferentiële regimes kijkt het Forum on Harmful Tax Practices naar het vpb-tarief dat binnen een e-zone van toepassing is, maar voor de vraag of sprake is van schadelijke belastingconcurrentie is relevant of de e-zone toegankelijk is voor geografisch mobiele diensten.

De leden van de SP-fractie vragen welke ontwikkelingen zich de laatste jaren hebben gemanifesteerd ten aanzien van de e-zones? Zij vragen bovendien of ook andere delen van de Nederlandse Antillen zogenaamde e-zones of vergelijkbare regelingen kennen en welke tarieven er in de e-zones worden gehanteerd.

De regering heeft van Curaçao vernomen dat zich de laatste jaren geen bijzondere ontwikkelingen hebben voorgedaan.

De Landsverordening economische zones 2000 is een Antilliaanse belastingregeling die bij de ontmanteling van de Nederlandse Antillen van rechtswege is overgaan op de rechtsopvolgers Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland, tenzij expliciet ingetrokken. Voor Sint Maarten geldt deze landsverordening formeel gezien wel. Echter, voor de toepassing van deze landsverordening, dient allereerst bij landsbesluit een terrein worden aangewezen dat als een e-zone wordt aangemerkt. Op Sint Maarten heeft deze aanwijzing nimmer plaatsgevonden en zodoende bestaan op Sint Maarten feitelijk geen e-zones.

Ook het Caribische deel van Nederland kent geen e-zones.

In de e-zones op Curaçao is het normale winstbelastingtarief van toepassing op het behaalde resultaat van lokale activiteiten (thans 25% WB) terwijl een 2% tarief van toepassing is op de winst behaald met op het buitenland gerichte activiteiten.

De leden van de SP-fractie vragen de regering aan te geven in hoeverre de recente regelgeving met betrekking tot de SPF’s (Stichting Particulier Vermogen) succesvol is geweest. Zijn constructies waarmee belasting kan worden ontweken hiermee uitgebannen? Is de regering bereid toe te lichten hoe zij aankijkt tegen deze SPF’s? Geldt deze zienswijze ook voor de OESO?

Met ingang van 1 januari 2010 is in Nederland het regime voor Afgezonderde Particulier Vermogens (APV)s, zoals de Stichting Particulier Vermogen (SPF), trusts, en andere (buitenlandse) doelvermogens, in werking getreden tegen het ontgaan van belasting door middel van «zwevende» doelvermogens. Het APV-regime houdt in dat een wettelijk systeem van fiscale transparantie geldt voor deze doelvermogens. Als gevolg van het APV-regime, effectieve informatie-uitwisseling tussen de Curaçao en Sint Maarten enerzijds en Nederland anderzijds en het beleid van de Nederlandse fiscus tegen structuren met SPF’s, zijn honderden op Curaçao ingeschreven SPF’s geliquideerd en worden deze constructies met succes bestreden. In dit verband verwijs ik ook naar de evaluatie van het wettelijk systeem voor APVs die de toenmalige Staatssecretaris van Financiën van Nederland op 11 september 2013 naar uw Kamer heeft gestuurd1.

De leden van de SP-fractie en de heer Van Vliet hebben enkele vragen over het proefproject van de OESO. In de toelichting wordt gemeld dat Nederland een van de coördinatoren is van een proefproject van de OESO in de Caribische regio en de Grote Oceaan. De leden van de SP-fractie vragen of de regering kan aangeven of Nederland de onderhandelingen ook in de toekomst namens de Nederlandse Antillen zal voeren? De heer Van Vliet vraagt hoe het mogelijk is dat Nederland als coördinator wordt aangewezen, als sommigen onterecht vinden dat Nederland zelf een belastingparadijs is? De heer Van Vliet merkt op dat we hier toch uit kunnen concluderen dat Nederland binnen de OESO niet als belastingparadijs wordt gezien? De leden van de SP-fractie vragen of er op wordt toegezien dat landen die de rol van coördinator op zich nemen, niet vooral in hun eigen belang handelen? Zo ja, door wie?

