34 087 Initiatiefnota van het lid Dik-Faber: «Aanpak Voedselverspilling»

Nr. 11 VERSLAG VAN EEN NOTAOVERLEG

Vastgesteld 6 oktober 2015

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft op 21 september 2015 overleg gevoerd met mevrouw Dijksma, Staatssecretaris van Economische Zaken over:

  • de initiatiefnota van het lid Dik-Faber: «Aanpak Voedselverspilling» (Kamerstuk 34 087) (Kamerstuk 34 087);

  • de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 23 april 2015 houdende de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Dik-Faber: «Aanpak Voedselverspilling» (Kamerstuk 34 087, nr. 3).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Vermeij

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Franke

Voorzitter: Vermeij

Griffier: De Vos

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Dik-Faber, Geurts, Grashoff, Koşer Kaya, De Liefde, Schouten en Vermeij,

en mevrouw Dijksma, Staatssecretaris van Economische Zaken.

Aanvang 10.00 uur.

De voorzitter:

Ik heet iedereen en met name de initiatiefnemer, mevrouw Dik-Faber, van harte welkom. Naast mevrouw Dik zit haar medewerker Pim Roza. Ik vertel aan iedereen die meekijkt of meeluistert, dat de Staatssecretaris vandaag aanwezig is als adviseur van de Kamer.

De spreektijden zijn van tevoren vastgesteld en zijn voor de eerste en tweede termijn samen. Ik verzoek de leden om, indien zij een vraag stellen, erbij te vermelden of zij deze vraag stellen aan de initiatiefnemer of aan de Staatssecretaris. In de tweede termijn van dit notaoverleg kunnen moties worden ingediend.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik wil graag gezegd hebben dat het mij deugd doet dat wij vandaag de initiatiefnota Aanpak voedselverspilling van mijn collega Dik-Faber behandelen. Ik wil haar dan ook als eerste feliciteren met deze nota. Ik hoop dat wij hierover een goed debat zullen voeren.

Het thema voedselverspilling krijgt terecht veel aandacht. Dat geldt voor Nederland, waar huishoudens jaarlijks voor € 340 aan goed voedsel weggooien, maar ook in internationaal opzicht. De problematiek van voedselverspilling heeft grote effecten op het milieu en het klimaat. De Staatssecretaris wijdde er in juni zelfs een heuse internationale conferentie aan. Dat deed zij terecht, want zij wil internationaal koploper zijn bij het tegengaan van voedselverspilling en voedselverliezen. Dit strookt met de ambitie die in 2009 door toenmalig Minister Verburg werd uitgesproken.

Dit jaar, 2015, zou de voedselverspilling met 20% gereduceerd moeten zijn ten opzichte van 2009. De cijfers over 2013 tonen echter aan dat er geen sprake is van een reductie van voedselverspilling. Pas eind volgend jaar wordt duidelijk wat het resultaat voor 2015 zal zijn, maar volgens mij kunnen wij alvast de conclusie trekken dat de doelstelling niet zal worden gehaald. Het meest concrete resultaat is dat er eind 2015, na zes jaar, eindelijk een monitoringssystematiek klaar is. Welke consequenties trekt de Staatssecretaris? Welke concrete maatregelen gaat zij nemen om alle zeilen bij te zetten, waartoe zij ook werd opgeroepen in de motie-Dik-Faber/Klaver? Ik zie daar namelijk niets van terug in de kabinetsreactie op de nota. Graag hoor ik een reactie van de Staatssecretaris.

Gelet op de beperkte spreektijd, wil ik in de rest van mijn bijdrage ingaan op de volgende punten: de houdbaarheidsdata, de twee-uursnorm en het meldpunt voedselverspilling.

Ik begin met een vraag aan de initiatiefnemer over de Good Samaritan law. Wat vindt zij van de kabinetsreactie op dit punt? Heeft zij het idee dat de aansprakelijkheidsverdeling voor Voedselbanken Nederland inmiddels goed is geregeld?

Dan ga ik in op de houdbaarheidsdata. Vanochtend heb ik een bakje yoghurt met fruit klaargemaakt. Dit is geen grapje! Daar deed ik havermout bij. Op het pak havermout stond een houdbaarheidsdatum. Als je havermout heel erg lang bewaart, dan komt het misschien inderdaad niet goed, maar de vermelding dat de havermout al binnen een paar maanden niet meer goed is, gaat mij toch een beetje ver. Dat geldt voor veel meer producten. Het is goed om te horen dat de Staatssecretaris de houdbaarheidsdata wil aanpakken. Bij hun beslissing om een product al dan niet weg te gooien, volgen veel consumenten nog blindelings de datum op de verpakking, terwijl er heel veel producten zijn die nog lang na het verstrijken van de tenminstehoudbaartotdatum prima kunnen worden geconsumeerd. Zeer lang houdbare producten zoals koffie, pasta en snoep hebben geen tenminstehoudbaartotdatum nodig. Dat geldt naar mijn mening ook voor verpakte tomaten. Gaat de Staatssecretaris daarom prioriteit geven aan een snelle uitbreiding van annex 10 van EU-verordening 1169/2011? Vraag mij niet waar dit voor staat, maar ik geloof dat het heel belangrijk is. Dit levert naar mijn mening een grotere bijdrage aan het tegengaan van voedselverspilling dan de discussie over een Europese definitie van voedselverspilling, die nu dreigt te ontstaan.

Over het rigide karakter van de twee-uursnorm blijft mijn fractie zich verbazen. Het is niet uit te leggen dat broodjes, nadat zij twee uur buiten de koeling hebben gelegen, in de catering en horeca weggegooid moeten worden. Dit geldt temeer nu in landen zoals Spanje en het Verenigd Koninkrijk een generieke vieruursnorm geldt. Ik wil de Staatssecretaris dan ook vragen om het Bureau Risicobeoordeling & Onderzoeksprogrammering van de NVWA te laten onderzoeken of een generieke twee-uursnorm nog wel realistisch is en of verlenging van de duur in ieder geval voor bepaalde producten mogelijk is.

Tot slot kom ik bij het meldpunt voedselverspilling. De Staatssecretaris loopt hier niet warm voor, maar mijn fractie denkt dat er wel degelijk behoefte is aan een dergelijk meldpunt. Bestaande websites en initiatieven zijn vooral bedoeld om mensen tips te geven voor het tegengaan van voedselverspilling. Er is geen meldpunt waar consumenten voorbeelden van voedselverspilling kunnen melden. Wij hebben bijvoorbeeld wel het Meldpunt Verpakkingen. Toch lopen consumenten vaak tegen allerlei vormen van voedselverspilling aan. Ik noemde al de tomaten in de plastic verpakking, die door een supermarkt worden weggegooid omdat de onnodige tenminstehoudbaartotdatum is verstreken. Vanochtend hoorde ik nog een voorbeeld waarbij in een verzorgingstehuis heel veel voedsel werd verspild terwijl er nog mogelijkheden waren om het voedsel op een andere manier te gebruiken. Ik wil de Staatssecretaris dan ook vragen of zij bereid is om alsnog een dergelijk meldpunt in te richten, waarvan de meldingen eventueel kunnen worden doorgegeven aan de Alliantie Verduurzaming Voedsel. We kunnen ook bekijken of het mogelijk is om dit meldpunt bijvoorbeeld met het Meldpunt Verpakkingen te laten samenlopen, opdat niet onnodig allerlei nieuwe punten worden opgezet maar wordt aangesloten bij dat wat er al is, en dat te verbeteren.

De heer Geurts (CDA):

Voorzitter. Ook het CDA wil zijn erkentelijkheid uitspreken tegenover de initiatiefnemer, maar zeker ook tegenover haar ondersteuning. Misschien klap ik nu uit de school, maar over het algemeen verricht de ondersteuning heel veel werk voor de Kamerleden. Ik wil hen bij dezen speciaal noemen.

Ook het CDA zet zich in voor minder voedselverspilling. Vorig jaar mocht ik met het CDA Vrouwen, het CDAV, mee op pad naar De Librije van familie Boer. Ik ben onder de indruk geraakt van hetgeen in de horeca gebeurt om voedselverspilling tegen te gaan. Wij hebben als gemiddelde burger soms nog helemaal geen idee van hetgeen daar wordt geprobeerd om voedselverspilling tegen te gaan. Ik heb dat met eigen ogen mogen zien.

Het CDA gaat ook voor een duurzamere wereld. In de engste zin van het woord betekent «duurzaamheid» bij voedsel natuurlijk zo weinig mogelijk voedselverspilling. Vanuit mij CDA-DNA geredeneerd zijn bedrijven, overheden en vooral de inwoners van Nederland er zelf verantwoordelijk voor dat zij stilstaan bij de vraag hoe zij beter kunnen omspringen met voedsel, energie en water. Ik zie veel voorbeelden van moderne soberheid om mij heen, van wat mensen als duurzaam zouden betitelen. Ik noem het bewaren van restjes of het gebruiken van een moestuin. Wij Nederlanders zijn vaak heel goed bezig zonder dat wij ons daar zo bewust van zijn. Je hoeft namelijk niet met elke voedselhype mee te gaan om duurzaam te zijn.

In het algemeen vraag ik mij af wat de initiatiefnemer vindt van de reactie van de Staatssecretaris op de beleidsvoorstellen. In de reactie van de Staatssecretaris op de initiatiefnota kon ik nergens bespeuren dat zij van plan is om zich ervoor in te spannen het doel van 20% minder voedselverspilling in 2015 te halen. Ik vraag aan de initiatiefnemer en de Staatssecretaris of ik dit verkeerd zie. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris de effectiviteit van het huidige beleid nu uit de monitoring blijkt dat de omvang van de voedselverspilling eigenlijk niet afneemt? Daarnaast wil ik de Staatssecretaris vragen of zij de Kamer kan meedelen wanneer de pilots van zelfmonitoring van start gaan en hoe die monitoring eruit gaat zien.

Persoonlijk vind ik dat de focus van de initiatiefnota wat te veel ligt op enkele facetten en maatregelen. Het gaat naar mijn mening meer om het grotere geheel waarin voedselzekerheid en voedselveiligheid van groot belang zijn en waar het tegengaan van voedselverspilling op aansluit. Daarnaast gaat het bij voedselverspilling vooral om de eigen verantwoordelijkheid van onze inwoners. De initiatiefnemer streeft naar een duurzamere wereld met zo weinig mogelijk voedselverspilling en zo veel mogelijk voedselzekerheid. Een belangrijk aspect daarbij is dat zij de hele voedselketen en alle lagen van de samenleving zal moeten aanspreken en attenderen op hun verantwoordelijkheden. De vraag is dan ook waarom de consument in de nota niet wat nadrukkelijker wordt aangesproken. Hoe denkt de initiatiefnemer de ruimte te creëren waarin de consument gaat aanvoelen dat het initiatief en de verantwoordelijkheid bij hem of haar ligt?

