34 124 Beleidsdoorlichting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

Nr. 13 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 december 2017

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over de brief van 6 oktober 2017 over de Beleidsdoorlichting IOB Begrotingsartikel 3.3. Maatschappelijk Middenveld (Kamerstuk 34 124, nr. 11).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 december 2017. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, De Roon

De adjunct-griffier van de commissie, Meijers

1

Hoeveel geld wordt er jaarlijks door de Nederlandse overheid besteed aan het monitoren en evalueren van en rapporteren over de efficiency en doelmatigheid van de besteding van OS-gelden? Hoe staat dit in verhouding tot het totale bedrag dat voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking beschikbaar is?

De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken levert een bijdrage aan het verkrijgen van inzicht in de wijze van uitvoering en de effecten van het Nederlandse buitenlandbeleid. IOB voorziet in de behoefte aan onafhankelijke evaluatie van beleid en uitvoering ten aanzien van alle beleidsterreinen die vallen binnen de homogene groep buitenlanduitgaven (HGIS). De IOB-begroting 2017 bedraagt EUR 2.242.000. Overigens zijn dit niet alle kosten omdat overhead en interne personeelskosten niet per directie in de begroting zijn opgenomen. Daarnaast vinden ook buiten IOB monitorings- en evaluatie activiteiten plaats, die begrotingstechnisch geïntegreerd zijn in programma’s en andere activiteiten. De kosten hiervan zijn niet separaat opgenomen in de begroting.

2

Hoeveel geld wordt er jaarlijks door (Nederlandse) ngo’s besteed aan het rapporteren van hun projecten aan de Nederlandse overheid? Hoe staat dit in verhouding tot het bedrag dat zij van de overheid ontvangen?

De (Nederlandse) ngo’s rapporteren over de voortgang van hun projecten aan de Nederlandse overheid. De kosten hiervan zijn niet aan te geven omdat deze kosten niet separaat zichtbaar worden gemaakt in de rapportages. Daarbij komt dat het opstellen van rapportages niet alleen voor de Nederlandse overheid gebeurt maar ook voor intern gebruik en andere belanghebbenden. Dus naast het gegeven dat de totale kosten van rapporteren niet inzichtelijk zijn is het aandeel dat betrekking heeft op het rapporteren aan de Nederlandse overheid niet te achterhalen.

3

Hoe is omgegaan met de inbrengen van de referentiegroep? Ziet u aanleiding om hen een prominentere rol toe te kennen?

De referentiegroep heeft gedurende het proces op belangrijke momenten inbreng gehad: bij aanvang van het bepalen van de onderzoekaanpak en Terms of Reference van externe consultants, bij tussentijdse rapportages en bij de verwerking van de uiteindelijke conclusies en aanbevelingen. De onderzoekers hebben zoveel mogelijk recht gedaan aan de commentaren van de referentiegroep. Het kabinet ziet geen aanleiding om referentiegroepen een nog prominentere rol te geven. Inbreng op belangrijke momenten in het proces is gewaarborgd. Een nog prominentere rol zou de onafhankelijke en toetsende/adviserende rol in gevaar brengen. De referentiegroep zou dan teveel op de stoel van de onderzoeker zitten.

4

Hoeveel geld hebben landen die in 2016 en 2017 ODA-geld van Nederland kregen in totaal ontvangen? Kunt u dit aangeven in absolute getallen alsook in percentages van hun eigen bruto binnenlands product?

De gegevens met betrekking tot ontvangen ODA-middelen worden ieder jaar door OESO/DAC gepubliceerd. De meest actuele gegevens zijn van 2015. Over 2016 en 2017 zijn nog geen gegevens beschikbaar. Hieronder treft u het overzicht aan voor de landen die meer dan EUR 1 miljoen van Nederland hebben ontvangen over 2015. Voor GDP per land is gebruik gemaakt van Wereldbank gegevens. Gegevens voor Syrië waren niet beschikbaar.

