34 102 Initiatiefnota van het lid Sjoerdsma: «Wereldwijd jezelf kunnen zijn»

32 735 Mensenrechten in het buitenlands beleid

Nr. 15 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 13 februari 2017

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 6 april 2017 inzake uitvoering van de motie van het lid Pia Dijkstra over het openstellen van het burgerlijk huwelijk voor bruidsparen zonder de Nederlandse nationaliteit of woonplaats (Kamerstukken 34 102 / 32 735, nr. 11).

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft deze vragen beantwoord bij brief van 6 februari 2017. Vragen en antwoord, voorzien van een inleiding, zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Eijsink

Adjunct-griffier van de commissie, Wiskerke

Inleiding

Op 17 december 2015 respectievelijk 3 december 2015 brachten de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht (hierna: de Staatscommissie) en de Commissie voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit (hierna: de Commissie burgerlijke staat) op verzoek van de Minister van Veiligheid en Justitie advies uit over de motie van het lid Dijkstra over het openstellen van het burgerlijk huwelijk voor bruidsparen zonder de Nederlandse nationaliteit of woonplaats (Kamerstukken 34 102 en 32 735, nr. 11). Naar aanleiding van de vragen van de vaste commissie van Buitenlandse Zaken heeft de Minister van Veiligheid en Justitie gevraagd of de commissies aanleiding zagen om de uitgebrachte adviezen nader toe te lichten, te preciseren of aan te vullen. De Staatscommissie heeft in reactie hierop enkele aanvullende opmerkingen gemaakt ten aanzien van de vragen 10, 16 tot en met 20 en 22, die u in de beantwoording aantreft. De Commissie burgerlijke staat heeft aangegeven geen aanleiding te zien haar advies aan te vullen.

1

Zijn er voorbeelden bekend van andere landen die hun burgerlijk huwelijk hebben opengesteld voor bruidsparen van andere nationaliteit of woonplaats? Zo ja, welke landen zijn dit en wat is de ervaring daar met de juridische en praktische complicaties die het kabinet schetst?

2

Zijn er andere landen waarin een dergelijke vorm van «trouwtoerisme», zoals voorgesteld door de indiener, al mogelijk is?

Antwoord op vragen 1 en 2

Landen waarin het mogelijk is een huwelijk te sluiten door personen die noch onderdaan, noch ingezetene zijn, zijn onder andere: Argentinië, Canada, Chili, Cuba, Indonesië, Nieuw-Zeeland, de Verenigde Staten, en Zuid-Afrika. In de Europese Unie gaat het om: Denemarken, Estland, Ierland, Letland, Portugal, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Ook in de andere Koninkrijksdelen is het mogelijk een huwelijk te sluiten door personen die noch onderdaan, noch ingezetene zijn. Alleen op de BES-eilanden is het mogelijk een huwelijk te sluiten door paren van hetzelfde geslacht.

De voorwaarden die gesteld worden aan het sluiten van een huwelijk voor echtparen die noch de nationaliteit van het land bezitten, noch daar woonachtig zijn, variëren aanzienlijk.

In het Verenigd Koninkrijk geldt bijvoorbeeld in geval van een huwelijk tussen ingezetenen van de Europese Unie dat het paar tenminste zeven dagen in het Verenigd Koninkrijk moet hebben verbleven. Letland en Estland vereisen pre-registratie van het huwelijk met een termijn van tenminste een maand; Ierland eist drie maanden.

In de Verenigde Staten geldt voor de meeste staten dat het bruidspaar ongeacht de woonplaats van beide personen in het huwelijk kan treden. In een aantal staten (onder andere in Illinois en New York) kunnen niet-inwoners niet trouwen als het huwelijk in hun eigen staat nietig zou worden verklaard.

In Argentinië is »trouwtoerisme» toegestaan in drie verschillende jurisdicties: de stad Buenos Aires, de provincie Santa Fe en de provincie Tierra del Fuego. Deze jurisdicties vereisen een verblijf van minimaal vijf dagen, met ingang van de datum van binnenkomst in het land zoals opgenomen in het paspoort.

In Indonesië is het huwelijk opengesteld voor een bruidspaar van verschillend geslacht van andere nationaliteit en woonplaats indien het voorgenomen huwelijk voldoet aan de erkende religieuze voorschriften (Islam, Hindoeïsme, Boeddhisme, Confucianisme, Protestantisme en Katholicisme).

Er is vooralsnog weinig ervaring met de juridische en praktische complicaties in deze landen. Zoals ook de Staatscommissie en de Commissie burgerlijke staat in hun adviezen aangeven, wordt in zijn algemeenheid echter de complicatie herkend, dat het vooral in geval van huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht problematisch kan zijn om het huwelijk door echtscheiding te ontbinden. Deze huwelijken worden immers niet overal erkend en de autoriteit die de echtscheiding kan uitspreken heeft veelal slechts rechtsmacht als ten minste één van de echtgenoten de nationaliteit heeft van dat land of zijn gewone verblijfplaats aldaar heeft. In Nieuw-Zeeland is dit bijvoorbeeld het geval. In Canada is deze problematiek ondervangen door mogelijk te maken dat het huwelijk in Canada wordt ontbonden als elk van de echtgenoten ten minste een jaar woont in een land waarin hun huwelijk niet wordt erkend en waarin geen echtscheiding mogelijk is.

3

Klopt het dat de motie-Dijkstra de regering verzoekt, te laten onderzoeken wat de voor- en nadelen zijn van het openstellen van het burgerlijk huwelijk in Nederland voor bruidsparen zonder de Nederlandse nationaliteit of woonplaats, en in hoeverre dit kan bijdragen aan de emancipatie van LHBT-rechten wereldwijd?

Antwoord

Ja.

4

Klopt het dat in Kamerbrief «Uitvoering motie-Dijkstra inzake openstelling Nederlands burgerlijk huwelijk» slechts ingegaan wordt op de vraag in hoeverre dit kan bijdragen aan de emancipatie van LHBT-rechten wereldwijd? Waarom is er niet breder gekeken naar de voor- en nadelen van het openstellen van het burgerlijk huwelijk, zoals naar economische voordelen?

Antwoord

In de brief aan uw Kamer van 6 april 2016 is het kabinet reeds uitgebreid ingegaan op de voor- en nadelen van het openstellen van het burgerlijk huwelijk in Nederland voor bruidsparen die noch de Nederlandse nationaliteit bezitten, noch hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.

Het kabinet heeft voorop gesteld dat het groot belang hecht aan de emancipatie en gelijke rechten van LHBTI’ers wereldwijd. Daarbij hoort ook dat de liefde tussen twee personen van gelijk geslacht bezegeld kan worden met een huwelijk.

In de brief is evenwel een aantal serieuze nadelen gesignaleerd ten aanzien van het openstellen van het burgerlijk huwelijk.

Het gaat daarbij onder andere om het feit dat in Nederland gesloten huwelijken tussen personen van gelijk geslacht in verreweg de meeste landen ter wereld niet erkend worden. Dit leidt in voorkomende gevallen tot een zogenoemde hinkende rechtsverhouding. Dit betekent dat het huwelijk in het ene land wel geldig is, maar in een ander land, bijvoorbeeld het land waarin de echtgenoten (gaan) wonen, niet geldig is. Daarmee ontberen de echtgenoten de aan het huwelijk verbonden bescherming. Een ander nadeel betreft het feit dat het veelal niet mogelijk is het huwelijk in de landen die deze huwelijken niet erkennen te laten ontbinden door echtscheiding. Op de internationaal privaatrechtelijke problematiek hieromtrent zal bij de antwoorden op de vragen 16 tot en met 20 en 22 nader worden ingegaan.