Nederland probeert altijd een actieve rol te spelen in OESO-verband. Om die reden heeft Nederland het destijds op zich genomen een coördinerende rol te vervullen in de TIEA-onderhandelingen in een deel van het Caribisch gebied.

Dit was alleen in de hoogtijdagen van het sluiten van TIEA’s; en ook heeft Nederland niet alle onderhandelingen gevoerd. De Nederlandse Antillen hebben de onderhandelingen met Bermuda zelf gevoerd. De coördinerernde rol heeft Nederland niet meer en er zullen dus in de toekomst geen onderhandelingen door Nederland namens Curaçao en/of Sint Maarten terzake TIEA’s plaatsvinden. Er werd vanuit gegaan dat de landen die deze coördinatorrol op zich namen, dit zouden uitvoeren in het kader van het algemene belang van transparantie en de aanpak van belastingparadijzen.

De leden van de PVV-fractie vragen waarom het verdrag pas 4 ½ jaar nadat het is gesloten ter stilzwijgende goedkeuring wordt voorgelegd. Wat is de (beweeg-) reden om hier zo lang mee te wachten? De leden vragen bovendien of Bermuda het verdrag al heeft goedgekeurd. De leden van de PVV-fractie vragen bovendien wanneer het verdrag in werking zal treden?

Om te kunnen voldoen aan de OESO-standaard is het (toenmalige) land Nederlandse Antillen in 2009 in hoog tempo overgegaan tot het onderhandelen van TIEA’s. Vanwege de ondercapaciteit is vervolgens bij het voorleggen ter goedkeuring voorrang verleend aan landen waarvan de verwachting bestond dat een groter belang bestond om internationaal inlichtinguitwisseling mogelijk te maken.

Bermuda heeft haar procedure reeds afgerond en een kennisgeving gestuurd. Volgens artikel 13 van het verdrag treedt het verdrag in werking op de dag van de laatste kennisgeving van de verdragsluitende partijen dat de nationale procedures voor inwerkingtreding zijn afgerond. In casu zal het gaan om de datum van kennisgeving van het Koninkrijk. Deze kennisgeving wordt gedaan nadat goedkeuring is verleend door de Staten-Generaal.

De leden van de PVV-fractie vragen op grond van welke regelgeving dit voor de Nederlandse Antillen, deze bestaan thans niet meer, onderhandelde verdrag, nu geldt voor Curaçao, Sint Maarten en Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) zijn de juridische opvolgers van de Nederlandse Antillen. Dit geldt voor alle verdragen die voor de ontmanteling voor de Nederlandse Antillen op 10 oktober 2010 van kracht waren. En het geldt ook voor alle verdragen die, voorafgaand aan de ontmanteling van de Nederlandse Antillen, op 10 oktober 2010 tot stand waren gekomen ten behoeve van de Nederlandse Antillen en nog niet waren geratificeerd.

Hoewel in de tekst wordt toegelicht dat het verdrag betrekking heeft op Curaçao, Aruba, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba), wordt in de titel van het verdrag de term «Nederlandse Antillen», gebezigd. De heer Van Vliet vraagt of de regering kan toelichten waarom er voor is gekozen om deze, mogelijk verwarrende term, te hanteren? Kan de regering uitsluiten dat deze formulering tot juridische problemen leidt?

Het verdrag is in 2009 tot stand gekomen ten behoeve van de (toenmalige) Nederlandse Antillen. De Nederlandse Antillen bestaan nu inderdaad niet meer. Omdat goedkeuring wordt gevraagd voor het verdrag dat in 2009 tot stand kwam, moet dezelfde titel worden aangehouden: de titel blijft zoals hij was ten tijde van de ondertekening. Vandaar dat nog gesproken wordt over een verdrag ten behoeve van de Nederlandse Antillen. Omdat Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) de juridische opvolgers zijn van de Nederlandse Antillen, gaat het verdrag op hen over.

De heer Van Vliet vraagt waarom Aruba onder «Koninkrijkspositie» niet expliciet wordt genoemd.