 

ODA (In Million USD)

GDP (In million USD)

% ODA of GDP

Afghanistan

3.584,26

19.702,99

18,19

Bangladesh

1.200,54

195.078,6

0,62

Benin

184,21

8.290,987

2,22

Burundi

167,92

3.097,325

5,42

Central African Republic

278,15

1.583,777

17,56

Colombia

1.287,64

291.519,6

0,44

Democratic Republic of Congo

1.410,29

36.188,52

3,90

Ethiopia

1.854,51

64.464,42

2,88

Ghana

625,36

37.543,36

1,67

Iraq

1.202,6

179.640,2

0,67

Jordan

1.480,89

37.517,41

3,95

Kenya

1.505,58

63.767,54

2,36

Lebanon

722,03

47.084,7

1,53

Mali

656,65

12.746,69

5,15

Mozambique

1059,8

14.798,4

7,16

Myanmar

880,11

62.600,91

1,41

Nepal

666,47

21.313,55

3,13

Nigeria

1.124,44

481.066,2

0,23

Rwanda

555,26

8.261,034

6,72

South Sudan

1.379,91

9.015,221

15,31

Syrian Arab Republic

1.824,6

n.b.

n.b.

Turkey

292,9

859.383,6

0,03

Uganda

958,5

27.856,38

3,44

West bank and Gaza Strip

918,3

12.673,00

7,25

Yemen, Rep.

551,19

37.733,92

1,46

5

Hoeveel geld zijn landen die in 2016 en 2017 ODA-geld van Nederland kregen in totaal misgelopen door belastingontwijking en illicit financial flows? Kunt u dit aangeven in absolute getallen alsook in percentages van hun eigen bruto binnenlands product?

Er zijn geen rapporten met exacte berekeningen van inkomsten die overheden mislopen als gevolg van belastingontwijking en illicit financial flows. Immers cijfermatige registratie van belastingontwijking en illicit financial flows is niet mogelijk. Wel zijn er internationale onderzoeken naar belastingontwijking en illicit financial flows waarin de misgelopen bedragen worden geraamd met behulp van indirecte methoden, meestal niet voor individuele landen maar voor groepen landen. In de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 20 maart 2017 (kst-25087–149) wordt een overzicht gegeven van een aantal recente onderzoeken van internationale organisaties met dergelijke ramingen. Ook wordt in de brief een vergelijking gemaakt tussen de gemiddelde netto ODA-ontvangst door een groep van 9 Afrikaanse partnerlanden en de door deze groep landen gezamenlijk misgelopen bedragen als gevolg van belastingontwijking en illicit financial flows in 2013, het enige jaar waarvoor voldoende gegevens beschikbaar zijn voor een dergelijke vergelijking. In 2013 bedroeg de gezamenlijke ODA-ontvangst USD 10,2 miljard en het gezamenlijke BBP USD 237 miljard voor de groep van 9 Afrikaanse partnerlanden. Daarmee bedroeg de gemiddelde netto ODA-ontvangst door deze landen 4,3% van het BBP in 2013. De geraamde gezamenlijke bedragen aan belastingontwijking en illicit financial flows bedroegen respectievelijk USD 4 miljard en USD 7,1 miljard voor deze groep landen. Daarmee kwam de raming voor het gecombineerde verlies door belastingontwijking (geraamd op ongeveer 1,7% van het BBP in 2013) en illicit financial flows (geraamd op ongeveer 3% van het BBP in 2013) met een gemiddelde van 4,7% van het BBP iets hoger uit dan de gemiddelde netto ODA-ontvangst door de 9 Afrikaanse partnerlanden in 2013.

6

Wat leert u uit de lessen die het IOB opstelt aan de hand van het onderzoek?

De beleidsdoorlichting presenteert een 6-tal lessen voor het Ministerie.

  • 1) Heldere definitie maatschappelijk middenveld

    Na beëindiging van MFS II is in 2014 het beleidskader Samenspraak en Tegenspraak gepubliceerd waarin partnerschappen met maatschappelijke organisaties worden aangegaan op «pleiten en beïnvloeden» (Kamerstuk 33 625, nr. 104) Dit kader definieert gebruikte begrippen, invloedssfeer, structuren en einddoelstellingen. Het belang van betrokkenheid van informele bewegingen en de invloed van sociale media zijn hierin meegenomen. De verandertheorie (Theory of Change – ToC) die aan het kader ten grondslag ligt, is inmiddels verder aangescherpt.

    https://www.nwo.nl/en/funding/our-funding-instruments/wotro/assumptions/assumptions.html

  • 2) Verbeter de verbinding tussen activiteiten en te behalen beleidsdoelstellingen

    Beleidsdoelstellingen worden sinds 2015 ingericht op basis van een verandertheorie, die de verbanden laat zien tussen concrete activiteiten en de uiteindelijk te realiseren doelstellingen op impactniveau. Daarnaast zijn maatschappelijke organisaties gevraagd om ook te werken met een verandertheorie, zodat activiteiten beter aansluiten bij de lokale vraag en context en de relatie tussen activiteiten en doelstellingen helder wordt gedefinieerd.