Een ander belangrijk nadeel dat in de kabinetsbrief is genoemd, betreft het gevaar dat in sommige landen verbonden kan zijn aan het sluiten van een huwelijk tussen personen van gelijk geslacht. Het gaat dan met name om de strafbaarheid van homoseksualiteit die in een groot aantal landen geldt, een strafbaarheid die tot langdurige gevangenisstraffen of zelfs de doodstraf van de echtgenoten kan leiden. Belangengroeperingen als Hivos en het COC hebben dan ook grote aarzelingen bij het voorstel om de mogelijkheid te openen voor mensen die geen band met Nederland hebben om in Nederland in het huwelijk te treden. Dit zou bovendien de retoriek dat homoseksualiteit een westers importproduct is, kunnen versterken. Ook zou openstelling van het huwelijk landen die voorzichtig in de goede richting bewegen kunnen afschrikken en daarmee contraproductief kunnen werken.

Het kabinet concludeert in het licht van deze nadelen daarom dat de mogelijkheid te trouwen in Nederland voor personen zonder de Nederlandse nationaliteit en zonder gewone verblijfplaats in Nederland geen goede manier is om de emancipatie van LHBTI’ers wereldwijd te bevorderen. Het kabinet zal zich evenwel wereldwijd onverminderd blijven inzetten voor het basisrecht voor een ieder om zichzelf te mogen zijn en in Europees verband blijven strijden voor wederzijdse erkenning en openstelling van het huwelijk voor paren van gelijk geslacht.

Aan het eventuele economische voordeel dat genoten kan worden als de huwelijkssluiting voor een ieder, ook voor hen die geen band met Nederland hebben, mogelijk wordt, is geen aandacht besteed. Het onderzoek naar de voor- en nadelen is gericht op de vraag in hoeverre bedoelde openstelling van het huwelijk kan bijdragen aan de emancipatie van LHBTI’ers wereldwijd. Een eventueel economisch voordeel voor derden – voor zover dat al reëel begroot zou kunnen worden, gelet op het feit dat niet kan worden becijferd om hoeveel huwelijken het zou kunnen gaan – is in dit licht niet relevant.

Overigens voert de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, met een bijdrage van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, momenteel meerjarig onderzoek uit naar de economische nadelen van homovijandigheid en de economische voordelen van inclusie op grond van seksuele oriëntatie en gender identiteit. Daarbij zal ook worden gekeken naar eventuele economische effecten van geregistreerde partnerschappen en huwelijken.

5

Klopt het dat de Commissie betreffende de Burgerlijke Staat en de Nationaliteit concludeert dat de openstelling van het Nederlands burgerlijk huwelijk kan leiden tot huwelijkstoerisme waarvan een positieve economische werking kan uitgaan? Kunt u aangeven waarom u deze conclusie niet in de Kamerbrief betrekt?

Antwoord

De Commissie is niet ingegaan op de vraag in hoeverre een mogelijk voordeel van een positieve economische werking zou kunnen bijdragen aan de emancipatie van LHBT’ers. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 acht het kabinet een eventueel economisch voordeel voor derden niet relevant voor het onderzoek naar de voor- en nadelen van de openstelling van het huwelijk ten behoeve van de emancipatie van LHBTI’ers wereldwijd. Om die reden zijn de opmerkingen hierover van de Commissie niet opgenomen in de kabinetsbrief van 6 april 2016.

6

Bent u bereid om alsnog een breder onderzoek te doen naar de voor- en nadelen van het openstellen van het burgerlijk huwelijk in Nederland voor bruidsparen zonder de Nederlandse nationaliteit of woonplaats, conform deze aangenomen motie?

Antwoord

Het kabinet acht het onderzoek dat is gedaan in antwoord op de motie, alsmede het nadere onderzoek dat is verricht om de onderhavige feitelijke vragen te beantwoorden, voldoende om een gewogen oordeel te kunnen geven over de wenselijkheid van het voor personen die geen binding hebben met Nederland mogelijk maken om in Nederland in het huwelijk te treden. Voor het doen van een breder onderzoek ziet het kabinet dan ook geen aanleiding.

7

Is u bekend in hoeveel (EU-)landen het burgerlijk huwelijk is opengesteld voor aanstaande echtgenoten die geen van beiden de nationaliteit van het betreffende land bezitten en die geen van beiden hun gewone verblijfplaats in dat land hebben? Welke ervaring is hier in deze landen mee?

Antwoord

Zie antwoord op de vragen 1 en 2.

8

Heeft u een beeld van het aantal landen waarin een in Nederland voltrokken huwelijk tussen personen van gelijk geslacht niet erkend zal worden en op weerstand zal stuiten?

Antwoord

In ruim een derde van alle landen ter wereld is homoseksualiteit strafbaar en een huwelijk tussen personen van gelijk geslacht ondenkbaar. Ook in een groot aantal lidstaten van de Europese Unie wordt op dit moment een elders gesloten huwelijk tussen personen van gelijk geslacht niet erkend.

Op basis van onderzoek dat is gedaan naar onder meer de opvattingen over huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht in diverse landen, opgenomen in de ILGA/RIWI Global Attitudes survey on LGBTI People (oktober 2016), is het aannemelijk dat een in Nederland voltrokken huwelijk tussen personen van gelijk geslacht in ongeveer tweederde van het aantal landen op de wereld in meer of mindere mate op weerstand zal stuiten.1

9

Welk beeld heeft u van de vraag naar in Nederland voltrokken huwelijk tussen personen van gelijk geslacht die geen van beiden de Nederlandse nationaliteit bezitten en die geen van beiden hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben?

Antwoord

Het kabinet heeft hier geen beeld van, noch ziet het mogelijkheden om hiernaar representatief onderzoek te doen.

10

Klopt het dat serieuze complicaties, zoals hinkende rechtsverhoudingen, die de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht signaleert ook destijds van toepassing waren op de openstelling van het burgerlijk huwelijk voor paren van gelijk geslacht?

Antwoord

In haar advies inzake het internationaal privaatrecht in verband met de openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht van december 2001 heeft de Staatscommissie gewezen op het feit dat in Nederland gesloten huwelijken tussen twee personen van gelijk geslacht in het buitenland niet steeds erkend zullen worden. Vragen over het probleem dat huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht in vele landen niet worden geaccepteerd, zijn in het kader van de parlementaire behandeling van de Wet openstelling burgerlijk huwelijk tevens gesteld door leden van uw Kamer en leden van de Eerste Kamer (zie Kamerstuk 26 672, nr. 5 , Handelingen II 2000/01, nrs. 97 en 99, Kamerstuk 26 672, nr. 92 , Handelingen I 2000/01, nrs. 14 en 15). Dit debat ging over Nederlanders of personen die in Nederland hun gewone verblijfplaats hadden en in Nederland een huwelijk wilden sluiten. Zie verder hierover het antwoord op vraag 13.