De vraag is eigenlijk hoe wij de samenleving meer betrokken krijgen. De overheid kan hierbij een ondersteunende rol spelen door de schouderbreedte te bieden waarop eigen initiatieven zoals kromkommer, kunnen steunen. Een richtlijn opstellen zoals is voorgesteld bij maatregel drie, lijkt mij hierbij van weinig nut, maar misschien kan de initiatiefnemer mij van het nut overtuigen. Graag hoor ik van de initiatiefnemer hoe effectief een meldpunt is dat in maatregel zeven wordt genoemd. Ik heb daar nog wel wat vragen bij.

De volgende schakel in de keten is de verwerking in de supermarkt. Ik vraag mij af of bekend is welke vestigingen voedsel geven aan het goede doel, zoals voedselbanken. Ik denk dat mensen het positief waarderen indien zij weten dat mogelijk afval – of, liever gezegd, reststromen – bij het maken van een koekje, of eten dat bij hun buurtsuper over de houdbaarheidsdatum heengaat, aan het goede doel wordt gegeven. Ik weet dat veel bedrijven in food dit doen. Dat is natuurlijk een heel goede zaak. Is het mogelijk om dat meer inzichtelijk te krijgen, opdat dit positief gewaardeerd kan worden? Ik stel deze vraag aan de initiatiefnemer en de Staatssecretaris.

Aangezien de voedselketen begint bij de boer, moet ook daaraan de juiste aandacht worden besteed. Voor het gros van de boeren is een investering in duurzame technologie voor productie op dit moment te riskant. De boer kan namelijk niet aan kapitaal komen door gebrek aan eigen vermogen, een lening van de bank et cetera. De boer moet zijn duurzamere product als nicheproduct met een hogere verkoopprijs op de markt zetten. Consumenten zijn echter maar beperkt bereid om extra te betalen voor een duurzamer product. Dat drukt de boer weer met de rug tegen de muur. Wij zien dat de overheid investeert in duurzaamheid, maar ik zie in de begroting voor 2016 ook dat dit iets wordt teruggeschroefd. Waarschijnlijk komen wij hier bij de behandeling van de begroting op terug. Als de Staatssecretaris nu al bereid is om daarop in te gaan, dan hoor ik graag van haar hoe zij tegen de duurzame investering in de land- en tuinbouw aankijkt.

Daarnaast wil ik vragen hoe de initiatiefnemer en de Staatssecretaris aankijken tegen een spoedige wijziging van de Europese afvalstoffenrichtlijn. Sommige producten uit de landbouw of uit de verwerking hebben waarde, maar worden evengoed behandeld als afval. Dat vinden wij heel erg. Dat is natuurlijk niet de bedoeling, want wij kunnen beter duurzaam hergebruiken. Wij willen toch naar een meer biobased economie? Aan de Staatssecretaris vraag ik verder hoe het staat met de wijzigingen van de kaderrichtlijn.

De voorzitter:

Ik moet even melden dat mevrouw Ouwehand en mevrouw Dikkers zich hebben afgemeld.

De heer De Liefde (VVD):

Voorzitter. Ook mijn fractie wil mevrouw Dik hartelijk danken voor haar inzet en haar streven om voedselverspilling tegen te gaan. Of het nu gaat om voedselverspilling, geldverspilling of geneesmiddelenverspilling: ik denk dat iedereen in Nederland vindt dat dit moet worden tegengegaan. De vraag is alleen op welke manier.

Wij kunnen met een aantal voorstellen van mevrouw Dik meegaan. Ik noem bijvoorbeeld de initiatieven waarbij private partijen worden aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid. Zoals mevrouw Dik concludeert, ligt de sleutel tot de oplossing voornamelijk bij de consument. Hij is namelijk de grootste voedselverspiller. In onze eigen keukens wordt het meeste voedsel verspild. Of je nu carnivoor, flexitariër of vegetariër bent, voedselverspilling valt ons allen te verwijten. Indien wij als consumenten minder voedsel weggooien, bijvoorbeeld door slimmer in te kopen, beter te portioneren en beter te bewaren, dan wordt er een stuk minder weggegooid. Het bijkomende voordeel voor de consument zal zijn dat hij minder geld kwijt is aan voedsel en meer te besteden heeft aan andere zaken.

De VVD vindt het dan ook goed dat, om die consument te helpen, onderzoek wordt gedaan naar duidelijkere houdbaarheidsdata. De Europese Commissie is ermee bezig, zo begreep ik uit de brief van de Staatssecretaris. De Minister van VWS en de Staatssecretaris zijn ermee bezig en de NVWA is ingeschakeld. Wij zijn heel erg benieuwd naar de uitkomsten daarvan. Ik vraag aan de initiatiefnemer wat zij vindt van de kabinetsreactie. Aan de Staatssecretaris vraag ik wanneer wij de uitbreidingen die zij in de kabinetsreactie heeft geschetst, kunnen verwachten.

Mevrouw Dik heeft onderzoek gedaan naar de betrokkenheid van de overheid bij dit vraagstuk. De samenwerking tussen het bedrijfsleven en de overheid is ook iets wat de VVD toejuicht. De Nederlandse overheid is, zo lees ik in ieder geval uit de kabinetsreactie, intensief betrokken bij diverse platforms en initiatieven, bij een aantal topsectoren, bij projecten zoals REFRESH en een innovatieproject in het kader van CARVE. Ook doet de overheid mee aan de Alliantie Verduurzaming Voedsel. Het beeld van de VVD is dat de overheid flink meedoet, maar de initiatiefnemer denkt daar anders over. Ik hoor graag van haar waarom zij zo van mening verschilt met het kabinet. Welke concrete maatregelen mist de initiatiefnemer bij die inzet van de overheid?

De heer Grashoff (GroenLinks):

De vraag van de heer De Liefde aan de initiatiefnemer verbaast mij wat. De cijfers laten zien dat de doelstelling 20% reductie is, maar dat de reductie nul is. Vraagt de heer De Liefde niet naar de bekende weg?

De heer De Liefde (VVD):

Ik heb de kabinetsreactie gelezen en daarin staat dat het kabinet de overtuiging heeft dat de reductie van 20% met de inzet die het tot op heden heeft gepleegd, wordt gehaald. Ik zie ook dat de initiatiefnemer redelijk verouderde cijfers heeft gebruikt. Wij zijn inmiddels een aantal jaren verder. Ik ben heel erg benieuwd naar de actualiteit. Vandaar dat ik dit vraag aan zowel de initiatiefnemer als de Staatssecretaris.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik heb uit de reactie van de Staatssecretaris niet begrepen en ook niet de hoop geput dat die 20% ook maar bij benadering zal worden gehaald. Heb ik iets anders gelezen?

De heer De Liefde (VVD):

Wellicht is de VVD van nature iets optimistischer dan GroenLinks.

De VVD steunt een aantal voorstellen in de initiatiefnota niet. Zo moeten wij erg voorzichtig zijn met voedselveiligheid. Mevrouw Dik gebruikt het begrip «doorgeschoten voedselveiligheid». Wat bedoelt zij hiermee, naast de gehanteerde vergelijking met onder andere Groot-Brittannië? Wij weten allemaal dat voedselvergiftiging geen prettige ervaring is, zeker niet voor iemand die ziek, oud of een kind is; dan kan het zelfs gevaarlijk zijn. In de afweging tussen verspilling en veiligheid heeft de VVD weinig moeite om onomwonden voor het tweede te kiezen. Eerst veiligheid en kwaliteit, dan zuinigheid en duurzaamheid. De VVD snapt dan ook de lijn van de regering die geen algehele wijziging van de normen voor bijvoorbeeld ongekoeld bewaren in de horeca wil, maar wel specifiek, per product wil bekijken of uitzonderingen mogelijk zijn. Dat lijkt ons de juiste route. Deelt mevrouw Dik die mening?

De voorzitter:

Dat is een mooi einde aan een zin. Ik geef mevrouw Schouten nu gelegenheid om u te interrumperen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Volgens mij spreekt de heer De Liefde zichzelf tegen. Hij zegt dat hij geen uitzonderingen op de norm wil, maar ook dat hij wil bekijken of er uitzonderingen mogelijk zijn. Dan zegt hij toch impliciet dat die norm op bepaalde momenten wel knelt en misschien te strikt is gehanteerd? Volgens mij moeten wij bekijken wat mevrouw Dik nu precies vraagt. Waar zouden veiligheid, uiteraard, maar ook duurzaamheid kunnen samengaan?

De heer De Liefde (VVD):

Ik heb het initiatief zo gelezen dat mevrouw Dik vraagt om een algehele wijziging van de norm. De regering concludeert op basis van advies dat dit onveilig is, maar dat er per productcategorie kan worden bekeken waar een uitzondering mogelijk is, zoals wij nu al een aantal uitzonderingen kennen. Ik kan me voorstellen dat voor een broodje kaas een andere norm zou kunnen gelden dan voor een broodje tartaar, om maar even een voorbeeld te geven. Dat zijn verschillende typen producten. Om nu de algemene norm voor een broodje tartaar te verlengen omdat de norm voor een broodje kaas langer kan zijn, lijkt mij onverstandig.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik heb de nota in ieder geval zo gelezen dat veiligheid uiteraard voorop staat, maar dat wij door het rigide toepassen van die twee-uursnorm nu veel producten weggooien die prima bewaard kunnen worden. Ik bespeur wel wat ruimte bij de VVD-fractie om hier op bepaalde punten wat soepeler mee om te gaan. Dat noem ik winst.

De heer De Liefde (VVD):

Waar het veilig kan en wij iets langer kunnen bewaren in de horeca, zijn wij daar niet tegen.

Andere ideeën van de initiatiefnemer zijn het overnemen van de aansprakelijkheid bij voedseldonaties en financiële prikkels om het weggeven of hergebruik van voedsel te stimuleren. Dat klinkt heel sympathiek, maar wij zijn hier toch niet erg enthousiast over. Bij het overnemen van de aansprakelijkheid bij voedseldonaties lijkt het wat te gaan wringen met de voedselveiligheid. Hoe kijkt de initiatiefnemer hiernaar? Meent zij werkelijk dat de overheid die aansprakelijkheid van marktpartijen moet overnemen met de bijbehorende risico's? Die ligt nu bij producenten en supermarkten en de overheid zou die dan moeten overnemen.

Het voorstel om financiële prikkels te introduceren, bevat ook iets vreemds, haast paradoxaals. Als de supermarkt geen prikkel meer heeft om scherp in te kopen – en dan bedoel ik niet op prijs maar op hoeveelheid – lopen wij dan niet het risico dat er juist meer voedsel wordt verspild doordat er een financieel vangnet is? Wil de initiatiefnemer daarop ingaan en wil de Staatssecretaris daar ook een duiding van geven?