  • 3) Herstructureer het subsidie- en tendersysteem

    Voor de realisatie van beleidsdoelstellingen wordt gebruik gemaakt van subsidietenders, die aan heldere regels gebonden zijn. Om de beheerslast voor de organisaties zoveel mogelijk te beperken, wordt gewerkt aan stroomlijning en waar mogelijk vereenvoudiging van procedures. Dit traject wordt verder uitgewerkt.

  • 4) Stimuleer efficiency bij maatschappelijke organisaties

    Maatschappelijke organisaties zijn zich bewust van het belang van efficiency. De brancheorganisatie PARTOS heeft dit thema opgepakt in haar leeragenda. Daarnaast wordt samengewerkt met organisaties aan verduidelijking en standaardisatie van het gebruik van indirecte kosten.

  • 5) Verbeter Monitoring- en Evaluatiesystemen

    Sinds 2013 werkt het Ministerie met resultaatketens en bijbehorende indicatoren om de voortgang te meten. In het selectieproces van maatschappelijke organisaties is het gebruik van een heldere Monitoring- en Evaluatiesystematiek één van de criteria. Het is van belang zoveel mogelijk aan te sluiten bij deze systematiek. Dit vergroot het draagvlak en eigenaarschap.

  • 6) Belang van vervolgonderzoek

    NWO/WOTRO voert op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken een onderzoek uit naar de onderliggende vooronderstellingen van het beleidskader Samenspraak en Tegenspraak. Een groot deel van de onderzoeksvragen raakt aan de thema’s die in de beleidsdoorlichting zijn opgenomen. Zo wordt onderzoek gedaan naar de vraag welk type maatschappelijke organisatie het meeste effectief is in het bewerkstelligen van verandering.

7

Hoe komt het dat er weinig informatie beschikbaar is over de concrete contributies om het maatschappelijk middenveld te versterken? Wordt dit verbeterd? Zo ja, hoe en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?

Het leveren van een bijdrage aan de versterking van het maatschappelijk middenveld in het algemeen hangt af van meerdere actoren en een complexe en snel veranderende landen- en internationale context. De invloed die maatschappelijke organisaties kunnen uitoefenen om structurele veranderingen in de samenlevingen te realiseren is daarmee begrensd. IOB laat zien dat maatschappelijke organisaties wel een directe invloed hebben op de versterking en slagkracht van hun zuidelijke partners. Vanaf 2015 zijn de beleidsdoelstellingen ingericht op basis van een verandertheorie die duidelijk de ambities weergeeft en de onderliggende vooronderstellingen en de invloedssfeer benoemt, waardoor een realistisch beeld ontstaat over de haalbaarheid van de doelstellingen.

8

Hoeveel geld is er naar het versterken van het maatschappelijke middenveld gegaan in de afgelopen jaren?

De uitgaven voor versterking van het versterken van het maatschappelijk middenveld staan op artikel 3.3 van de BHOS-begroting en over de realisatie hiervan wordt gerapporteerd in het jaarverslag. Over de afgelopen jaren waren de uitgaven:

2013: 452 mln

2014: 451 mln

2015: 436 mln

2016: 231 mln.

9

Hoe komt het dat de informatie over de duurzaamheid van het behalen van resultaten in het kader van de Millennium Development Goals (MDGs) weinig inzichtelijk is? Wordt dit verbeterd? Zo ja, hoe en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?

De gemeenschappelijke evaluatie van MFS II vond plaats terwijl het MFSII-programma nog niet geheel was afgerond. Informatie over de duurzaamheid van de interventies was dan ook nog niet voorhanden. Bij de beëindiging van het MFS-II programma zijn de partners gevraagd expliciet aandacht te besteden aan verduurzaming van de activiteiten gericht op duurzame inbedding in de lokale context. Er is geen apart onderzoek naar duurzaamheid van de resultaten voorzien.