11

Klopt het dat Islamitische landen het op de koop toe nemen dat polygame huwelijken niet in Nederland worden erkend wegens strijd met de openbare orde?

Antwoord

Dit is het kabinet niet bekend. De volkenrechtelijke soevereiniteit staat een land toe om binnen de kaders van de internationale instrumenten waaraan het desbetreffende land is gebonden te bepalen welke in het buitenland ontstane rechtsfeiten of rechtsverhoudingen men wil accepteren. Zo erkent Nederland geen polygame huwelijken als een echtgenoot de Nederlandse nationaliteit bezit of in Nederland zijn gewone verblijfplaats heeft. Kindhuwelijken worden evenmin in Nederland erkend. In veel andere landen geldt dit voor huwelijken van personen van gelijk geslacht.

12

Wat bedoelt u ermee dat een in Nederland voltrokken huwelijk tussen personen van gelijk geslacht in een groot aantal landen op weerstand zal stuiten? Is dit voor u reden om dit niet mogelijk te maken? Hoe past dit in het speerpunt van uw beleid om LHBT-rechten te bevorderen?

Antwoord

Weerstand betekent dat het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht in de samenleving als problematisch wordt ervaren. Daarnaast kan het betekenen dat LHBTI-personen geconfronteerd worden met bijvoorbeeld discriminatie, hate crime, fysieke bedreiging en andere vormen van geweld of strafbaarstelling en vervolging. Deze mogelijke weerstand vormt op zichzelf geen doorslaggevende reden om de mogelijkheid van het sluiten van een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht in Nederland uit te sluiten. Echter, mede gezien de andere nadelen geschetst in de kabinetsbrief, acht het kabinet de mogelijkheid te trouwen in Nederland voor personen zonder de Nederlandse nationaliteit en zonder vaste verblijfplaats in Nederland geen effectieve manier om de emancipatie van LHBTI’ers wereldwijd te bevorderen.

13

Klopt het dat een in Nederland voltrokken huwelijk tussen personen van gelijk geslacht onder de bestaande regelgeving ook in een groot aantal landen niet erkend wordt? Is dat voor u een reden om het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht onder de bestaande regelgeving niet meer aan te bieden?

Antwoord

Ja. Dat gegeven vormt echter geen reden om de mogelijkheid van een huwelijk (of geregistreerd partnerschap) tussen twee personen van gelijk geslacht te schrappen. Voorop staat immers dat als een Nederlander of een persoon die zijn vaste verblijfplaats in Nederland heeft – zoals de huidige wetgeving vereist – in Nederland in het huwelijk wil treden, deze persoon, in Nederland een geldig huwelijk heeft met de daaruit voortvloeiende rechten en plichten.

14

Klopt het dat er geen wettelijke bezwaren bestaan tegen invoering van een regel die toestaat dat paren zonder attaches met Nederland hier kunnen trouwen?

Antwoord

Nee. De op dit moment geldende regelgeving vereist dat ten minste één van de aanstaande echtgenoten de Nederlandse nationaliteit heeft of in Nederland zijn vaste verblijfplaats heeft. Voor het openstellen van het huwelijk voor bruidsparen zonder de Nederlandse nationaliteit of woonplaats zou dit vereiste, opgenomen in artikel 1:44 lid 1 BW, moeten worden geschrapt.

15

Bent u bereid om te mogelijkheden te bekijken om goede voorlichting te bieden zodat mensen hun eigen keus kunnen maken en zelf kunnen beoordelen of ze liever half getrouwd zijn dan geheel ongetrouwd zijn?

Antwoord

Het kabinet veronderstelt dat de vraagsteller met de aanduiding «half getrouwd» doelt op de eventuele mogelijkheid dat twee personen die geen van beiden de Nederlandse nationaliteit bezitten en die beiden in het buitenland wonen in Nederland een huwelijk sluiten en vervolgens terugkeren naar het land waarin zij wonen, terwijl dat land hun huwelijk niet erkent. Dat betekent dat betrokkenen in dat land niet als gehuwd worden gezien, aldaar geen aanspraak kunnen maken op aan het huwelijk verbonden rechten en niet gehouden kunnen worden aan de aan het huwelijk verbonden plichten. Het in Nederland of via de Nederlandse ambassades en consulaten geven van voorlichting aan personen die woonachtig zijn in LHBTI-onvriendelijke of zelfs voor LHBTI gevaarlijke landen, zo dit al op doeltreffende wijze mogelijk is, maakt dit niet anders. Bovendien is voorlichting geen middel tegen mogelijke weerstand en of vervolging wegens homoseksualiteit waar dergelijke bruidsparen aan bloot dreigen te komen staan. Om deze, en andere in de kabinetsbrief genoemde redenen, beschouwt het kabinet het openstelling van het huwelijk geen effectieve manier om de emancipatie van LHBTI-ers wereldwijd te bevorderen.

16

Klopt het dat artikel 7 van de Verordening Brussel II Bis een residuele bevoegdheid biedt als geen lidstaatgerecht bevoegd is op grond van de eerdere artikelen van de Verordening?

Antwoord

Ja, dat klopt. Het kan voorkomen dat geen enkele lidstaat bevoegd is op grond van artikel 3 tot en met 5 van Verordening Brussel II-bis. Daarom voorziet artikel 7 van de verordening in een residuele bevoegdheid. De lidstaten kunnen voor die gevallen in de nationale wetgeving voorzien in aanvullende bevoegdheden. Deze nationale bevoegdheidsregels mogen echter niet worden toegepast indien de verweerder zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied van een lidstaat heeft, dan wel de nationaliteit van een lidstaat bezit (artikel 6 Verordening Brussel II-bis).

17

Klopt het dat Nederland een dergelijke residuele bevoegdheid heeft gecreëerd in artikel 4 Rechtsverordening en dat dat eventueel veranderd kan worden in een bevoegdheidstoekenning aan de rechter van het land waar het huwelijk gesloten is? Kunt u hier uitgebreid op ingaan?

Antwoord

Nee, artikel 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) ziet op de rechtsmacht ter zake van echtscheiding en de daarmee gepaard gaande voorlopige voorzieningen en nevenvoorzieningen. In dit artikel is bepaald dat de gronden opgenomen in de Verordening Brussel II-bis om te bepalen of de Nederlandse rechter bevoegd is om de echtscheiding uit te spreken (resp. scheiding van tafel en bed, nietigverklaring en nietigheid of geldigheid van een huwelijk) tevens toepasselijk zijn op bepaalde gevallen waarop de verordening zelf niet van toepassing is. In dit artikel wordt echter niet voorzien in een residuele bevoegdheid als bedoeld in artikel 7 van Verordening Brussel II-bis.