Nu het meldpunt voedselverspilling. Ik zou dat eigenlijk eerder «kliklijn» willen noemen. Het klinkt heel sympathiek, maar er staat één zinnetje bij over het bestaan van de mogelijkheid om voorbeelden van voedselverspilling door te geven. Dan krijg je dat de buurman van – ik noem maar wat – een snackbar ziet dat de snackbarhouder een doos friet weggooit en die kliklijn gaat bellen. Wat doen we dan? Moet die snackbarhouder aan de schandpaal, komt hij op een openbare website, moet de NVWA eropaf? Hoeveel geld wil mevrouw Dik vervolgens gaan uittrekken voor die extra controles? En welke wettelijke titel heeft de gemeente of de NVWA om de snackbarhouder eventueel aan te spreken en om op te treden? Wij zien hier vrij veel problemen. De VVD is een groot voorstander van het inventariseren van best practices, deze delen en die informatie ontsluiten. Wij zijn daar ook op een aantal andere markten enthousiast over, dus laten we dat vooral doen. Maar een meldpunt zoals nu is voorgesteld, zal snel het karakter van een kliklijn krijgen. Daar zijn wij geen voorstander van.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Toen ik over het meldpunt las, was mijn eerste gevoel: gaan we allemaal klikken? Toen ik verder las, begreep ik dat dat helemaal niet de bedoeling is. Ik ben het met u eens dat er misschien een andere naam voor zou moeten worden gebruikt, bijvoorbeeld «klieklijn» in plaats van «kliklijn». Maar uw verhaal van zonet is mij uit de tekst niet bijgebleven. Waarop baseert u dat dit een soort kliklijn wordt?

De heer De Liefde (VVD):

Als u mij toestaat, pak ik er even de juiste paragraaf bij, zodat ik juist kan citeren; laten we hier even zorgvuldig in zijn. Op pagina 10, onder het kopje «7) Meldpunt voedselverspilling», staat ongeveer halverwege de alinea: «Een meldpunt voedselverspilling kan een platform zijn waar deze ideeën worden verzameld en consumenten een melding kunnen maken wanneer zij voedselverspilling waarnemen.» Als een consument een melding kan doen van waar hij voedselverspilling waarneemt, is naar mijn inschatting het voorbeeld dat ik heb gebruikt van een snackbarhouder die een doos friet weggooit, ook een waarneming die kan worden gedaan aan die kliklijn. Mocht dat niet de intentie zijn van de initiatiefneemster, dan hoor ik dat ook graag, want dan hebben we deze kliklijn snel de nek omgedraaid. Wellicht kan de initiatiefneemster daar helderheid over verschaffen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Dank voor deze duidelijkheid. Ik heb meer gekeken naar wat ervóór stond. «Deze» verwijst immers naar wat daarvóór staat. Daar wordt aangegeven wat daaronder wordt verstaan. Maar als u bij dat woord «waarnemen» dat gevoel krijgt, is dit een terechte vraag. Ik hoor daar graag het antwoord op.

De heer De Liefde (VVD):

De VVD denkt graag mee bij het verminderen van voedselverspilling. De VVD heeft ook een idee voor mevrouw Dik. In haar nota verwijst zij naar onderzoek van het Swedish Institute for Food and Biotechnology. Ik was daar direct positief over gestemd. De VVD-fractie vraagt namelijk al langer aandacht voor de oplossingen die biotechnologie kan bieden voor het wereldwijde voedselprobleem. Verschillende technieken kunnen de houdbaarheid van voedsel bevorderen. Er zit ook een aantal technieken in de pijplijn. Een mooi voorbeeld is het verlengen van de houdbaarheid van tomaten door hun rijping te vertragen. Daardoor zijn ze langer te bewaren en is de kans dat ze moeten worden weggegooid weer een stuk kleiner. Zo gebruiken wij al langer allerlei manieren om voedsel langer goed te houden: denk aan het toevoegen van houdbaarheidsmiddelen, ook een aantal natuurlijke, en het bewaren in een gekoelde omgeving. Ziet mevrouw Dik dezelfde kansen in biotechnologie als de VVD? Ziet zij biotechnologie als een belangrijke pijler om voedselverspilling tegen te gaan, zelfs als dat genetische modificatie zou kunnen betekenen? Het zou een grote zonde zijn als de innovatieve weg van biotechnologie onbewandeld bleef. Ik ben benieuwd naar de reactie van de initiatiefneemster.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. Allereerst complimenten voor deze initiatiefnota die een heldere en overzichtelijke analyse bevat die overigens een vrij scherp en hard beeld geeft rondom voedselverspilling. In Nederland wordt 38% van het voedsel verspild. Dat is toch eigenlijk een onvoorstelbaar getal. Daarmee gooien we ongelofelijk veel geld weg, maar veel belangrijker is het principiële punt: we gooien heel veel tonnen aan voedsel weg, terwijl voedsel op veel plekken op de wereld schaars is. Het onderbouwt de stelling dat het voeden van 9 miljard mensen op deze planeet niet in de eerste plaats een productievraagstuk is maar een verdelingsvraagstuk.

De nota stipt aan dat we verre van de doelstelling van 20% reductie af zitten. Het resultaat is zelfs vrij bedroevend; het is 0%. Ik vraag de initiatiefnemer, met daarbij het verzoek aan de Staatssecretaris om er ook op te reageren, of het er nu eigenlijk niet op neerkomt dat van de zes jaar die we hadden om die 20% reductie te realiseren, we vijf jaar grotendeels verspild hebben met praten en ons laten weerhouden door allerlei obstakels en belangen. Wordt het niet tijd om een stap verder te gaan zetten en een wat hardere koers te gaan varen op dit onderwerp?

In de nota staan zeven beslispunten. Over die beslispunten zijn wij in grote lijnen positief en we zouden die dan ook graag uitgevoerd willen zien. Dat geldt voor vijf punten zonder meer. Bij een wil ik een twijfelpunt zetten en een ander punt wil ik graag wat aanscherpen. Mijn fractie is niet tegen het meldpunt, maar vraagt zich wel af of dit nu het meest effectieve middel is en of je daarmee een deuk in een pakje boter zal slaan om dat pakje met die deuk vervolgens niet weg te gooien.

Een ander punt betreft de financiële prikkels en de verplichtingen. Zou het een idee kunnen zijn om goed te regelen dat btw terugkrijgen op weggegooid voedsel niet meer kan en dat btw terugkrijgen op weggegeven voedsel wel kan? Als ik de achterliggende informatie van Financiën goed begrijp, kan dit al maar houdt het de facto geen financiële prikkel in. Op die manier is het niet meer dan budgettair neutraal voor met name de supermarkten. Hoe kijken de initiatiefnemer en de Staatssecretaris tegen een dergelijke aanscherping aan?

De Good Samaritan law zouden we alleen al vanwege de naam moeten invoeren. Dat is ook een heel goede les voor mijnheer Wilders; dan kan hij ook nog iets leren over christelijke waarden en kan hij het verhaal over de barmhartige Samaritaan nog eens nalezen, dit alles ter lering ende vermaak. Het gaat in dezen om de aansprakelijkheid en daar is toch nog mist over. De initiatiefnemer stelt dat de idee om op deze manier de aansprakelijkheid beter te regelen wordt ondersteund door Voedselbanken Nederland. De Staatssecretaris geeft in een reactie aan dat diezelfde organisatie daarin eigenlijk niet de oplossing ziet. Mijn vraag is dan ook of zowel de initiatiefnemer als de Staatssecretaris daarop kan ingaan, want dit lijkt tegenstrijdig.

Later dan deze initiatiefnota hier tot stand is gekomen, heeft het Franse parlement een verregaande wet aangenomen en ingevoerd waarbij supermarkten niet langer eetbaar voedsel mogen weggooien. Ik zou heel graag de reactie van de initiatiefnemer en de Staatssecretaris hierop vernemen. Zou dit nu niet een idee zijn om een stevige stap te zetten in Nederland en om een beetje weg te komen van het weinig effectieve gepolder op dit onderwerp?

De reactie van de Staatssecretaris vind ik in hoofdlijnen teleurstellend. Ja, we zijn het eens over de inzet maar het tempo, de urgentie lijkt te ontbreken. De stappen die gezet worden zijn klein. Het gaat erg langzaam en we halen by far de doelstellingen niet. Ik heb in dat opzicht nog een enkele vraag aan de Staatssecretaris. Zij heeft in de Landbouwraad van mei 2014 gepleit voor uitbreiding van de lijst met producten die zijn uitgezonderd van de verplichting tot datumvermelding. Kan zij aangeven hoe het daarmee nu staat en of er wat dat betreft echt perspectief is op de korte termijn? Wil de Staatssecretaris tot slot ook nog op het btw-vraagstuk en de financiële prikkels ingaan?

De voorzitter:

Tot slot van de zijde van de Kamer het woord aan mevrouw Koşer Kaya namens de fractie van D66.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Ik zal mijn inbreng mede namens de SP houden. Ik dank ook mevrouw Faber en haar medewerkers voor dit mooie initiatief. Het is een hoop werk. Daar mag zij best voor gecomplimenteerd worden.

De Franse supermarkt Intermarché presenteerde laatst vol trots Les fruits en les légumes moches. Campagnespotjes met kromme komkommer en misvormde peren en sinaasappels werden op tv getoond als middel in de strijd tegen de discriminatie van de minder goed gevormde groenten. Een mooi initiatief. Veel goed eetbaar en gezond voedsel gaat verloren doordat de misvorming ertoe leidt dat de boer het niet aan de supermarkt kwijt kan en de consument het niet koopt. Alhoewel, als ik hier naar de Haagse markt ga, zie ik daar in de schappen kromme en kleinere komkommers. Ik koop ze ook en ze zijn heerlijk, dus wat mij betreft zouden ze ook in de schappen van de supermarkten mogen liggen. Ook in Nederland komen initiatieven op om dit soort groente te gebruiken. Denk aan Kromkommer, restaurant In Stock met overgebleven voedsel uit een bepaalde supermarkt en het Food2Food-project van weer een andere supermarkt.

Doelstelling was om voedselverspilling in Nederland met 20% terug te dringen tussen 2000 en 2014. De derde Monitor Voedselverspilling, die een paar maanden geleden naar de Kamer is gestuurd, laat zien dat we totaal niet op koers liggen. In 2013 werd nog evenveel voedsel verspild als eerder, dus urgentie is gewenst, ook van de Staatssecretaris. Het kabinet is het ermee eens dat we voedselverspilling moeten tegengaan, mede om de voedselproductie te verduurzamen, maar dan moet het wel volop aan de slag, dus iets gaan doen.

Goed dus dat mevrouw Faber met deze nota aandacht vraagt voor het probleem. Er staan veel interessante voorstellen in om voedselverspilling tegen te gaan. Daaraan geven wij ook van harte steun.