10

Hoe komt het dat er weinig informatie beschikbaar is over het versterken van vakbonden in ontwikkelingslanden? Wordt dit verbeterd? Zo ja, hoe en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?

De beleidsdoorlichting concludeert dat de positie van vakbonden en van de werk- en levensomstandigheden van werknemers in zuidelijke landen door het vakbondsmedefinancieringsprogramma verbeterd is. Deze resultaten zijn goed gedocumenteerd. Het kabinet onderschrijft de bevinding van de beleidsdoorlichting dat het zeer moeilijk is om te bepalen of deze sterkere vakbonden op termijn systematische verandering kunnen bewerkstelligen. Structurele verandering is niet afhankelijk van één versterkte actor, maar van vele politieke, sociale en economische factoren en spelers. Vanaf 2015 zijn de beleidsdoelstellingen ingericht op basis van een verandertheorie die duidelijke definities en ambities weergeeft en de onderliggende vooronderstellingen en de invloedssfeer benoemt, waardoor een realistisch beeld ontstaat over de haalbaarheid van de doelstellingen.

11

Hoeveel geld is er naar het versterken van de vakbonden in ontwikkelingslanden gegaan in de afgelopen jaren?

De totale subsidie voor het Vakbondsmedefinancieringsprogramma (VMP) bedroeg over de periode 2013–2.016 EUR 48,4 miljoen. Het totale budgettaire beslag ten behoeve van het VMP voor de periode 2017–2020 bedraagt EUR 39,9 miljoen.

12

Op welke manier wordt er binnen het ministerie omgegaan met het niet behalen van de doelen om steun voor MFS II organisaties te behalen?

Eén van de uitgangspunten van MFS II was om Nederlandse organisaties beter te laten samenwerken en fragmentatie te beperken. Dit is deels gelukt. Een groot deel van de MFS-partners werkte samen in alliantieverband en dit heeft in een aantal gevallen bijgedragen aan een succesvolle implementatie. Geleerde les is dat alliantievorming niet standaard leidt tot complementariteit en meer synergie. Nederlandse organisaties dienen van tevoren vast te stellen of samenwerking inderdaad de gewenste meerwaarde oplevert. Bij de opzet van het nieuwe programma Samenspraak en Tegenspraak is een baselinestudie uitgevoerd naar de verwachtingen ten aanzien van de partnerschappen. In 2018 zal een mid-term review van deze baseline uitgevoerd worden. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van de samenwerking tussen partners.

13

Deelt u de uitkomst van het IOB onderzoek dat verandering in het Nederlandse beleid de relatie tussen zuidelijke ontwikkelingsorganisaties en de Nederlandse overheid onder druk heeft gezet? Zo ja, bent u van plan hier iets aan te veranderen?

De relaties tussen Nederlandse en zuidelijke organisaties zijn nooit statisch. Relaties zijn aan verandering onderhevig, onder meer als gevolg van nieuwe (inter)nationale inzichten over de rol van maatschappelijke organisaties en een schaarste aan middelen. Het kabinet constateert ook dat zuidelijke organisaties sterker worden en behoefte hebben aan andere en meer specifieke ondersteuning gebaseerd op een nieuwe taakverdeling tussen Nederlandse en zuidelijke maatschappelijke organisaties. Zuidelijke organisaties nemen de verantwoordelijkheid voor hun werk in hun land, inclusief het beïnvloeden van hun overheid terwijl de Nederlandse organisaties veel meer inzetten op internationale onderhandelingen en het beïnvloeden van donorgedrag. Het is aan de Nederlandse maatschappelijke organisaties om in te spelen op dit veranderende speelveld en hun rol en meerwaarde helder te formuleren.

14

Gaat u de nieuwe budgetten voor ontwikkelingssamenwerking aanwenden om de relaties weer aan te trekken die sinds 2011 zijn verslechterd?