Er zijn verschillende redenen voor Nederland om geen gebruik te maken van de mogelijkheid die lidstaten wordt geboden op grond van artikel 7 van de Verordening Brussel II-bis. Invoeren van een bevoegdheid voor de Nederlandse rechter om een echtscheiding uit te spreken als het huwelijk in Nederland is gesloten draagt het risico in zich dat dit in het buitenland als bovenmatig zal worden bestempeld. Zou dat het geval zijn, dan zal de erkenning van die in Nederland uitgesproken echtscheiding in het buitenland kunnen afstuiten op de weigeringsgrond dat de Nederlandse rechter zich niet op een «internationaal aanvaarde grond» bevoegd heeft verklaard. Echter, op deze weigeringsgrond mag geen beroep mag worden gedaan door staten die gebonden zijn aan de Verordening Brussel II-bis. Artikel 24 van de verordening bepaalt immers uitdrukkelijk dat de bevoegdheid van het gerecht van de lidstaat van herkomst niet mag worden getoetst. Deze toetsing is daarentegen wel toegestaan in niet-lidstaten die partij zijn bij het Haags verdrag inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed van 1 juni 1970 (Echtscheidingserkenningsverdrag 1970, Trb. 1979, 131), dat niet tot erkenning verplicht indien de bevoegdheid is aangenomen op een andere grond dan de gronden die zijn opgesomd in artikel 2 van het verdrag. Het Echtscheidingserkenningsverdrag 1970 is van kracht in twintig staten, waaronder – buiten Europa – Australië, Egypte en Moldavië.

Voorts mag worden aangenomen dat in staten die niet aan enig erkenningsverdrag zijn gebonden, de erkenning van een in Nederland uitgesproken echtscheiding, waarbij de Nederlandse rechter zijn bevoegdheid alleen baseert op het feit dat het huwelijk in Nederland is voltrokken, geweigerd zal kunnen worden als die bevoegdheidsgrond niet als «internationaal aanvaarde grond» wordt aangemerkt. Ter zake van echtscheiding is de plaats van huwelijkssluiting geen internationaal aanvaarde bevoegdheidsgrond. Wel wordt naar dit criterium verwezen in de Verordening 2016/1103 van 23 juni 2016 inzake de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijk recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels. Artikel 7 van deze verordening biedt partijen de mogelijkheid om een forumkeuze te doen voor de gerechten van de lidstaat van de huwelijkssluiting, terwijl artikel 9, lid 2, bevoegdheid toekent aan de gerechten van de lidstaat van de huwelijkssluiting in het (uitzonderlijke) geval waarin de «eigenlijk» bevoegde rechter zich onbevoegd heeft verklaard omdat het huwelijk naar de regels van diens internationaal privaatrecht niet voor erkenning vatbaar is en partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de keuze van een ander forum. Echter, het feit dat dat de plaats van huwelijkssluiting in Europese regelgeving omtrent huwelijksvermogensrecht als bevoegdheidscriterium wordt gehanteerd, betekent niet dat dit thans als internationaal aanvaard bevoegdheidscriterium mag worden beschouwd in het internationale echtscheidingsrecht.

Bovenstaande overwegingen leiden er toe dat het invoeren van een residuele bevoegdheid als bedoeld in artikel 7 van Verordening Brussel II-bis in nationale wetgeving te regelen niet het gewenste effect zal hebben en om die reden ontraden moet worden.

18

Klopt het dat er nog ruimte voor interpretatie is of de Verordening Brussel II Bis überhaupt gaat over het ontbinden van huwelijken van paren van gelijk geslacht? Kunt u hierop reflecteren in het licht van Mostermans, Echtscheiding, Tweede druk, 2003, p. 7?

Antwoord

Er bestaat onduidelijkheid over de vraag of een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht in andere lidstaten op dezelfde voet zal worden erkend als in Nederland. In de derde druk van haar boek Internationale echtscheiding (2006) schrijft P.M.M. Mostermans daarover op p. 9: «De Verordening en de bijbehorende considerans zwijgen op dit punt. De vervanging van de Verordening Brussel II door de Verordening Brussel II-bis is niet als mogelijkheid aangegrepen om het begrip huwelijk op dit punt nader te omschrijven. Ook de Practice Guide I bij Brussel II-bis zwijgt op dit punt. Binnen de Europese Unie bestaat hierover dan ook onduidelijkheid. In Nederland overheerst de opvatting dat de verordening ook op de beëindiging van deze huwelijken toepasselijk is, terwijl daar in andere EU-landen ook wel anders tegen aan gekeken wordt. Het is hier wachten op een uitspraak van de gemeenschapsrechter dan wel actie van de gemeenschapswetgever.»

Tot dusver heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie zich nog niet over de betekenis van het begrip huwelijk in de Verordening Brussel II-bis uitgesproken. In haar voorstel voor een herschikking van Brussel II-bis heeft de Europese Commissie zich niet gewaagd aan een duidelijke stellingname: een expliciete vermelding van het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht werd door de geraadpleegde experts «too politically sensitive» geacht (zie Study on the assessment of Regulation (EC) No 2201/2003 and the policy options for its amendment, Final Report, Evaluation, p. 7). Een en ander betekent dat de invulling van het begrip «huwelijk» van lidstaat tot lidstaat kan verschillen, en dat de mogelijkheid bestaat dat in sommige lidstaten een huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht niet als een «huwelijk» in de zin van de Verordening Brussel II-bis zal worden gezien.

19

Klopt het dat zolang het Europees Hof van Justitie geen bindende interpretatie hieraan gegeven heeft Nederland vrij is om een forum te scheppen van de plaats van huwelijkssluiting, in elk geval voor paren van gelijk geslacht?

Antwoord

In deze vraag lijkt de suggestie besloten te liggen dat – zolang het Hof van Justitie van de Europese Unie geen bindende interpretatie van het begrip «huwelijk» heeft gegeven – huwelijken die zijn gesloten tussen personen van hetzelfde geslacht niet vallen binnen het materiële toepassingsgebied van de Verordening Brussel II-bis, zodat het Nederland vrij zou staan een regel van internationaal bevoegdheidsrecht in de nationale wetgeving op te nemen ter zake van de ontbinding van dit type huwelijken. Sinds de Wet openstelling huwelijk van 2001 heeft Nederland zich echter steeds op het standpunt gesteld dat huwelijken tussen personen van verschillend geslacht en huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht op één lijn gesteld moeten worden. Met de invoering van een aparte bevoegdheidsregel voor de ontbinding van huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht, zou dit standpunt worden verlaten. Bovendien loopt Nederland het risico dat het Hof van Justitie van de Europese Unie, nadat een dergelijke bevoegdheidsregel in de Nederlandse wet zou zijn opgenomen, alsnog beslist dat ook huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht onder het werkingsbereik van de Verordening Brussel II-bis vallen. In dat geval zou zo’n regel iedere betekenis verliezen in gevallen waarin aan de voorwaarden van artikel 3 Verordening Brussel II-bis is voldaan.

Ook als Nederland, zonder onderscheid te maken tussen verschillende soorten huwelijken, een echtscheidingsforum zou willen creëren voor echtparen die geen andere band met Nederland hebben dan dat hun huwelijk in Nederland is gesloten, zal een daarop gerichte bevoegdheidsregel alleen effect kunnen hebben voor zover de artikelen 6 en 7 Verordening Brussel II-bis daarvoor ruimte bieden. Gewezen zij ook op het voorbehoud dat in artikel 1 Rv wordt gemaakt voor het «omtrent rechtsmacht in verdragen en EG-verordeningen bepaalde». Dit impliceert dat de plaats van huwelijkssluiting alleen als bevoegdheidscriterium kan fungeren in gevallen waarin aan geen van de bevoegdheidsvoorwaarden van artikel 3 Verordening Brussel II-bis is voldaan en de verweerder geen ingezetene of onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie.