Het verdrag en het protocol zijn ten behoeve van de (toenmalige) Nederlandse Antillen met Bermuda gesloten. Voor Aruba is op 20 oktober 2009 een gelijkluidend verdrag gesloten met Bermuda, net zoals dat voor het Europese deel van Nederland op 8 juni 2009 is gedaan.

De heer Van Vliet vraagt de regering in te gaan op artikel 3 van het verdrag. In de toelichting op artikel 3, wordt gesteld dat er «in het tweede lid de mogelijkheid is vastgelegd om via briefwisseling de belastingen die onder het verdrag vallen uit te breiden of aan te passen». De heer Van Vliet vraagt welke waarborgen overblijven voor een solide verdrag, als men middels «een briefwisseling» de reikwijdte van het verdrag kan aanpassen?

Het is niet zo dat de reikwijdte van het verdrag door deze bepaling wordt aangepast, beperkt of uitgebreid. Het tweede lid bepaalt alleen dat de belastingmiddelen die na de ondertekening van het verdrag worden ingevoerd en die (in wezen) gelijk zijn aan de reeds genoemde belastingen, ook vallen onder de reikwijdte van het verdrag. Hiermee wordt voorkomen dat belastingen die onder het verdrag horen te vallen, buiten de reikwijdte van het verdrag terecht komen. Hiermee wordt ook voorkomen dat het verdrag aangepast moet worden, terwijl er inhoudelijk niets wijzigt.

De leden van de PVV-fractie vragen of door het begrip strafrechtelijke belastingzaken op te rekken zodat daar ook strafrechtelijke belastingzaken onder vallen die zij administratiefrechtelijk plegen af te doen, sprake is van een inbreuk op de privacy.

Onder de uitdrukking «strafrechtelijke belastingzaken» worden op basis van het OESO-commentaar bij dit artikel belastingzaken verstaan waarbij sprake is van opzettelijke gedragingen die vervolgd kunnen worden krachtens de strafwetten van de verzoekende partij. Het begrip «stafwetten» is nader gedefinieerd in artikel 4, eerste lid, onderdeel h, van het verdrag en omvat alle strafrechtelijke bepalingen die krachtens de nationale wetgeving als zodanig worden aangeduid, ongeacht of zij zijn opgenomen in de belastingwetten, het wetboek van strafrecht of andere wetten. Hieronder vallen dus ook strafrechtelijke belastingzaken die zijn opgenomen in de administratieve wetten (en derhalve dus ook administratief worden afgedaan); voor Nederland de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR) en voor Curaçao en Sint Maarten de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL). De extra toevoeging dat onder het begrip «strafrechtelijke belastingzaken» tevens strafrechtelijke belastingzaken dienen te worden verstaan die zij administratiefrechtelijk plegen af te doen, dient enkel ter verduidelijking; er wordt hiermee geen inhoudelijke wijziging beoogd. Van een mogelijke inbreuk op de privacy is naar de mening van de regering derhalve ook geen sprake.

De leden van de SP-fractie, de leden van de PVV-fractie en de heer Van Vliet vragen de regering in te gaan op artikel 5 van het verdrag. De leden van de SP-fractie vragen of belanghebbenden altijd worden ingelicht over uitwisseling van informatie?

Op Curaçao en op Sint Maarten wordt degene van wie de informatie afkomstig is in alle gevallen geïnformeerd over de uitwisseling van informatie.

In het Caribische deel van Nederland worden belanghebbenden niet ingelicht over de uitwisseling van informatie. Dit heeft ermee te maken dat in Nederland de kennisgevingsprocedure met ingang van 1 januari 2014 is vervallen.

De leden van de PVV-fractie vragen of de bepaling over de uitwisseling van informatie op verzoek in artikel 5 van het verdrag op wezenlijke punten afwijkt van de bepaling over de uitwisseling van informatie op verzoek in het OESO-modelverdrag? Zo ja op welke punten?