Het Regeerakkoord intensiveert EUR 1 miljard op het budget voor ODA (Official Development Assistance) voor de periode 2018 – 2021. In de nota van wijziging die u ontving zijn vooralsnog alleen aanvullende middelen voor Humanitaire Hulp en Opvang in de Regio in begroting 2018 verwerkt. In het voorjaar van 2018 zal uw Kamer een nieuwe beleidsnota ontvangen, waarin de kernpunten van het Regeerakkoord nader zijn uitgewerkt. Deze nota bevat ook een financiële paragraaf waarin wordt gemeld hoe de begroting voor BHOS wordt aangepast en welke bestemming de overige intensiveringsmiddelen krijgen.

15

Hoe gaat u de relaties met Southern civil society organisations verbeteren?

Zuidelijke organisaties zijn de afgelopen jaren steeds sterker geworden. Daar waar deze organisaties kunnen bijdragen aan beleidsdoelstellingen werkt het kabinet dan ook graag met hen samen. Zo ondersteunen ambassades bij voorbeeld zuidelijke organisaties in het kader van o.m. het Accountability Fonds en worden regionale vrouwenfondsen binnen het Leading from the South programma versterkt.

16

Hoe vindt het leerproces plaats? Op welke manier wordt omgegaan met de lessen uit de IOB beleidsdoorlichting? Kunt u per «les» aangeven wat er met die les zal gebeuren?

Zie vraag 6

17

Waarom zijn een aantal besluiten die zijn genomen om de efficiency en inzichtelijkheid te verbeteren niet of nauwelijks doorgevoerd?

Zie vraag 12

18

Is er een centrale definitie ontwikkeld wat het «Maatschappelijk Middenveld» is?

De volgende definitie wordt gehanteerd: Het Maatschappelijk Middenveld is de ruimte tussen overheid, markt en privésfeer waar burgers zich kunnen organiseren voor het nastreven van collectieve belangen. Het bestaat zowel uit meer tastbare zaken zoals allerhande typen maatschappelijke organisaties als uit minder tastbare zaken zoals sociaal kapitaal, normen en waarden over burgerschap en de plek voor maatschappelijk debat.

19

Heeft u al Theories of Change opgesteld zoals het onderzoek voorschrijft?

Ja. Beleidsdoelstellingen worden sinds 2015 ingericht op basis van een verandertheorie. Samenspraak en Tegenspraak heeft een eigen verandertheorie waarin duidelijk beschreven wordt hoe de programma’s bijdragen aan de ambities van de beleidsdoelstelling. Een verandertheorie maakt duidelijk welke vooronderstellingen gebruikt worden, welke directe resultaten en invloed beoogd worden en waar een bijdrage geleverd wordt aan een uiteindelijk doel. Een verandertheorie is gebaseerd op gedegen contextanalyses. De selectie van de partners binnen Samenspraak en Tegenspraak is onder andere gebaseerd op hun verandertheorie, zodat activiteiten beter aansluiten bij de lokale vraag en context en de relatie tussen activiteiten en doelstellingen helder wordt gedefinieerd.

20

Geeft u richtlijnen voor alle Dutch civil society organisations wat betreft benchmarks en «best practices»?

Benchmarks en «best practices» worden gegeven en uitgewisseld over inhoudelijke benaderingen, monitoring, en effectiviteitsvragen. Zo zijn alle maatschappelijke organisaties betrokken bij het rapporteren over resultaten en geeft het ministerie aan in welke vorm. Daarnaast organiseert het ministerie jaarlijks leersessies met maatschappelijke organisaties waarbij de organisaties praktijk, resultaten en methoden van werken delen. Kwaliteit en effectiviteit worden dan besproken en benchmarks gesteld.

21

Hoeveel procent van het geld gaat er direct naar projecten

In de periode waarop de beleidsdoorlichting betrekking heeft is een percentage van 82–86% van het geld naar projecten gegaan.

22

Wanneer gaat u een verder onderzoek instellen om de effectiviteit van ontwikkelingsgelden te verbeteren?

NWO/WOTRO voert op verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken een onderzoek uit naar de onderliggende vooronderstellingen van het beleidskader Samenspraak en Tegenspraak. Een groot deel van de onderzoeksvragen raakt aan de thema’s die in de beleidsdoorlichting zijn opgenomen. Zo wordt onderzoek gedaan naar de vraag welke type maatschappelijke organisatie het meeste effectief is in het bewerkstelligen van verandering.