20

Wat voor andere mogelijkheden ziet u onder Verordening Brussel II-bis om echtscheidingen mogelijk te maken? Bent u bereid om in overleg te treden met uw Europese partners om een eventuele uitzondering onder deze verordening te bedingen?

Antwoord

Ervan uitgaande dat de Verordening Brussel II-bis ook van toepassing is op huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht, zijn er op dit moment geen mogelijkheden om echtscheidingen mogelijk te maken voor echtparen die geen van beiden door nationaliteit of woonplaats met de Europese Unie zijn verbonden. Daarvoor zou een wijziging van de Verordening noodzakelijk zijn. Gedacht kan worden aan de opneming van een bevoegdheidsregel die partijen die in een lidstaat in het huwelijk zijn getreden, ongeacht hun nationaliteit of gewone verblijfplaats, de mogelijkheid zou bieden de rechter van die lidstaat aan te wijzen als bevoegde echtscheidingsrechter (forumkeuze). Een andere optie zou zijn dat de Verordening gaat voorzien in een forum necessitatis (noodbevoegdheid) voor gevallen waarin een echtscheidingsprocedure in het eigen land onmogelijk blijkt voor echtparen die in een andere lidstaat in het huwelijk zijn getreden. Gelet op het feit dat de Europese Commissie ter gelegenheid van de herschikking van de Verordening Brussel II-bis noch de forumkeuze, noch het forum necessitatis in haar voorstel heeft willen opnemen, is de slagingskans van voorstellen in die richting klein. Hetzelfde geldt voor de suggestie dat de plaats van huwelijkssluiting als zodanig een plaats verdient in de in de Verordening opgenomen (en in het herschikkingsvoorstel onveranderde) catalogus van bevoegdheidsgronden.

De Staatscommissie heeft onderzocht welke mogelijke oplossingen er zijn voor het probleem dat ontstaat als een buitenlandse rechter weliswaar bevoegd is om de echtscheiding uit te spreken, maar weigert het huwelijk te erkennen. In dat geval wordt het huwelijk in dat land als non-existent beschouwd en is een verzoek tot echtscheiding niet ontvankelijk. Dat probleem kan zich niet alleen voordoen ten aanzien van huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht, maar ook ten aanzien van huwelijken die ook in Nederland niet worden erkend, zoals bijvoorbeeld polygame huwelijken en kinderhuwelijken.

Toegespitst op de problematiek van de in het buitenland niet-erkende huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht, suggereert de Staatscommissie dat wellicht een regeling ontworpen zou kunnen worden die de ontbinding van het huwelijk door de Nederlandse rechter mogelijk maakt uitsluitend in gevallen waarin het huwelijk in geen van de lidstaten van de Europese Unie waarvan de rechter op grond van de Verordening Brussel II-bis bevoegd zou zijn om de echtscheiding uit te spreken, voor erkenning vatbaar blijkt te zijn. Een dergelijke bevoegdheidsregeling zou vergelijkbaar zijn met de in artikel 4, lid 4, Rv opgenomen bevoegdheidsregeling voor de ontbinding van een geregistreerd partnerschap (Nederlandse rechter is bevoegd als het geregistreerd partnerschap in Nederland is aangegaan), waarvoor de Verordening Brussel II-bis niet geldt.

Er bestaat het risico dat het Hof van Justitie van de Europese Unie zal oordelen dat zo’n afwijking van de in de Verordening Brussel II-bis neergelegde bevoegdheidsregels op gespannen voet staat met de artikelen 6 en 7 van de Verordening. Hierbij moet ook rekening gehouden worden met feit dat de bevoegdheidsregels met betrekking tot een forumkeuze of forum necessitatis ook in het herschikkingsvoorstel van de Europese Commissie niet worden gedaan.

21

Welke EU-lidstaten erkennen het huwelijk van paren van gelijk geslacht niet?

Antwoord

De volgende EU-lidstaten erkennen het huwelijk van paren van gelijk geslacht niet: Bulgarije, Estland, Hongarije, Kroatië, Letland, Litouwen, Polen, Slowakije. In Finland geldt erkenning van het huwelijk van paren van gelijk geslacht met ingang van 1 maart 2017.

Naast deze lidstaten is het sluiten van een huwelijk door partners van hetzelfde geslacht momenteel ook nog niet mogelijk in Duitsland, Italië, Malta, Oostenrijk, Slovenië, Tsjechië, maar zijn er wel progressieve ontwikkelingen in deze landen.2

22

Geldt het bezwaar rondom het ontbinden van huwelijken ook voor inwoners van niet-EU lidstaten?

Antwoord

De bezwaren die besloten liggen in de artikelen 6 en 7 van de Verordening Brussel II-bis gelden niet in gevallen waarin de gerechten van geen enkele lidstaat bevoegdheid ter zake van echtscheiding kunnen ontlenen aan de verordening. Blijkens artikel 3 Verordening Brussel II-bis doet die situatie zich voor indien partijen ten tijde van de indiening van het verzoek niet beiden onderdaan zijn van dezelfde lidstaat en geen van beiden hun gewone verblijfplaats in een lidstaat hebben. Daarnaast volgt uit artikel 6 van de Verordening Brussel II-bis dat een onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie uitsluitend op grond van de artikelen 3, 4 of 5 voor de rechter van een andere lidstaat kan worden gedaagd, ook als hij zijn gewone verblijfplaats niet in een lidstaat heeft. Aangenomen dat partijen geen van beiden onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie zijn en geen van beiden hun gewone verblijfplaats in een lidstaat hebben, zou de Nederlandse rechter rechtsmacht kunnen ontlenen aan een bepaling van het commune internationale bevoegdheidsrecht. Het staat de Nederlandse wetgever in beginsel vrij voor deze gevallen een bijzondere bevoegdheidsbepaling in te voeren, waarin de rechtsmacht gekoppeld wordt aan het feit dat het huwelijk in Nederland werd gesloten. Zie voor de bezwaren tegen en risico’s van de invoering van een dergelijke bepaling het antwoord op vraag 17.

23

Klopt het dat de Staatscommissie Internationaal Privaatrecht een zware nadruk op LHBT’ers legt, maar dat het voorstel ook gaat over paren van verschillend geslacht? Klopt het dat er tal van landen zijn die geen eisen t.a.v. woonplaats en nationaliteit stellen aan het aangaan van hun verbintenis in het betrokken land en dat ook in Nederland zulke huwelijken in beginsel worden erkend?

Antwoord

De motie vraagt hoe de openstelling van het burgerlijk huwelijk zou kunnen bijdragen aan de emancipatie van LHBT’ers. Het klopt dat er landen zijn die geen eisen stellen ten aanzien van woonplaats en nationaliteit. Deze huwelijken worden in beginsel in Nederland erkend.

24

Kan gesteld worden dat een groot deel van de LHBT-beweging in landen waar men nog moet vechten voor het basisrecht om überhaupt zichzelf te mogen zijn, de openstelling van het huwelijk niet alleen geen prioriteit is, maar op dit moment zelfs onwenselijk wordt geacht?