Ik begin met de aansprakelijkheid. Bij voedselbanken dreigt een tekort aan voedsel, zo schrijft de Staatssecretaris zelf. Alle hens aan dek dus, zou ik zeggen. Een van de voorstellen van mevrouw Faber om voedselverspilling tegen te gaan en opbrengst van de voedselbank te verhogen is om een Good Samaritan law in te voeren, een weldoenerswet dus. Onder bepaalde voorwaarden vervalt de aansprakelijkheid voor voedsel als een producent of supermarkt het doneert. Onder andere in Amerika en Italië werkt dit al, maar volgens het kabinet gaat het in Nederland niet werken. De argumenten hebben mij nog niet overtuigd. Hoe kan het dat mevrouw Faber zegt dat Voedselbanken Nederland een weldoenerswet steunt, terwijl de Staatssecretaris zegt dat dat niet zo is? Het is toch het een of het ander? Kan de Staatssecretaris anders op zijn minst expertise aan Voedselbanken Nederland beschikbaar stellen om hun onderzoek naar aansprakelijkheidsverdeling in de keten te ondersteunen? Dat zou het minste zijn wat we kunnen doen.

Een ander aspect is de dreiging van een fiscale straf op het weggeven van voedsel in plaats van het doneren aan een voedselbank of vluchteling. Op weggegooid voedsel kan een supermarkt de btw terugvragen. Het voedsel wordt dan verbrand. Als die supermarkt het doneert, is daar duidelijkheid over. De Staatssecretaris schrijft dat dit is opgehelderd. Er is meer duidelijkheid ontstaan over de fiscale behandeling van voedseldonatie aan voedselbanken, zo schrijft zij. Wat die duidelijkheid is, blijft voor mij eigenlijk nog steeds onduidelijk. In de Kamerbrief verwijst zij slechts naar een onbegrijpelijke zin, wat mij betreft vol jargon. Ik denk eruit te halen dat btw-aftrek mag als de voedingsmiddelen niet meer verkoopbaar zijn en er geen prestatie van de voedselbank tegenover staat. Klopt dat? Kan de Staatssecretaris in zo eenvoudig mogelijke woorden aan iedereen duidelijkheid geven over de btw?

Dan kom ik op de houdsbaarheidsdatum. Verwarring over het verschil tussen t.h.t., ten minste houdbaar tot, en t.g.t., te gebruiken tot, leidt helaas tot verspilling. Campagnes om het begrip van de termen te vergroten halen nog niet veel uit. Gelukkig is de Staatssecretaris bereid om te onderzoeken of verandering van «ten minste houdbaar tot» in «kwaliteit gegarandeerd tot» werkt. Is het onderzoek al uitgevoerd en zo nee, voor wanneer staat dat gepland? Gaat de Staatssecretaris kijken naar wat bij de Nederlandse consument meer duidelijkheid schept of vergelijkt zij de verschillende omschrijvingen binnen de EU?

Dan kom ik op de datumloze producten. De Staatssecretaris zegt zich in te zetten voor uitbreiding van de lijst. Aan welke producten denkt zij dan? Verbieden om een datum te vermelden als dat niet hoeft, kan volgens haar niet. Maar wat kan dan wel? Graag krijg ik ook hierover duidelijkheid.

In Nieuwsuur was eind augustus te zien hoe innovatie in voorraadbeheer tot vermindering van voedselverspilling in de horeca leidt. Een slim systeem houdt bij wanneer voedselverspilling ontstaat en koppelt het bijvoorbeeld aan de nationaliteit van de hotelgasten. Fransen eten gemiddeld meer croissants bij het ontbijt dan Aziaten. Bij de inkoop kan daarmee rekening worden gehouden. Dat is voor mij een mooi voorbeeld van hoe innovatie en slimme Nederlandse uitvindingen ons kunnen helpen om verspilling tegen te gaan. Is het mogelijk om dit soort innovaties meer te ondersteunen?

Mijn collega Grashoff heeft al het een en ander gezegd over het meldpunt. Ik sluit mij daarbij aan.

De vergadering wordt van 10.39 uur tot 11.30 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik geef de initiatiefneemster, mevrouw Dik-Faber, als eerste het woord. Daarna zal de Staatssecretaris antwoorden. Aan haar zijn ook verschillende vragen gesteld. Zij is in dit notaoverleg adviseur van de Tweede Kamer.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik wil eerst alle sprekers bedanken voor hun inbreng, voor het bestuderen van de nota, voor de gestelde vragen, die soms ook kritisch waren, en voor de waarderende woorden die gesproken zijn. Uiteraard wil ik zo meteen alle vragen beantwoorden, maar ik wil beginnen met wat inleidende woorden van mijn kant.

Ik was een paar maanden geleden op bezoek bij Instock, een restaurant in Amsterdam waar op wel heel bijzondere wijze wordt gekookt. Bij supermarkten wordt voedsel verzameld dat over is. Als ik het mij goed herinner, betrof het op het moment dat ik het restaurant bezocht zeven supermarkten waar men langsging om het overbodige en overtollige voedsel af te halen. Men slaagde er toch in om daar iedere dag een volwaardige maaltijd te serveren in dat restaurant. Dat geeft al aan hoeveel voedselverspilling er is. Het mooie is dat je daar ook een voedselbon kon aanschaffen waarmee een dakloze een maaltijd kon ontvangen in dat restaurant. Ik noem dit voorbeeld omdat ik de aanpak van Instock echt een voorbeeld vind waarbij je ziet dat het terugdringen van voedselverspilling een ecologische kant heeft, maar ook een sociale kant kan hebben.

Natuurlijk zijn er ook veel andere initiatieven in ons land. Die zijn allemaal zeer te prijzen. Helaas moet ik vaststellen dat ondanks al die initiatieven en ondanks alle vergaderingen, rapporten en acties, ook vanuit de levensmiddelenindustrie, voedselverspilling niet is teruggedrongen. Uit de laatst beschikbare monitor blijkt dat we weer op het niveau van 2009 zitten. Er is dus meer nodig.

Waarom is voedselverspilling erg? Waarom vind ik dat erg? Mij valt op dat voedsel in ons land in grote mate aanwezig is, misschien wel in te grote overvloed. De waarde die mensen aan ons voedsel toekennen, is over het algemeen niet heel groot. Vorige week zei iemand tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen nog: de markt zorgt voor ons voedsel. Volgens mij klopt dat niet. Het is de aarde, zo u wilt de schepping, die zorgt voor ons voedsel. Het zijn iedere dag weer onze boeren en tuinders die ervoor zorgen dat ons voedsel tot wasdom komt. Voedsel is een eerste levensbehoefte. Hoe dom is het dus als wij dat weggooien? Bovendien levert het tegengaan van voedselverspilling een enorme bijdrage aan het weer vullen van de huishoudportemonnee. Consumenten verspillen 40% van het voedsel dat zij aanschaffen, zoals door de sprekers ook al is aangehaald. Dat is 50 kilo of € 150 per persoon. Daarmee zijn consumenten de grootste verspillers. Zoals ik al zei, zit er ook een ecologische kant aan het verhaal. Voedselproductie gaat onvermijdelijk samen met een bepaalde milieuafdruk. Het is geen efficiënt gebruik van grondstoffen als wij het voedsel daarna weggooien.

Tegelijkertijd zie ik dat er in ons land veel voedselbanken zijn. Meer dan 10.000 vrijwilligers zorgen er iedere week weer voor dat 100.000 mensen een voedselpakket krijgen. De nood is echter vele malen groter. De voedselbanken zouden graag zien dat de criteria om in aanmerking te komen voor een voedselpakket, verruimd werden, maar dat kan niet omdat het voedselaanbod te klein is. Aan de ene kant zie ik dus voedselverspilling, aan de andere kant een tekort aan voedsel. De regio Rijnmond heeft aan de bel getrokken, evenals vrij recent de regio Arnhem. Ik vind het onbestaanbaar dat er aan de ene kant zo veel verspilling is terwijl er aan de andere kant zo veel tekorten zijn. In een van de brieven van het kabinet las ik dat de tekorten seizoensgebonden zijn, maar dat is niet zo. Inmiddels is sprake van een structureel tekort. Vanwege die tegenstelling heb ik dus mijn nota geschreven.

Ik zal nu ingaan op een aantal vragen die de verschillende sprekers mij gesteld hebben. Allereerst heeft de heer Geurts gevraagd wat ik vind van de reactie van de Staatssecretaris. Ik ben natuurlijk heel blij dat de Staatssecretaris mijn nota als steun in de rug ziet. Tegelijkertijd ben ik het met de Staatssecretaris eens dat mijn voorstellen op onderdelen verder gaan dan haar beleid. Dat is ook hard nodig, want ik verwacht dat we de doelstelling van 20% reductie ten opzichte van 2009 niet gaan halen. We moeten de laatste cijfers nog krijgen, maar als ik kijk naar de Monitor Voedselverspilling, is er nog veel inzet nodig. Samen met de heer Klaver, destijds woordvoerder van GroenLinks, heb ik de Staatssecretaris in een motie opgeroepen om met concrete maatregelen te komen als zou blijken dat er in 2013 geen significante verbetering zou zijn ten opzichte van 2012. Wellicht komt dit straks nog aan de orde in de reactie van de Staatssecretaris. Die extra maatregelen zijn gewoon heel hard nodig.

Ik vind het bijzonder triest – hiermee reageer ik ook op een vraag van de heer Grashoff – dat we al zes jaar bezig zijn om voedselverspilling te verminderen en dat we eigenlijk nog maar bar weinig resultaat hebben geboekt. Mevrouw Schouten constateerde terecht dat de monitoringsystematiek eigenlijk een van de weinige of misschien wel het enige concrete resultaat tot nu toe is. In de reactie op mijn voorstellen mis ik, net als de heer Grashoff, een gevoel van urgentie. De Staatssecretaris wil het een en ander agenderen tijdens het Nederlandse voorzitterschap begin volgend jaar. Dat is goed, maar we moeten nu al actie ondernemen, meer dan nu. In mijn nota doe ik hiertoe zeven voorstellen. Ik zal deze kort langslopen, waarbij ik tevens de verschillende vragen van de woordvoerders wil beantwoorden.

Het eerste voorstel gaat over de aansprakelijkheid. Ik kan me voorstellen dat daarover veel vragen zijn gerezen. Toen ik mijn nota schreef, was de aansprakelijkheid nog niet goed geregeld. De Good Samaritan law leek hiervoor een heel goede oplossing. Als er iets mis is met een product en er een schadeclaim dreigt, staat de overheid garant. Dat zou betekenen dat de claim niet bij bedrijven terechtkomt. Bedrijven ervaren dan dus geen belemmering om voedsel te doneren. De voedselbanken hebben echter niet stilgezeten. Ze zagen het voorstel van de Good Samaritan law, maar beseften ook dat het wetgevingstraject mogelijk langer zou duren dan wenselijk was. Als het gaat om voedseltekorten, is de nood in onze samenleving erg hoog. Voedselbanken Nederland heeft met de Alliantie Verduurzaming Voedsel gesproken. Men heeft een aantal afspraken met elkaar gemaakt. Voedselbanken zijn aansprakelijk voor de producten zodra de levensmiddelen de voedselketen verlaten. De aansprakelijkheid gaat dus direct over naar de voedselbanken als bijvoorbeeld een supermarkt voedsel doneert of als een levensmiddelenfabrikant een partij levert aan de voedselbank. De voedselbanken zijn erin geslaagd om gezamenlijk een aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten. Mocht er een claim komen, dan zijn ze daarvoor verzekerd. Voedselbanken hebben ook een extern bureau ingeschakeld om alle voedselbanken te certificeren op het gebied van voedselveiligheid. Ook dat geeft het bedrijfsleven het vertrouwen dat voedselveiligheid bij de voedselbanken in goede handen is. Daar zijn ook maatregelen voor genomen, bijvoorbeeld gesloten koelsystemen.