Deze TIEA stemt op grote lijnen overeen met het OESO-modelverdrag. De tekstuele verschillen zullen in de praktijk hooguit leiden tot verschillen in de uitvoering, doch niet tot verschillen in de uit te wisselen informatie ten opzichte van het OESO-modelverdrag; de inhoudelijke begrippen zijn genoegzaam toegelicht in het OESO-commentaar op de betreffende bepalingen.

De leden van de SP-fractie en de heer Van Vliet vragen de regering toe te lichten wat wordt bedoeld met de inspanningsverplichting zoals bedoeld in artikel 5 van het verdrag. Brengt deze met zich mee dat, wanneer de voorhanden informatie niet voldoende is, deze alsnog moet worden vergaard? De heer Van Vliet vraagt de regering in het licht van de inspanningsverplichting de stand van zaken uiteen te zetten t.a.v. de aanwezigheid van adequate middelen en mankracht op Curaçao, Aruba, Sint Maarten en Caribisch Nederland, om aan deze bepaling te kunnen voldoen? De heer Van Vliet vraagt de regering de rol van Nederland hierin te preciseren.

De inspanningsverplichting houdt in dat de bevoegde autoriteiten de plicht hebben om zich zoveel mogelijk in te spannen om de gevraagde informatie te leveren. Indien de voorhanden informatie niet voldoende is dient de bevoegde autoriteit al het mogelijke te doen om de informatie te vergaren.

Het gaat niet om een resultaatsverplichting waarbij informatie altijd geleverd moet worden.

Op Curaçao wordt thans sterk geïnvesteerd om zowel de middelen en mankracht uit te breiden om aan alle internationale verplichtingen te kunnen voldoen. Hiertoe worden mensen geworven om de bevoegde autoriteit te versterken alsook speciale IT-oplossingen om het proces van internationale informatie-uitwisseling te ondersteunen.

Sint Maarten heeft eveneens de intentie om te investeren in de noodzakelijke interne processen en mankracht om te kunnen voldoen aan alle internationale verplichtingen, zodra daarvoor de financiële middelen beschikbaar zijn.

De informatie-uitwisseling met betrekking tot het Caribische deel van Nederland wordt in Nederland uitgevoerd door de Central Liaison Office (CLO) van de belastingdienst. In het Caribische deel van Nederland is mankracht aanwezig om de informatie te vergaren. Gebleken is dat dit voldoende mankracht is om aan de verzoeken te voldoen.

De belastingdienst biedt momenteel ondersteuning aan Curaçao in een adviserende rol voor de bouw van een IT-systeem om gegevens te kunnen uitwisselen conform de CRS. Met Sint Maarten (en Aruba) vinden hierover verkennende gesprekken plaats.

De heer Van Vliet vraagt de regering in te gaan op artikel 6. In de toelichting op artikel 6, is aangesloten op de bewaartermijn van Bermuda, te weten 6 jaar. De heer Van Vliet vraagt naar de reden daarvan en vraagt bovendien wat de relevante bewaartermijnen zijn in Nederland, Curaçao, Aruba en op Sint Maarten.

In Nederland kennen wij een bewaarplicht van 7 jaar (zie artikel 52, vierde lid, AWR). Op Curacao en Sint Maarten geldt een bewaarplicht van 10 jaar (zie artikel 43, zesde lid, ALL). De bewaartermijn van 6 jaar is het resultaat van de onderhandelingen.

De leden van de PVV-fractie en de heer Van Vliet vraagt de regering in te gaan op artikel 7 van het verdrag. In de toelichting op artikel 7, staat letterlijk: «In afwijking van het OESO modelverdrag is op verzoek van Bermuda nog expliciet opgenomen dat informatieverstrekking door de aangezochte partij geweigerd kan worden wanneer de verzoekende partij – in een spiegelbeeld situatie – niet in staat zou zijn op het verzoek van de aangezochte partij in eigen land soortgelijke informatie te verkrijgen». Is dit niet in tegenspraak met de toelichting onder artikel 5? Is vastgelegd welke geldige redenen de aangezochte partij kan hebben, om het informatieverzoek te weigeren? Hoe is het «niet in staat zijn» juridisch afgebakend? De leden van de PVV-fractie vragen of er enig zicht is op de mate waarmee Bermuda deze uitzondering, de «spiegebeeld situatie», zal hanteren?