Antwoord

In veel landen is het slecht gesteld met de gelijke rechten van LHBTI-personen. De prioriteit ligt in veel van deze landen allereerst op de fysieke bescherming en het tegengaan van discriminatie onder meer op de arbeidsvloer, in onderwijs en de gezondheidszorg.

Collectieve internationale belangenorganisaties, zoals ILGA World en COC Nederland, wijzen uitdrukkelijk op het belang van nationale wetgeving om de bescherming van LHBTI-personen te faciliteren. Tevens wijzen zij echter op dat de ervaring, dat het feitelijk opleggen van progressieve wetgeving, zoals het gelijke huwelijk, contraproductief kan zijn, zoals bijvoorbeeld in Kenia en Oeganda. In veel landen zijn LHBTI-bewegingen dan ook geen voorstander van het actief bevorderen van het recht op het sluiten van een huwelijk voor partners van gelijk geslacht.

25

Wat was de kern van de aarzelingen die Hivos en het COC hebben over het voorstel om het burgerlijk huwelijk open te stellen voor bruidsparen zonder Nederlandse nationaliteit of woonplaats? Is het u bekend hoe zij de juridische en praktische complicaties tegenover de mogelijke symbolische waarde van het voorstel beoordelen? En zo nee, bent u bereid hier meer informatie over in te winnen?

Antwoord

De kern van de aarzelingen ligt in de juridische en praktische complicaties en de mogelijk zelfs contraproductieve gevolgen die de openstelling van het Nederlands huwelijk voor niet-Nederlanders en niet-ingezetenen zou hebben, zoals die zijn omschreven in de kabinetsbrief van 6 april 2016.

Naar aanleiding van de onderhavige vragen, herhalen het COC en Hivos dat het voorstel de waarde van gelijke rechten voor LHBTI-personen benadrukt en blijk geeft van solidariteit met LHBTI-personen wereldwijd. Ondanks de waarde voor de individuele LHBTI‘er zijn zij van mening dat het openstellen van het huwelijk in Nederland nauwelijks bijdraagt en mogelijk zelfs contraproductief is aan de beoogde duurzame LHBTI-emancipatie in de landen van herkomst. Het COC en Hivos baseren zich hiervoor op consultaties met hun internationale netwerk van gerespecteerde specialisten en gevestigde belangenorganisaties. Daarbij worden de eventuele verschillen tussen regio’s en de vertegenwoordigde groepen (lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgender en intersekse personen) in acht genomen. Het COC en Hivos onderstrepen dat LHBTI-emancipatie begint bij het tegengaan van discriminatie, het vergroten van veiligheid en het waarborgen van gelijke rechten in de eigen omgeving. Het in Nederland gesloten huwelijk zal enkel praktische en juridische waarde hebben in landen waar het huwelijk tussen partners van gelijk geslacht reeds erkend wordt.

Voorts concluderen het COC en Hivos dat in LHBTI-onvriendelijke landen, waar de werkelijke uitdagingen voor LHBTI-emancipatie liggen, of in landen die voorzichtige stappen voor gelijke rechten zetten, een Nederlands huwelijk zelfs koren op de molen van de tegenstanders kan zijn. Wanneer een huwelijk tussen mensen van gelijk geslacht als een westers product wordt neergezet, kan de symbolische waarde ervan juist een tegengestelde uitwerking hebben. Het huwelijk kan in dat geval leiden tot problemen voor het paar en eventueel hun families, en de ruimte voor lokale LHBTI-bewegingen beperken.

In combinatie met het feit dat LHBTI’ers al elders ter wereld als niet-ingezetenen in het huwelijk kunnen treden, geven belangengroeperingen aan dat het Nederlandse voorstel momenteel daarom geen prioriteit heeft. Wanneer Nederland desondanks besluit het huwelijk open te stellen voor niet-Nederlanders en niet-ingezetenen, verzoeken LHBTI-organisaties hieraan geen ruchtbaarheid te geven om zodoende eventuele negatieve gevolgen voor de lokale emancipatie van LHBTI’ers te minimaliseren.

26

Is financiële en praktische steun aan lokale LHBT-bewegingen, zoals in de brief beschreven, altijd een «veel effectievere en wenselijkere manier om emancipatie te bevorderen?» Of zijn er ook gevallen denkbaar waarin dergelijke steun door een westers land als Nederland als onwenselijk kan worden ervaren?

Antwoord

De emancipatie van LHBTI-bewegingen en het beschermen van gelijke rechten voor LHBTI’s is een zeer complexe aangelegenheid. Financiële en praktische steun kan hieraan een bijdrage leveren. Daarbij is de samenwerking met lokale LHBTI-bewegingen onontbeerlijk. Zij zijn in staat om met hun kennis van de lokale context aan te geven hoe en in welk tempo emancipatie het beste bevorderd kan worden. Wanneer de steun van een externe partij niet spoort met de lokale ontwikkelingen, is het denkbaar dat dergelijke steun als onwenselijk wordt ervaren.

27

In hoeveel landen is het «levensgevaarlijk» om een huwelijk van gelijk geslacht te hebben? Bent u van mening dat mensen hierover voorgelicht moeten worden en verder zelf de vrije keuze moeten hebben of zij dit risico willen nemen?

Antwoord

Momenteel kennen dertien landen de doodstraf op seksuele interactie tussen personen van gelijk geslacht. Homoseksuele handelingen zijn strafbaar in 73 landen. Ook in landen met progressieve wetgeving kan een paar van gelijk geslacht «levensgevaarlijk» bedreigd worden. Het Grondrechtenagentschap van de Europese Unie (Fundamental Rights Agency, FRA) constateerde in 2013 dat een kwart van de Europese LHBT-gemeenschap slachtoffer was geweest van geweld. Hieronder zijn ook gevallen van zeer zware en soms levensbedreigende geweldpleging3

De verantwoordelijkheid voor het in het huwelijk treden en de gevolgen daarvan ligt bij het LHBTI koppel zelf. Het (in Nederland of via de Nederlandse ambassades en consulaten) geven van voorlichting aan personen die woonachtig zijn in LHBTI-onvriendelijke of zelfs voor LHBTI gevaarlijke landen, zo dit al op doeltreffende wijze mogelijk is, neemt het risico van mogelijke weerstand, vervolging of levensgevaarlijke bedreiging wegens homoseksualiteit echter niet weg. Om deze, en andere in de kabinetsbrief genoemde redenen, beschouwt het kabinet het openstelling van het huwelijk geen effectieve manier om de emancipatie van LHBTI-ers wereldwijd te bevorderen.

28

In hoeveel landen is het niet «levensgevaarlijk» om een huwelijk van gelijk geslacht te hebben?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 27.

29

Bent u van mening dat het huwelijk voor mensen een grote symbolische en emotionele waarde heeft? Is het feit dat er bijvoorbeeld in Nigeria een «Same Sex Marriage (Prohibition) Act» van kracht is reden om alle LHBT-koppels uit landen waar het huwelijk nog niet voor iedereen is deze mogelijkheid te ontzeggen?

Antwoord

Het huwelijk heeft voor velen een grote symbolische en emotionele waarde. Het bestaan van (grond)wettelijke beperkingen in andere landen is voor de Nederlandse regering geen reden om alle LHBTI-koppels uit landen waar het huwelijk nog niet voor iedereen is opengesteld de mogelijkheid van een huwelijk te ontzeggen. Evenmin is het een voldoende reden het huwelijk open te stellen voor personen van gelijk geslacht zonder binding met Nederland.