Ik denk dat deze drie maatregelen of afspraken ervoor gezorgd hebben dat de Good Samaritan law niet meer nodig is. De beoogde doelstelling is immers bereikt.

Ik kom op het tweede voorstel. Dat ligt op het terrein van financiële en fiscale prikkels. Er is op dit gebied al heel wat gebeurd, mede dankzij een motie die de Kamer heeft aangenomen. Er is duidelijkheid gekomen over de mogelijkheden van het fiscaal aantrekkelijk doneren. Wel vind ik de btw-plicht nog wat te rigide. Als voedingsmiddelen nog verkoopbaar zijn, moet het bedrijf de btw-aftrek terugbetalen als de donatie in natura een hogere waarde heeft dan € 227. Dat is natuurlijk een absurd laag bedrag. Ik vrees dat bedrijven goede producten waarvan ze overschotten hebben met een datum die nog ver in de toekomst ligt, niet meer zo snel zullen doneren. Wellicht zal de Staatssecretaris hier straks nog op ingaan.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Het is vrij technisch en het gaat nogal snel, maar als ik het goed begrijp, betekent dit dat de btw-aftrek zou moeten worden terugbetaald als een bedrijf zou besluiten om voedingsmiddelen te doneren die de houdbaarheidsdatum nog niet gepasseerd zijn en die in principe dus nog verkoopbaar zijn. Dus voor een bedrijf dat een product weggeeft omdat het niet meer verwacht dat het verkocht wordt – anders gaat zo'n bedrijf het niet weggeven maar verkopen; dat is logisch, daar is een bedrijf immers voor – is het verstandig en financieel aantrekkelijker om dat product net zo lang te laten liggen tot de houdbaarheidsdatum verstreken is en het niet meer gebruikt kan worden, omdat het dan wel onder de btw-aftrek voor weggegooid voedsel valt. Klopt dat?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Eerlijk gezegd vind ik het net zo technisch als de heer Grashoff het schetst, maar volgens mij is zijn analyse correct. Alleen betwijfel ik of bedrijven ervoor zullen kiezen om producten lang aan te houden, omdat ruimte in het schap en in het magazijn altijd geld kost. Ik vind dus eigenlijk dat er iets aan die € 227 gedaan zou moeten worden.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Dat komt er dus eigenlijk bovenop. Is dit een extra punt dat mevrouw Dik-Faber inbrengt?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik reageer op de woorden van de heer Grashoff. Hij heeft ook andere voorstellen gedaan, bijvoorbeeld om te regelen dat de btw teruggevraagd kan worden zodra het voedsel gedoneerd wordt. Ik kan op dit moment niet alle consequenties daarvan overzien, maar ik denk wel dat het een belangrijke maatregel kan zijn om ervoor te zorgen dat er meer voedsel gedoneerd wordt en het dus nog aantrekkelijker wordt om voedsel te doneren en het niet aan te houden of weg te gooien. Dit zijn wel denkrichtingen die ik graag verder uitgewerkt zou willen zien.

De heer De Liefde (VVD):

Mag ik de woorden van mevrouw Dik dan zo verstaan dat de ChristenUnie bij de Algemene Financiële Beschouwingen of bij de behandeling van het Belastingplan concrete voorstellen op dit punt zal doen?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Daar kan ik nu niet op vooruitlopen.

De heer De Liefde (VVD):

Dat snap ik. Als mevrouw Dik-Faber daarover nog wil overleggen binnen haar fractie en als zij een en ander wil doorrekenen, dan heb ik daar alle begrip voor. Maar mevrouw Dik-Faber wil iets. Zij geeft aan dat zij dat belangrijk vindt, maar als ik haar vraag wanneer zij dat concreet maakt, dan geeft zij daar geen antwoord op. Wellicht kan zij toch iets concreter zijn?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik zie gewoon een onevenwichtigheid in ons belastingsysteem. Andere sprekers zien die onevenwichtigheid ook. Zij houdt in dat je btw kunt terugkrijgen als je voedsel weggooit of verbrandt, terwijl dat niet zo is als je goed voedsel doneert. Er wordt ook gewerkt met allerlei bedragen. Dat is toch een heel rare inconsistentie in belastingsysteem. Het is een heel technisch verhaal, maar deze inconsistentie zie ik en het lijkt mij goed om haar samen aan te pakken.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Misschien is het een idee als de woordvoerder financiën van de ChristenUnie hierover vragen stelt bij de input bij het Belastingplan? Dat lijkt mij een heel goede suggestie. Misschien is de heer De Liefde dan ook meteen verblijd?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Volgens mij kan het nog makkelijker. Of je nu weggooit en btw terugkrijgt of geeft en btw terugkrijgt, is lood om oud ijzer. Misschien kan uitgezocht worden of het budget dan toch gelijk is.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

De gedachtegang van mevrouw Koşer Kaya lijkt mij logisch, maar ik kan dat nu niet heel hard maken. Wie weet kan dat tegen elkaar weggestreept worden. Wellicht kan dat door het ministerie doorgerekend worden.

Ik wil nog even ingaan op het voorstel van de heer Grashoff om Frankrijk te volgen en supermarkten bij wet te verbieden om voedsel weg te gooien. Ik snap dat de heer Grashoff dat voorstel doet. Volgens mij gaat het voorstel in Frankrijk zelfs nog iets verder. Ik denk echter dat deze maatregelen het onderzoeken waard zijn en dat we in ieder geval zouden moeten bekijken hoe dit voorstel in Frankrijk uitwerkt, als het echt wetgeving wordt. De heer Grashoff heeft eigenlijk twee voorstellen gedaan. Hij wil dat als voedsel wordt gedoneerd, de btw teruggevorderd kan worden en dat dit niet kan als voedsel wordt vernietigd. Met het helemaal verbieden van het weggooien van voedsel ga je een stap verder. Ik ben heel nieuwsgierig naar de ontwikkelingen in Frankrijk op dit punt. Er zullen altijd verliezen blijven, er zal altijd voedsel naar voedselbanken gaan, er zal altijd voedsel verwerkt worden tot veevoeder en er zal altijd voedsel vergist worden, maar weggooien is echt de onderste trede op de ladder van Moerman, waarmee de voedselverspilling in kaart is gebracht. Ik denk dan ook dat wij met elkaar alles op alles moeten zetten om dit te voorkomen.

Ik kom op de houdbaarheidsdata. Ik ben blij met de reactie en de inzet van de Staatssecretaris op dit punt. De overheid strijdt echt heel hard om hier meer duidelijkheid over te krijgen. Het voorstel om een green deal te sluiten, spreekt mij aan de ene kant aan, maar aan de andere kant vind ik dat we niet te veel moeten praten, maar tot actie moeten overgaan. Ik zie met name kansen voor de Annex 10, de lijst met producten waar helemaal geen houdbaarheidsdatum meer op hoeft. Ik denk dat die lijst nog veel langer kan zijn. Misschien mag ik hierbij refereren aan het ontbijt van mevrouw Schouten. Zij constateerde al dat er producten zijn waar absoluut geen houdbaarheidsdatum meer op hoeft te staan.

Het is ook belangrijk dat de Alliantie Verduurzaming Voedsel bedrijven veel meer aanspreekt op hun verantwoordelijkheid hierin. Er hoeft namelijk geen datum te staan op verpakte tomaten, verpakte appels of aardappels in een zak, maar het gebeurt wel. Ik zie appels, per vier verpakt, waar een houdbaarheidsdatum op staat. Hetzelfde geldt voor tomaten. Gelukkig stond op de tomaten de aanduiding: «beste kwaliteit tot». Dat is al een duidelijker aanduiding dat «ten minste houdbaar tot», maar het is nog wel een aanduiding waarvan ik mij afvraag of wij dat wel moeten willen. Moeten wij die datum erop hebben, want het leidt toch tot een bepaalde mate van verspilling? We weten allemaal dat niet alleen supermarkten producten weggooien op het moment dat de datum in zicht is, maar dat consumenten dat ook vrij klakkeloos doen. De t.h.t.-datum wordt vaak verward met de t.g.t.-datum en dan gooien mensen het weg. Ik denk dan ook dat hier echt een wereld te winnen is.

Waar het gaat om de twee-uursnorm, wil ik het voorbeeld noemen van hetgeen wij afgelopen weekend als kerken hebben meegemaakt. Wij hadden namelijk het startweekend. Dat hebben wij één keer per jaar en dan hebben wij op zondag een gezamenlijke maaltijd. De kerkdiensten beginnen dan iets later – om half elf – en daarna gaan wij met elkaar koffiedrinken en eten. De producten die wij hebben gegeten, zijn door onszelf klaargemaakt. Iedereen gaat ongeveer kwart over tien van huis, neemt dan zijn salades, broodjes et cetera mee en zet dat om half elf in de kerk op de tafel. Vervolgens hadden wij onze kerkdienst en gingen wij koffiedrinken. Toen we gingen eten, was het een uur of één, half twee. Ik kan u verzekeren dat als het hier een horecagelegenheid had betroffen, wij dat dan niet meer hadden mogen opeten. Wat wij als kerkgenoten voor elkaar klaargemaakt hadden, hebben wij heerlijk met elkaar opgegeten. Ik heb niet gehoord dat er ook maar iemand ziek is geworden. Was het een cateraar geweest, dan was de twee uur overschreden en had al het voedsel weggegooid moeten worden terwijl wij er nu met 400 tot 500 mensen heerlijk van gegeten hebben.

Ik denk echt dat hier iets moet veranderen. Ik wil mij dan ook niet neerleggen bij de reactie van de Staatssecretaris. Er zijn landen – ik noem het Verenigd Koninkrijk, maar ook Spanje, waar het veel warmer is – waar men uitgaat van een vieruursnorm. Ook het bedrijfsleven – ik heb vorige week nog een brief gekregen van de alliantie – geeft aan dat de twee-uursnorm veel te rigide is. Je zou kunnen uitgaan van een vieruursnorm en dan voor bepaalde producten, bijvoorbeeld een broodje zalm, een uitzondering kunnen maken. Op dit moment geldt overal een twee-uursnorm. Je kunt daar inderdaad een uitzondering voor krijgen, maar dan moet een bedrijf contact opnemen met de NVWA. De NVWA moet vervolgens locatiespecifiek en productspecifiek onderzoek doen. Op het moment dat je de receptuur verandert, moet het hele onderzoek weer opnieuw. Het is ontzettend bureaucratisch, erg omslachtig en kost bedrijven heel veel geld. Dus ook om die reden zou ik zeggen: laten we de NVWA laten onderzoeken of we niet toch generiek naar de vieruursnorm kunnen, waarbij we uitzonderingen kunnen maken voor bijvoorbeeld dat broodje tartaar.