23

Hoe is ondervangen dat de MFS-II evaluatie niet de hele periode van deze beleidsevaluatie (2011–2015) beslaat? Zijn in de beleidsevaluatie ook de eindresultaten van MFS-II meegenomen?

Dit is ondervangen door naast de resultaten van de MFSII-evaluatie, aanvullend onderzoek te verrichten dat meegenomen is in het syntheserapport van de beleidsdoorlichting. Hiermee is de gehele periode gedekt. De eindresultaten van MFSII zijn meegenomen.

24

Kunt u aangeven of u de conclusie van het rapport deelt dat de negatieve conclusie ten aanzien van de effectiviteit niet getrokken had mogen worden?

Ja, het kabinet deelt de mening van de onafhankelijke expert, prof Tulder. Hij constateert dat gegeven de complexiteit van de ambities, de conclusie ten aanzien van de effectiviteit te negatief geformuleerd is aangezien er onvoldoende informatie voor handen is om deze conclusie te kunnen trekken.

25

Op welke wijze wilt u de lessen die uit het rapport getrokken kunnen worden implementeren? Kunt u dit toelichtingen per les?

Zie vraag 6

26

Hoe denkt u dat de definitie van maatschappelijk middenveld explicieter zou kunnen worden gemaakt zodat er meer informatie beschikbaar komt om de effecten van de bijdrages van ngo's te kunnen meten? Welke mogelijkheden ziet u hiervoor?

Vanaf 2015 zijn de beleidsdoelstellingen ingericht op basis van een verandertheorie die duidelijke definities en ambities weergeeft en de onderliggende vooronderstellingen en de invloedssfeer benoemt, waardoor een realistisch beeld ontstaat over de haalbaarheid van de doelstellingen. Hieraan gekoppeld worden effectiviteit en efficiency in beeld gebracht door gebruik te maken van zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoeksmethoden. Zo wordt de voortgang in beeld gebracht middels kwantitatieve kernindicatoren (doen we het goed?), gecombineerd met kwalitatieve analyses die reflecteren op de houdbaarheid van de verandertheorie (doen we het goede?).

27

Welke stappen kunnen er worden gezet om betrouwbare financiële informatie en geschikte criteria voor doelmatigheid te ontwikkelen?

Maatschappelijke organisaties zijn zich bewust van het belang van efficiency. De brancheorganisatie PARTOS heeft dit thema opgepakt in haar leeragenda. Daarnaast wordt samengewerkt met organisaties aan grotere inzichtelijkheid in de gepresenteerde budgetten en verduidelijking en standaardisatie van indirecte kosten.

28

Hoe verklaart u dat een aantal efficiëntiedoelen nauwelijks zijn gerealiseerd? Bent u voornemens ze alsnog te realiseren?

Zie vraag 12

29

Wat kunt u doen om de aanbestedingsprocedures inzichtelijker en goedkoper te maken, zodat zowel indieners als het Ministerie er mee aan de slag kunnen?

Voor de realisatie van beleidsdoelstellingen wordt gebruik gemaakt van subsidietenders, die aan heldere regels gebonden zijn. Om de administratieve lasten voor de organisaties zoveel mogelijk te beperken, wordt gewerkt aan het zoveel mogelijk vereenvoudigen van procedures en standaardiseren van budgetten en eisen.

30

Welke mogelijkheden ziet u voor het meetbaar maken van de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld en systematische maatschappelijke verandering, zodat artikel 3.3 van de BHOS-begroting getoetst kan worden op zijn effectiviteit en efficiëntie?

IOB benadrukt de noodzaak om helder te zijn over tot waar de invloed rijkt van de organisaties die gefinancierd worden. Een einddoelstelling als systematische maatschappelijke verandering wordt bereikt door de inzet van verschillende spelers, de Staat, maatschappelijke organisaties, sociale bewegingen, private sector en rechterlijke macht. CIVICUS, een mondiaal netwerk van maatschappelijke organisaties meet jaarlijks de ontwikkelingen van het maatschappelijk middenveld wereldwijd. De resultaten van de activiteiten gefinancierd uit artikel 3.3 van de BHOS-begroting worden gemeten via een specifiek resultatenkader met daarin zowel kwantitatieve als kwalitatieve indicatoren. Jaarlijks wordt over deze resultaten, onder meer via IATI, gerapporteerd (https://www.openaid.nl/).

Naar boven