30

Klopt het dat de Commissie op kwesties wijst rondom visumaanvraag en visumverlening, omdat het niet ondenkbaar is dat mensen na hun huwelijksvoltrekking alsnog in Nederland asiel zullen aanvragen? Komt u op basis van het advies van de Commissie tot de opmerking dat «visumaanvragen kunnen worden geweigerd als tijdige terugkeer niet kan worden gegarandeerd» of is dit uw eigen beleid?

Antwoord

Ja, het klopt dat de Commissie burgerlijke staat in het advies wijst op kwesties rondom visumaanvraag en asielverlening, omdat het niet ondenkbaar is dat personen van gelijk geslacht afkomstig uit landen met een voor LHBT discriminerende wetgeving na hun huwelijksvoltrekking in Nederland alsnog in Nederland asiel zullen aanvragen, omdat zij in het land van herkomst aan discriminatie en vervolging zijn blootgesteld.

De opmerking hierover in de brief van 6 april 2016 is echter niet gebaseerd op de bevindingen van de Commissie burgerlijke staat, maar is staand Schengenvisumbeleid. De voorwaarden en procedures om een aanvrager al dan niet een Schengenvisum voor kort verblijf (met een maximum verblijf van 90 dagen binnen een periode van zes maanden) te verlenen zijn vastgelegd in de EU-Visumcode (Verordening nr. 810/2009 van 13 juli 2009). Uit de Visumcode vloeit voort dat er ten tijde van de visumaanvraag ook wordt getoetst of de visumaanvrager het voornemen heeft het grondgebied van de Schengen lidstaten te verlaten vóórdat de geldigheidsduur van het aangevraagde visum verstrijkt, met andere woorden of de tijdige terugkeer naar het land van herkomst (of bestendig verblijf) kan worden gegarandeerd.

31

Zou u op basis van deze redenering niet alle LHBT’ers uit landen waar het klimaat jegens LHBT’ers vijandig is alle visa moeten weigeren omdat het «niet ondenkbaar» is dat ze alsnog in Nederland asiel zullen aanvragen? Past dit volgens u in het Nederlandse beleid om op te komen voor LHBT-rechten wereldwijd?

Antwoord

Bij het onderzoeken van Schengen visumaanvragen (kort verblijf) wordt nagegaan of de aanvrager voldoet aan de voorwaarden voor binnenkomst in het Schengengebied en of er een mogelijk risico van illegale immigratie of een risico voor de veiligheid bestaat.

Het reisdoel van de aanvrager wordt beoordeeld aan de hand van documenten die het reisdoel kunnen staven, alsook of de aanvrager over voldoende financiële middelen beschikt om de reis/verblijf en de terugreis te kunnen bekostigen. De beoordeling van het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten (of Nederland) vóór het verstrijken van de geldigheid van het visum te verlaten kan plaatsvinden op basis van de duurzaamheid van de financiële situatie, de werksituatie en de familiebanden van de aanvragen (de sociale en economische binding met het land van herkomst of bestendig verblijf). Seksuele geaardheid van de aanvrager speelt bij de beoordeling van een visumaanvraag geen rol.

In de geschetste situatie waarbij LHBTI’ers uit visumplichtige landen naar Nederland zouden reizen met als doel een huwelijk met een partner van gelijk geslacht te sluiten, kan dit in sommige situaties (indien bijvoorbeeld de aanvrager in het land van herkomst aan discriminatie en vervolging is blootgesteld) bij de overwegingen al dan niet een visum te verstrekken wel een rol spelen

Bovenstaande is niet in strijd met het Nederlandse beleid om op te komen voor LHBTI-rechten wereldwijd.

32

Denkt u dat vervolgde LHBT’ers die in Nederland asiel aanvragen meer kans maken op een status als zij vlak daarvoor in het huwelijk getreden zijn? Kunt u aangeven welk deel van de Vreemdelingenwet 2000 ziet op het huwelijk als grond voor asiel?

Antwoord

Het al of niet hebben van een huwelijk is geen grond voor asiel, ook niet als dit een huwelijk betreft tussen partners van gelijk geslacht. Voor een asielstatus is van belang of betrokkene in eigen land vervolging heeft te vrezen. Als een persoon grond heeft om voor vervolging te vrezen vanwege seksuele geaardheid of gender oriëntatie kan hij/zij op die grond in aanmerking komen voor asiel in Nederland en voegt een in Nederland gesloten huwelijk met iemand van hetzelfde geslacht hieraan niets toe.

33

Hoe gaan andere landen waar het huwelijk voor paren van gelijk geslacht wel is opengesteld voor niet-ingezetenen om met deze «niet-ondenkbare»-problematiek? Zijn er bijvoorbeeld relatief veel asielaanvragen van LHBT’ers in Las Vegas?

Antwoord

Uit de inventarisatie die via de Nederlandse ambassades plaatsvond in de landen waar personen van andere nationaliteit of woonplaats een huwelijk van gelijk geslacht kunnen sluiten, zoals Brazilië, Canada, Nieuw-Zeeland, Portugal, de VS, Zweden en Zuid-Afrika, blijkt dat er geen specifieke informatie beschikbaar is over deze problematiek, noch dat hiervoor specifiek beleid in deze landen is. Uit de uitvraag bleek dat in al deze landen asielaanvragen van LHBTI-personen, evt. na een kort daaraan voorafgaand huwelijk ter plaatse, via de (inter)nationale standaarden werden beoordeeld. Er is geen relatie tussen asielaanvragen en huwelijken van partners van gelijk geslacht te constateren.

34

Klopt het dat het ook binnen de Europese Unie in veel lidstaten niet mogelijk is om te trouwen voor paren van gelijk geslacht?

Antwoord

Ja. Binnen de EU is het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht momenteel alleen mogelijk in België, Denemarken, Frankrijk, Ierland, Luxemburg, Nederland, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.

35

Bent u bereid om specifiek in te gaan op de mogelijkheid om het burgerlijke huwelijk in Nederland open te stellen voor Unie-burgers? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Ja, in de antwoorden op de vragen 16 tot en met 20 is echter uitgebreid ingegaan op de bezwaren die verbonden zijn aan het openstellen van het huwelijk voor een ieder die zijn gewone verblijfplaats heeft of onderdaan is van één van de lidstaten van de Europese Unie zonder dat sprake is van binding met Nederland door nationaliteit of woonplaats.

36

Klopt het dat het grootse deel van de argumenten die u aandraagt in uw brief van toepassing zijn op een kleine groep LHBT’ers uit landen waar homoseksualiteit strafbaar is, en niet op LHBT-koppels uit de Europese Unie of andere landen waar het huwelijk nog niet voor iedereen is?

Antwoord

Nee. De argumenten die in de brief van 6 april 2016 en in de antwoorden op de voorgaande vragen zijn aangedragen hebben betrekking op zowel huwelijken die zijn gesloten door onderdanen van de Europese Unie of personen die in een lidstaat van de Europese Unie hun gewone verblijfplaats hebben, als op huwelijken die zijn gesloten door onderdanen van andere landen op de wereld en personen die elders wonen.