Ik kom op de betrokkenheid van de overheid. Ik ben ontzettend blij dat de overheid, ook in de persoon van de Staatssecretaris, betrokken wil blijven bij de Alliantie Verduurzaming Voedsel. 2014 was het jaar tegen de voedselverspilling en er zijn in dat jaar ook echt stappen gezet, maar we zijn er nog lang niet. We zien de opbrengst van al die acties tegen voedselverspilling nog niet terug in de cijfers, al moeten de laatste cijfers nog naar de Kamer gestuurd worden.

Het zesde voorstel uit mijn nota betreft de verspilling door consumenten. Ik denk inderdaad dat de consument de grootste verspiller is in de keten. Dat zien we ook terug. Volgens mij wordt er 2,5 miljard kilo per jaar weggegooid. Dat is 50 kilo en € 150 per persoon. Dat is echt veel te veel. Er is een SIRE-campagne geweest, Kliekipedia. Dat was een goede campagne, maar die is ineens stilgevallen. Waarom wordt die campagne niet voortgezet? Ik weet dat er door het Voedingscentrum een nieuwe campagne is gestart, Ziekmakers zie je niet. Het element van voedselveiligheid is natuurlijk ook heel belangrijk, maar kunnen we de Kliekipedia-campagne niet via het Voedingscentrum een vervolg geven? Natuurlijk moeten consumenten worden aangesproken. Daarmee reageer ik op de heer Geurts, die vroeg waarom ik de consument niet aangesproken heb in de nota. Ik denk dat er vooral een rol ligt voor het Voedingscentrum om informatie over voedselverspilling te geven aan de consument. Ik zou dus heel graag zien dat het Voedingscentrum een vervolg geeft aan de Kliekipedia-campagne. Het Voedingscentrum heeft ook een eigen campagne, Hoezo50kilo. Ook die moet met kracht worden voortgezet.

Mijn laatste punt is het meldpunt. Ik proefde bij de sprekers dat ze hier best kritisch over waren, en dat kan ik begrijpen. Tegelijkertijd zie ik dat er op dit moment niets bestaat wat vergelijkbaar is met een meldpunt. Ik wees al naar de campagne Hoezo50kilo. Milieu Centraal heeft informatie op de website staan. Dat is allemaal informatie die vanuit instanties en vanuit overheden, en soms vanuit het bedrijfsleven, aan de consument wordt aangeboden. Er is nergens een plek waar interactie tussen bedrijfsleven en consument plaatsvindt. Het Meldpunt Verpakkingen kan wat dat betreft als voorbeeld dienen. Bij het Meldpunt Verpakkingen kun je online een melding doen of een vraag stellen over verpakkingsmateriaal. Het bedrijfsleven kijkt mee en reageert daar ook op. Vorige week is er een brief gekomen van de Alliantie Verduurzaming Voedsel. Ik ga ervan uit dat die brief ook naar alle woordvoerders is gegaan. Daarin schrijft de alliantie dat zij van harte bereid is om, op het moment dat een meldpunt zou worden ingericht, mee te kijken, daarop te reageren en eventuele ideeën te implementeren in haar bedrijfsvoering. Ik ben daar heel blij mee. Het is nadrukkelijk niet mijn bedoeling om er een klikpunt van te maken, hoewel de suggestie van een «kliekpunt» grappig was. Het gaat mij vooral om de interactie. Die is er nu niet, en ik denk dat die een heel waardevolle toevoeging kan zijn voor consumenten om hun steentje bij te dragen aan het tegengaan van voedselverspilling. Mochten daar vragen over zijn, dan hoor ik het graag.

De heer De Liefde (VVD):

«Een steentje bijdragen», dat formuleert mevrouw Dik heel positief. De ervaring zal toch al gauw zijn dat het met name een kliklijn wordt, waardoor mensen, al dan niet terecht, aan de schandpaal worden genageld door hun buren of een concurrent uit de horeca of anderszins. Dat zeg ik niet omdat ik pessimist ben, maar omdat ik de Nederlandse bevolking enigszins kan inschatten. Op welke manier denkt mevrouw Dik dat dit gefilterd kan worden en echt een meerwaarde kan hebben, zonder dat het vervalt tot een ordinaire kliklijn?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Zoals ik al aangaf, is het nadrukkelijk niet mijn bedoeling dat het een kliklijn is. Ik heb al verwezen naar het Meldpunt Verpakkingen. Ik heb niet de indruk dat het Meldpunt Verpakkingen op die manier werkt. Het gaat erom dat consumenten tegen bepaalde maatregelen en systemen aanlopen. Wij hebben die bedacht en zij hebben daar vragen over. Ik begrijp bijvoorbeeld heel goed dat consumenten zich afvragen waarom er een verpakking zit om vier appels. Daarvoor kunnen ze terecht bij het Meldpunt Verpakkingen. Dat geeft een antwoord op die vraag. Vervolgens kunnen consumenten zich nog afvragen waarom er op die verpakte appels ook nog een datum vermeld staat. Waarom is dat nodig? Dat zijn maatregelen en systemen die wij met elkaar opgetuigd hebben. De fabrikant doet daarmee eigenlijk niets fout, want dit mag gewoon, maar de consument heeft daar wel vragen over. Ik vind het goed als het bedrijfsleven er kennis van neemt als de consument het niet begrijpt. Bovendien werkt dit voedselverspilling in de hand. Als het bedrijfsleven regelmatig dit soort meldingen krijgt, hoop ik dat het dit gaat aanpakken, de reactie van de Alliantie gelezen hebbende.

De heer De Liefde (VVD):

De voorbeelden die mevrouw Dik gebruikt, zien allemaal op grote producenten en supermarkten. In de initiatiefnota gaat het echter over bedrijven. Het gaat dus ook over de groenteboer en de snackbar op de hoek. Ik zie voor die gevallen geen meerwaarde hiervan, omdat de volumes verpakkingen en ook de voedselverspilling bij die bedrijven van een heel andere orde zijn dan bij grote producenten en supermarkten. Kan mevrouw Dik hierop ingaan?

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik denk dat hier ook een taak ligt voor de Alliantie Verduurzaming Voedsel. Zij kan bijvoorbeeld samen een organisatie als Milieu Centraal bekijken hoe je zo'n meldpunt zo efficiënt mogelijk kunt inrichten. Ik kan hier nu niet uitentreuren alle casussen bedenken die consumenten wellicht als een manier van klikken bij zo'n meldpunt zullen aanleveren. Maar ik denk wel dat het belangrijk is dat het meldpunt functioneert zoals het mij voor ogen staat, namelijk dat bepaalde maatregelen en systemen die de overheid heeft opgetuigd, voor het voetlicht gebracht worden. Dus laat dit nu liggen bij Milieu Centraal en bij het bedrijfsleven. Ik denk dat die heel goed in staat zijn om samen te bedenken hoe je zo'n meldpunt kunt inrichten, zodat daar de informatie naar boven komt die het bedrijfsleven wil hebben.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

In mijn tekst refereerde ik eraan dat er al een Meldpunt Verpakkingen is. Dat gaat op de een of andere manier goed, want daar wordt niet geklikt over verpakkingen, maar komt wel echt de dialoog tot stand die mevrouw Dik-Faber, zoals ik begrepen heb, wenst. Is het dan niet een goed idee om het Meldpunt Verpakkingen zelf eens te vragen of het zijn taak wat ruimer kan zien? Wij willen een dialoog en misschien ziet het meldpunt daarin wel een rol voor zich weggelegd. Wij moeten nu niet meteen met allerlei nieuwe meldpunten komen. Misschien kunnen wij het bestaande meldpunt een wat grotere taak voorleggen. Bij dat meldpunt gaat het namelijk goed en misschien ziet men hierin wel een positie voor zich.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Volgens mij constateert mevrouw Schouten terecht dat het Meldpunt Verpakkingen goed functioneert. Ik weet dat mensen die een klacht hebben ingediend, echt een reactie kregen van het bedrijfsleven. Ik noem het nu «een klacht», maar ik kan het beter «een melding» noemen, omdat ik denk dat die term de lading beter dekt. Het bedrijfsleven reageert daarop en er komt een dialoog tot stand. De mensen voelen zich gehoord en het bedrijfsleven krijgt input over de vragen waar mensen tegen aanlopen, en kan desgewenst actie ondernemen. Die dialoog is er nu niet. Het Meldpunt Verpakkingen functioneert heel goed. Ik vind het inderdaad een waardevolle suggestie om een meldpunt voedselverspilling daaraan te koppelen en dan te bekijken of die twee elkaar kunnen versterken.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Het gaat mij niet zozeer om de naam die wij eraan hangen. Volgens mij is het doel duidelijk, ook van de andere leden van de Kamer. Als we zien dat er verbeteringen mogelijk zijn, kunnen wij het dan niet samen oplossen? We willen er geen kliklijn van maken. Dat is het Meldpunt Verpakkingen ook niet. Is het niet verstandig om aan het Meldpunt Verpakkingen, dat er goede ervaringen mee heeft, te vragen hoe het daar is ingericht en of het ervoor openstaat om de dialoog wat meer te gaan voeren? Dan zou ik het geen apart meldpunt noemen, maar het Meldpunt Verpakkingen een iets bredere taakopvatting geven.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik vind dit een goede suggestie. Deze is het waard om er verder over na te denken. Het Meldpunt Verpakkingen is nadrukkelijk gekoppeld aan het Afvalfonds, terwijl instanties als het Voedingscentrum en Milieu Centraal zich bezighouden met voedselverspilling. Ik zie wel raakvlakken tussen beide. Laten we inderdaad bekijken wat we kunnen leren van het Meldpunt Verpakkingen. Door dingen slim samen te voegen hoeven we geen onnodig werk te verrichten. Dan hoeft het bedrijfsleven geen onnodig werk uit te voeren. Het allerbelangrijkste is voor mij dat er voor de consument een heel helder punt is waar hij terecht kan met vragen over verpakkingen en over houdbaarheidsdata. Als er koppelingen te maken zijn, moeten we dat zeker doen.