Artikel 7 bevat het beginsel van reciprociteit. Er is niet vastgelegd welke redenen de aangezochte partij kan hebben om het informatieverzoek te weigeren.

Deze «uitzondering» om die reciprociteit in het verdrag op te nemen volgt in principe al uit het OESO-modelverdrag en het OESO-commentaar daarop en voorziet erin dat de aangezochte partij niet verplicht is tot het vergaren en verstrekken van informatie die de verzoekende partij onder vergelijkbare situaties zelf niet had kunnen verkrijgen op grond van haar eigen wetgeving (het zogenaamde wederkerigheidsbeginsel). Hiermee wordt zodoende voorkomen dat een verzoekende partij haar eigen nationale wettelijke bepalingen omzeilt door gebruik te maken van informatie-vergarende maatregelen van de aangezochte partij die ruimer zijn dan de eigen informatie-vergarende maatregelen.

Overigens is de verwachting dat, gezien de beperkte economische band tussen Bermuda en de voormalige Nederlandse Antillen, niet veel informatie-uitwisseling zal plaatsvinden tussen Bermuda enerzijds en Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland anderzijds.

De leden van de SP-fractie vragen de regering in te gaan op artikel 9 van het verdrag. De leden vragen of het gebruikelijk is dat de manier waarop de vergoeding wordt geregeld, nog nader moeten worden vastgesteld? Waarom is de wijze van bekostiging niet in het verdrag geregeld? De leden van de PVV-fractie vragen of de regeling met betrekking tot de kostenvergoeding al heeft vorm gekregen.

Het is gebruikelijk dat de wijze van bekostiging nog nader door de bevoegde autoriteiten wordt vastgesteld. Het gaat hier over praktische afspraken en het ligt niet in de rede om dit in het verdrag zelf te regelen. Er is een standaard kostenvergoeding afgesproken.

De leden van de SP-fractie en de leden van de PVV-fractie vragen de regering in te gaan op artikel 1 van het protocol. De leden van de SP-fractie vragen om welke reden Bermuda het verzoek heeft gedaan dat onder het uitputten van alle in eigen land voorhanden zijnde middelen mede wordt verstaan het gebruik van verdragen met derde landen? De leden van de SP-fractie vragen tevens welke bezwaren zijn geuit door het Global Forum on Transparency and Exchange on information for Tax Purposes. Belemmert dit volgens de regering niet de werking van het verdrag? De leden van de PVV-fractie merken op dat in het Peer review-rapport van het Global Forum over Bermuda bezwaar wordt gemaakt tegen deze «uitputting»-bepaling omdat daarmee de informatie-uitwisseling te zeer zou worden belemmerd. De leden van de fracties van de SP en de PVV vragen waarom is er toch ingestemd met deze bepaling. De leden van de SP-fractie vragen vervolgens welke zekerheid de briefwisseling geeft waarin is vastgesteld dat deze bepaling soepel zal worden toegepast? Is deze soepele toepassing van de afwijkende bepaling hiermee geborgd volgens de regering?

Deze bepaling is op verzoek van Bermuda opgenomen en heeft als doel de administratieve lasten van de aangezochte Staat zoveel mogelijk te beperken.

Op het moment van onderhandelen waren er geen aanwijzingen dat de Global Forum bezwaar zou hebben tegen de bepaling.

Het Global Forum was in het Peer review-rapport van Bermuda van mening dat deze bepaling een effectieve informatie-uitwisseling zou belemmeren en daarom is bij briefwisseling een nadere (ruime) interpretatie aan deze bepaling gegeven. De regering (en ook het secretariaat van het Global Forum) is van mening dat de informatie-uitwisseling hiermee voldoet aan de daarvoor geldende normen.

Naar boven