37

Onderschrijft u dat iedereen wereldwijd zichzelf moet kunnen zijn? Onderschrijft u dat ook de «kleine, relatief vermogende elite» deze mogelijkheid moet krijgen?

Antwoord

Ja, het kabinet onderschrijft dat iedereen wereldwijd zichzelf moet kunnen zijn en hecht groot belang aan de emancipatie en gelijke rechten van alle LHBTI’ers wereldwijd. Het Nederlandse buitenlands (mensenrechten)beleid richt zich op het behalen van concrete resultaten voor alle LHBTI’ers en is er niet op gericht in de eerste plaats mogelijkheden te creëren voor een «kleine relatief vermogende elite».

38

Hebben het COC en Hivos alleen aarzelingen voor het openstellen van huwelijken voor landen waar homoseksualiteit strafbaar dan wel niet geaccepteerd is of ook bij het openstellen van het huwelijk voor alle Unie-burgers? Kunt u hier uitgebreider op ingaan?

Antwoord

Hivos is niet werkzaam binnen de Europese Unie. Het COC heeft geen aarzelingen voor het openstellen van het huwelijk voor alle Unie-burgers.

39

Klopt het dat de motie Dijkstra niet voorstelt om het huwelijk open te stellen in plaats van het bieden van financiële en praktische steun aan lokale LHBT-bewegingen? Klopt het dat het een het ander niet uitsluit?

Antwoord

Ja, dat klopt.

40

Klopt het dat de motie-Dijkstra niet vraagt om het actief propageren van het opengestelde huwelijk in LHBT-onvriendelijke landen?

Antwoord

Ja, dat klopt.

41

Kunt u aangeven welk EU-lid zich heeft verzet tegen de Raadsconclusies op het gebied van bescherming van LHBTI’s in de Europese Unie? En zo nee, waarom niet? Welke argumenten zijn bij dit verzet gegeven?

Antwoord

Nederland nam het initiatief tot Raadsconclusies over gendergelijkheid en Raadsconclusies over LHBTI als voorzitter van de Raad van de Europese Unie. De Raadsconclusies werden als pakket door de Raad bekrachtigd op 16 juni 2016. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid informeerde uw Kamer hierover reeds op 29 juni 2016 (Aanbieding Verslag Raad WSBVC 16 juni 2016 te Luxemburg, Kamerstuk 21 501-3, nr. 410). Alle lidstaten hebben dus ingestemd met de Raadsconclusies (zowel over gender als over LHBTI) zijn met consensus aangenomen, waarbij de voorafgaande discussie zich onder andere concentreerde op de competentie-verdeling tussen de EU en de lidstaten op dit terrein.

42

Kunt u ingaan op casussen waarbij rechters in landen waar het huwelijk voor iedereen niet mogelijk is, een in een ander land gesloten huwelijk wel erkend hebben? Bijvoorbeeld het in New York gesloten huwelijk van twee mannen dat door de Italiaanse rechter wel erkend werd? Kunt u bevestigen dat voor dit koppel hun juridische werkelijkheid wel degelijk veranderd is?

Antwoord

Het huwelijk en het samenlevingscontract voor partners van gelijk geslacht zijn al langere tijd onderwerp van politieke, maatschappelijke en juridische discussie in Italië. Italië staat vooralsnog geen huwelijk tussen partners van gelijk geslacht toe.

De Italiaanse gemeente Grosseto werd in april 2014 op last van de rechter opgelegd een in New York gehuwd koppel van gelijk geslacht bij te schrijven in de gemeentelijke burgerlijke stand. De rechter argumenteerde in dit geval dat de Italiaanse wet niet voorzag in een specifiek verbod op het inschrijven in de burgerlijke stand van in het buitenland gesloten huwelijken. Inschrijving in de burgerlijke stand zou moeten kunnen, omdat de inschrijving geen huwelijk tot stand bracht, maar slechts bevestigde dat een eerder gesloten huwelijk rechtsgeldig is. De rechter verwees daarbij ook naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat het recht op huwelijk niet beperkt hoeft te zijn tot een huwelijk tussen partners van verschillend geslacht. Het vonnis aangaande deze zaak werd echter in hoger beroep vernietigd vanwege een vormfout.

Een aantal Italiaanse gemeenten besloot de afgelopen jaren in het buitenland gehuwde partners van gelijk geslacht in te schrijven in de burgerlijke stand en hun dezelfde rechten toe te kennen als Italiaanse gehuwden. Op last van de Minister van Binnenlandse Zaken werden deze beslissingen echter nietig verklaard, omdat er geen juridische basis voor zou bestaan.

Begin 2016 keurde de Italiaanse senaat wel een wet op samenlevingscontracten tussen partners van gelijk geslacht goed. Daarmee hebben partners van gelijk geslacht dezelfde rechten als getrouwde echtparen, voor wat betreft erfenissen, samenwonen, pensioen en het aannemen van elkaars naam.

43

Kunt u ingaan op het de casus waarin het Italiaanse Hof van Beroep in Napels heeft besloten dat het huwelijk van twee Franse vrouwen geregistreerd moet worden in Italië, inclusief alle rechten die aan het burgerlijk huwelijk in Italië worden toegekend?

Antwoord

Het Napolitaanse Hof oordeelde in april 2016 dat het huwelijk tussen twee Franse vrouwen en de adoptie van elkaars dochter door de Italiaanse autoriteiten erkend moet worden. Als reden werd onder meer gegeven dat het niet zo kan zijn dat in Frankrijk toegekende rechten in een andere EU-lidstaat niet van kracht zijn. De Italiaanse staat is echter tegen dit oordeel in beroep gegaan en de betrokkenen in kwestie zijn nog in afwachting van een uitspraak door het Italiaanse Hof van Cassatie.

Ondanks de invoering van het samenlevingscontract voor partners van gelijk geslacht hebben de Italiaanse casu die in de vragen 42 en 43 worden aangehaald (vooralsnog) geen van beide geleid tot een duidelijk Italiaans juridisch kader ten aanzien van de erkenning van in het buitenland gesloten huwelijken tussen partners van gelijk geslacht.

44

Is het denkbaar dat het openstellen van het burgerlijk huwelijk voor niet-Nederlanders of niet-ingezetenen bij zal dragen aan de wederzijdse erkenning en de openstelling van het huwelijk voor paren van gelijk geslacht in Europa?

Antwoord

Het kabinet ziet in de ontwikkelingen in onder meer Italië nog geen aanknopingspunten aan te nemen dat dit in vele landen in Europa gevoelige onderwerp positief beïnvloed zal worden door een openstelling van het huwelijk voor niet ingezetenen of onderdanen van Nederland.


X Noot
2

Binnenkort zal door Prof. Waaldijk e.a. (Universiteit Leiden) een database online worden gezet met gegevens over de juridische aspecten van huwelijk, partnerschap en samenlevingsvormen voor families van gelijk en verschillend geslacht in Europa (K. Waaldijk, M. Digoix, N. Nikolina, G. Zago, D. Damonzé, A. Caporali & K. Nait Abdellah, (2017). The LawsAndFamilies Database – Aspects of legal family formats for same-sex and different-sex couples. Paris: INED, www.LawsAndFamilies.eu); zie ook ILGA Rainbow Europe (https://rainbow-europe.org/).

Naar boven