De heer Geurts (CDA):

De interrupties zijn vooral gericht op het meldpunt. De CDA-fractie heeft daar ook grote moeite mee, omdat zij denkt dat de problemen hiermee niet opgelost worden. En waarom niet? Omdat er nog een heel stuk bewustwording bij de consument of de burger moet zijn. Om een voorbeeld te geven, op een pak van de zuivelorganisaties wordt gezet: haal alles uit dit pak; kijk, ruik en proef. Dan denk ik dat het bedrijfsleven zijn verantwoordelijkheid neemt. Ik maak mij wat zorgen over dat meldpunt. Stel dat je zo'n meldpunt hebt, wat gaan we dan doen met wat daar wordt geconstateerd? Misschien kan de initiatiefneemster, mevrouw Dik-Faber, daar nog even op reflecteren.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Ik zie ook dat het bedrijfsleven veel doet om voedselverspilling tegen te gaan. Ik heb ook het nieuwe logo op zuivelproducten gezien: kijk, ruik, proef, benut de inhoud van het pak optimaal. Dat is absoluut een belangrijke stap die het bedrijfsleven zet. Ik denk dat het bedrijfsleven ook gevoed kan worden door waar consumenten tegen aanlopen. Ik pak maar even het ontbijt van mevrouw Schouten. Waarom staat er een houdbaarheidsdatum op een graansoort, als we weten dat die tot in lengte van jaren houdbaar is? Dat is een vraag die aan zo'n meldpunt kan worden gesteld. Het bedrijfsleven kan meekijken en reageren op die vraag. Dan heb je interactie tussen consument en bedrijfsleven. Het bedrijfsleven kan dan zeggen of het hierin een stap zet.

Voorzitter. Het laatste punt is een onderwerp dat niet in mijn nota naar voren is gekomen, maar dat door de VVD-fractie is ingebracht, namelijk de biotechnologische kansen om voedselverspilling tegen te gaan. Ik wil vooropstellen dat mijn fractie openstaat voor innovaties, want die zijn heel belangrijk. Ik zou mogelijke innovaties om voedselverspilling tegen te gaan omarmen. Er werd het voorbeeld genoemd van tomaten die langer rijpen, waardoor zij langer houdbaar zijn. Dat zou een prachtige innovatie zijn. Waar je tegen aanloopt, is dat als er een datum wordt gezet op een verpakking waar die tomaten in zitten, je het probleem van de voedselverspilling houdt.

Volgens mij kan het toegevoegde waarde hebben, maar het sluit al die andere punten beslist niet uit. We moeten vooral naar alle andere maatregelen blijven kijken. Moet er een houdbaarheidsdatum op producten? Is het inderdaad nodig om belegde broodjes na twee uur weg te gooien? De VVD-fractie refereerde aan de discussie over genetische modificatie. De fractie van de ChristenUnie staat hierin toch een andere lijn voor. Mijn fractie heeft altijd gezegd dat cisgenese een techniek is waarbij men binnen de soort blijft. Dat omarmen wij. Transgenese is een techniek waarbij men over soorten heen gaat. Dat wijzen wij af. Wij hebben hier op verschillende momenten over gedebatteerd. Ik denk dat dit overleg niet helemaal de goede plek is om verder over transgenese en cisgenese te spreken. Laat het in ieder geval duidelijk zijn dat er kansen zijn op het gebied van biotechnologie, maar in aanvulling op en nooit in plaats van.

Ik denk dat ik nu door alle vragen van de verschillende sprekers heen ben. Ik vond het heel waardevol om zo met elkaar van gedachten te wisselen. Zelf zie ik ook uit naar de reactie van de Staatssecretaris.

De voorzitter:

Hartelijk dank. Voordat ik het woord geef aan de Staatssecretaris, moet ik meedelen dat mevrouw Koşer Kaya zich moet verontschuldigen vanwege andere afspraken.

Staatssecretaris Dijksma:

Voorzitter. Ik voel mij vandaag best comfortabel in mijn rol van Zijne Majesteits meest loyale commentator. Ik wil beginnen met mevrouw Dik-Faber te bedanken voor haar initiatiefnota over voedselverspilling en de diverse fracties voor hun bijdragen vanochtend. Ik wil eerst een paar woorden als algemene inleiding spreken. Daarna komt er een blok over de doelstelling, de vraag of we deze nu halen, hoe het zit met de monitoring en wat er nodig is. Na deze inleiding komt er een derde blok over de houdbaarheidsdata en de genoemde twee-uursnorm. Daarna zal ik het hebben over aansprakelijkheid en over het voorstel voor een meldpunt. Ten slotte behandel ik het issue van btw en voedseldonaties, hoe het zit met fiscale prikkels en een aantal overige kwesties.

Ik heb in mijn reactie op de initiatiefnota al aangegeven dat ik mij gesteund voel bij de inspanningen om voedselverspilling en voedselverliezen terug te dringen. Hierbij gaat het in mijn ogen inderdaad over de verliezen die we lijden in de gehele keten, van producent tot consument. Recent, of in ieder geval vanaf mijn aantreden, zijn er heel wat acties uitgezet. In Nederland en Europa staan de houdbaarheidsdata op de agenda. Dat is een initiatief dat ik al een tijd geleden samen met mijn Zweedse collega heb genomen. Ik zal daar zo meteen op terugkomen in het blokje met mijn antwoord op de vraag hoe het ermee voorstaat en over de concrete mogelijkheden. Er moet op dit gebied echt iets gebeuren. Met Jetta Klijnsma, de Staatssecretaris van SZW, heb ik een samenwerking tot stand gebracht tussen het bedrijfsleven en de voedselbanken, om voedseldonatie te bevorderen. Er wordt daarin heel concreet gewerkt aan het wegnemen van drempels en knelpunten voor het doneren van voedsel. Ik denk dat de initiatiefneemster daarvan net al een voorbeeld gaf. Zowel mijn departement als dat van Financiën zijn daar heel nauw bij betrokken. Ik zal hier zo meer over zeggen.

Het Voedingscentrum heeft heel veel informatie over en tools voor het verminderen van voedselverspilling ontwikkeld. U kent allemaal het Eetmaatje, dat het samen met een grote supermarkt heeft gelanceerd, en de Bewaarwijzer. En uit de samenleving komen er natuurlijk ook heel veel initiatieven: de Damn Food Waste, waar ikzelf ook een heleboel keren ben geweest, en de FoodBattles. Tegen mevrouw Dik-Faber zeg ik nu maar alvast dat het Voedingscentrum daar onverminderd mee doorgaat. Het zal ook de door SIRE gestarte campagne Kliekipedia gewoon voortzetten; dat is van begin af aan ook de afspraak geweest. De overheid heeft natuurlijk veel innovatie op dit hele dossier gestimuleerd, zoals bepaalde regelingen in het kader van de duurzaamheid en pps-programma's in het kader van het topsectorenbeleid. Aan het eind zal ik uiteraard nog iets zeggen over de vraag van de heer Geurts over de begroting, maar dat debat wil ik nu niet al helemaal losmaken. Ik verheug mij daar al op, maar dat komt later.

Maar het is niet voldoende. Ik deel het gevoel dat er wereldwijd een gebrek aan urgentie lijkt te zijn en dat we daar iets aan moeten veranderen. Om die reden heeft Nederland, niet voor niets, het initiatief genomen om jongstleden juni een internationale conferentie over dit onderwerp te organiseren. Mevrouw Dik-Faber was daar ook te gast. Die conferentie No More Food to Waste heeft geleid tot een aantal verregaande concrete stappen. Er is een groep gemobiliseerd die bereid is om zich in te zetten, ook internationaal, om vermindering van voedselverspilling en -verliezen te agenderen. Die groep heet Champions 12.3 en dat verwijst naar het Sustainable Development Goal 12.3 waarin is opgenomen het streven om in de loop naar 2030 voedselverspilling en -verliezen te halveren. Ik ben het eens met de heer Grashoff dat het een verdelingsvraagstuk is. Heel veel zouden we wereldwijd kunnen doen om voedseltekorten en voedselverspilling tegen te gaan. Bijvoorbeeld ten aanzien van ontwikkelingslanden gaat het over de vraag hoe je voedselverspilling voorafgaand aan de oogst, meteen na de oogst of in de hele keten beter kunt aanpakken. In de westerse wereld gaat het echt over gedragsverandering. Dat is misschien wel de reden waarom het zo ingewikkeld is om voortgang te boeken. Het is goed dat we vandaag dit debat hebben, want ik ben het ermee eens dat je alle acties die zinvol zijn ook moet doen. Volgens mij heeft de heer De Liefde hierbij de spijker op de kop geslagen. Ik kan niemand verzinnen die op dit dossier van voedselverspilling eigenlijk geen stappen zou willen zetten. Met een vette knipoog zou ik dan ook willen zeggen: laten we er nou ook geen oefening in heiligheid van maken maar laten we vooral kijken naar wat er werkt en waarom sommigen dingen wel en sommige dingen niet werken, zodat we op die manier wellicht verder komen.

De urgentie die de Kamer hier heeft uitgesproken deel ik absoluut. Het kabinet is ook op tal van onderwerpen actief. Als we soms dingen nog niet doen, is dat niet omdat we het niet willen maar omdat we daar misschien ook een goede reden voor hebben. Tegelijkertijd vind ik dat we altijd open moeten staan voor nieuwe voorstellen om verdere stappen te zetten. Wat gewoon blijkt, is dat zelfs als je ziet dat er vanaf juli 2013 een echte versnelling is gekomen in de initiatieven, ook mede door de overheid opgezet, je niet binnen twee jaar zomaar het gedrag van een consument die 50 kilo voedsel per jaar blijft weggooien, hebt veranderd. Dat is een proces dat zich letterlijk in de huiskamers afspeelt. Dat is voor beleidsmakers misschien wel het moeilijkst beïnvloedbaar. Ik zou het wel plezierig vinden als we in het debat ook de realiteit met elkaar onder ogen blijven zien dat het ingewikkeld is. Niettemin moeten we er wel van alles aan doen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Het is waar dat het een probleem is dat ons allemaal aangaat en waarbij ook consumenten een grote rol hebben. Wat ik wel een beetje mis in de inleiding van de Staatssecretaris is de rol die de wet- en regelgeving zelf kan spelen om eraan bij te dragen dat die voedselverspilling wordt tegengegaan. Onderkent de Staatssecretaris dat we bijvoorbeeld de regels rond de houdbaarheid kritisch tegen het licht moeten houden om te voorkomen dat de consument die 50 kilo per jaar weggooit?

Staatssecretaris Dijksma:

Dat onderken ik volkomen. Om die reden is het kabinet al wat langer terug in mijn periode gestart met het zelf agenderen van het thema in Europa. Daar stonden we niet alleen voor. Dat hebben we samen met Zweden gedaan. Ik zal straks nader aangeven wat we op dit punt hebben gedaan en welke resultaten we daarvan verwachten. Ik ben het volstrekt met u eens dat we niet alleen maar moeten wijzen naar anderen, maar dat we ook naar onszelf moeten kijken. Ik ben ook zeer bereid dat te doen.

De heer Grashoff (GroenLinks):

De Staatssecretaris legt sterk de nadruk op het aspect van gedragsverandering hier en nu. Gedragsverandering is in hoge mate iets wat je bij individuele consumenten niet via regels en bepalingen wilt maar vaak ook niet kunt afdwingen. Uit de cijfers blijkt overigens dat de verspilling aan de consumentenkant, de eindgebruikerskant, uiteindelijk niet veel meer is dan circa 10% van het totaal van de voedselverspilling. Dus dat betekent dat in die hele keten, waar sprake is van professionele instituten, bedrijven en dergelijke, nog een wereld te winnen valt. Dat neemt niet weg dat de consumentenkant natuurlijk heel belangrijk is, maar ik zou het toch ook plezierig vinden als de Staatssecretaris een beschouwing geeft over de kant waarop de overheid wel directer invloed kan uitoefenen.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik probeer de cijfers er nog even bij te nemen. Ik heb altijd begrepen dat in onze samenleving de consument het belangrijkste aandeel heeft. Het verschilt mondiaal enorm waar de verspilling optreedt. Dat neemt niet weg dat er ook een verantwoordelijkheid is voor producenten van voedsel, of dat nu cateraars zijn of mensen in de fabrieken zelf, om te voorkomen dat er voedsel verspild wordt en om hun productieprocessen zodanig optimaal te maken dat, ook met gebruik van bijvoorbeeld resten, de circulaire economie volop kan draaien. Ja, ook hier heeft de consument een belangrijke rol te spelen, maar ik ben het er zeer mee eens dat dat niet de enige is die we moeten aanspreken. We moeten naar onszelf kijken, naar onze eigen wet- en regelgeving, en we mogen ook het bedrijfsleven aanspreken. Ook dat ben ik zeer met de heer Grashoff eens.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Nog even in vervolg op de cijfers, die ook ik erbij pak, op basis van de initiatiefnota van mevrouw Dik, die zich baseert op MilieuCentraal als ik het goed heb. Daarin wordt gesteld dat 15% van het voedsel verloren gaat in de productie en uiteindelijk ongeveer 10% bij de consument en dat de rest daartussen dus in andere stukken in de keten zit. Dat betekent volgens mij nog steeds dat er een wereld te winnen valt buiten die heel moeilijke gedragsverandering, zonder dat ik die overigens onbelangrijk vind.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik heb inmiddels de cijfers erbij; dat praat toch altijd wat makkelijker. De verspilling in 2013 was minimaal 109 kilo, maximaal 162 kilo. We weten dat 50 kilo daarvan voor rekening komt van de consument. Dit is net een iets ander beeld. Overigens neemt dat nog steeds niet weg dat het waar is wat de heer Grashoff zegt, dus daarover hoeven we niet met elkaar te twisten, want daarover zijn we het eens.

Diezelfde cijfers laten zien, wat zowel mevrouw Dik-Faber als de heer Grashoff al met de nodige inkleuring heeft neergezet, dat de verspilling in 2009 ongeveer gelijk was aan die in 2013. Overigens – ik zeg dit niet om het goed te praten maar wel voor het beeld – zien we dat vanaf 2009 tot 2011 het maximum aan verspilling leek toe te nemen, dus we zitten inmiddels naar ik hoop weer op de weg terug naar beneden. Maar het is ook waar dat we, hoewel er heel veel stappen zijn gezet, op het terrein van consumentenvoorlichting, de genoemde innovatie, het sleutelen aan houdbaarheidsdata en allerlei andere zaken, niet kunnen garanderen dat we onze doelstelling halen. Sterker nog, ik denk dat de kans aanwezig is dat we die niet halen.

Dat betekent dus dat ik het er ook mee eens ben dat we er nog een schepje bovenop moeten doen, niet omdat de gezette stappen niet goed zijn, want ik denk dat die effectief zijn, maar wel omdat het gevoel van urgentie laat zien dat we nog wel wat kunnen doen, hoewel we weer in een positieve trendbreuk naar beneden zitten.

Het voorbeeld dat door verschillende leden is aangehaald, is de wet in Frankrijk. Die wet wordt geen wet; het is misschien goed om dat hier meteen helder neer te zetten. Die is om procedurele redenen alweer ingetrokken. Je zou kunnen zeggen dat de Franse overheid nu conform het Nederlandse model werkt aan vrijwillige samenwerking tussen bijvoorbeeld voedselbanken en supermarkten, aan het bewustwordingsproces et cetera. We kunnen vaststellen dat men een aanloopje leek te nemen naar iets wat groots en meeslepend was, maar dat men zelfs in Frankrijk is gestuit op het begrip «tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren». Dus die wet is er niet. Om de redenen waarom die wet is ingetrokken, heb ik mij overigens van het begin af aan geen voorstander van het voorstel verklaard.

De heer Geurts vroeg hoe het zit met zelfmonitoring. In 2014 is door Wageningen een methodiek ontwikkeld. Die wordt dit jaar getest. 145 bedrijven doen mee. Eind van dit jaar zijn de resultaten bekend en dan kunnen wij opschalen en de methodiek verder ontwikkelen.

De heer Geurts heeft ook gevraagd naar de Afvalstoffenrichtlijn en naar de mogelijkheid om het begrip biobased daarin veel sterker mee te nemen en het thema voedselverspilling een plek te geven. Dat is zo'n goed idee dat wij dat waarschijnlijk werkelijkheid zien worden. In juli 2014 lag er een voorstel tot wijziging van de Afvalstoffenrichtlijn, als onderdeel van het pakket circulaire economie. Dat voorstel heeft men toen overigens ingetrokken. De Europese Commissie werkt nu aan een nieuw pakket. Dat zal eind dit jaar verschijnen. De verwachting is dat het thema voedselverspilling daarin een plek krijgt. Nederland is daar voorstander van, want het past in ons eigen beleid op het terrein van het tegengaan van voedselverspilling en het letterlijk rondmaken van het begrip circulaire economie.

Als je dit allemaal zo bekijkt, kun je toch de vraag stellen wat er verder nog mogelijk zou zijn. Ik denk namelijk dat het nodig is dat wij op Europees niveau gezamenlijk een aantal verdergaande stappen zetten. Als je dat samen doet, heb je uiteindelijk meer impact en kun je een versnelling aanbrengen. In onze ogen is er drievoudige winst te boeken. Ten eerste bespaar je gewoon geld als je minder verspilt. In de tweede plaats vermindert de druk op de grondstoffen en het klimaat. Dat is uit ecologisch oogpunt zeer noodzakelijk. Ten derde, als je het mondiaal bekijkt – nu kom ik op het verdelingsvraagstuk – kun je door verspilling te verminderen uiteindelijk meer monden voeden. Dat lijkt mij ook een belangrijke reden.

Ik heb al gezegd dat onze internationale conferentie de samenhang tussen die verschillende uitdagingen heel goed zichtbaar heeft gemaakt. De conferentie heeft ons ook een aantal voorstellen opgeleverd waarvan wij denken dat wij die nog dit jaar moeten inbrengen in de Landbouw- en Visserijraad, ook om ons Voorzitterschap te kunnen gebruiken om op dit thema een stap verder te zetten. Mevrouw Dik-Faber vroeg hoe wij dat gaan doen. Welnu, ik wil de Commissie oproepen om te komen met een Europees plan ter vermindering van de voedselverspilling. Zoals gezegd, biedt de mededeling over de circulaire economie, die eind dit jaar wordt gepubliceerd, een heel goed kader om de inzet op voedselverlies en -verspilling op te pakken.

In onze ogen moet dat plan in ieder geval een aantal elementen bevatten. Allereerst moet worden toegewerkt naar een gedeeld monitoringskader. FUSIONS en het World Resources Institute kunnen ons daarbij helpen. Verder noem ik een heldere ambitie. Wij hebben de sustainable development goal 12.3. Het lijkt mij goed dat Europa zelfstandig die ambitie serieus neemt en stimuleert dat individuele lidstaten plannen maken tegen voedselverspilling. Er moeten dan inderdaad ook barrières worden weggenomen. Samen met de directeuren-generaal op het terrein van regelgeving moet worden bezien welke regelgeving voor verbetering vatbaar is. Zojuist is al de houdbaarheidsdatum genoemd. Daar zou Europees naar gekeken moeten worden, omdat wij met heel veel regelgeving op het terrein van voedsel en voedselveiligheid in een Europees kader zitten. Ik noem nog een aantal zaken: het al dan niet wettelijk regelen van stimulansen voor het hoger verwaarden van zij- en reststromen in de voedselketen en het stimuleren van voedseldonatie in de Europese Unie, bijvoorbeeld door het opstellen van een duidelijke leidraad voor voedselveiligheidsaspecten. Ik zal zo meteen iets zeggen over wat wij in Nederland daaraan doen. Verder moeten wij een platform creëren voor best practices, waarmee wij binnen de lidstaten en met het bedrijfsleven kunnen werken. Wij moeten privaat-publieke samenwerking stimuleren en de kennis die wij hebben op het gebied van voedselverliezen bundelen en inzetten, ook gericht op de andere werelddelen. Dat zou een heel mooi voorstel kunnen zijn voor actie vanuit Europa. Ik zal zo meteen in de andere blokken laten zien wat wij zelf in Nederland op die terreinen allemaal kunnen doen.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Mijn vraag sluit aan bij die laatste opmerking. De Staatssecretaris verwacht veel van Europa en zegt dat we het op dat niveau allemaal moeten gaan coördineren, maar ik zou het ene willen doen en het andere niet na willen laten. Welke mogelijkheden heeft Nederland om zulke zaken zelf ook te regelen? De Staatssecretaris noemde zelf bijvoorbeeld de houdbaarheidsdatum. Worden die data allemaal in Europa vastgesteld of hebben wij daar zelf nog enige invloed op?

Staatssecretaris Dijksma:

Hierover is wel Europese wetgeving. Het begrippenkader vloeit dus ook voort uit de Europese wetgeving. Wij maken hierin zelf wel een aantal keuzes; daarop zal ik zo meteen nader ingaan. Een van de zaken die wij bijvoorbeeld aan de orde hebben gesteld, is de zogenaamde Annex 10-lijst, die mevrouw Schouten ook genoemd heeft. Die bevat producten die eigenlijk lang houdbaar zijn, maar desalniettemin een «ten minste houdbaar tot»-datum krijgen. Dat is een kwaliteitsnorm, maar geen voedselveiligheidsnorm. Wij werken aan voorstellen om die lijst met producten aanzienlijk uit te breiden, al was het maar met bijvoorbeeld rijst, pasta of koffie, producten die veel langer gebruikt kunnen worden dan de ten minste te gebruiken ... Nee, dan de «ten minste houdbaar tot»-datum. Nu haal ik ze zelf ook al door elkaar; dat moet ik niet doen. Dit geeft ook aan hoe verwarrend het soms is. Het ene geeft een absolute voedselveiligheidsdatum weer, het andere meer een kwaliteitsdatum waarmee producenten als het ware tegen de consument zeggen: daarna moet je mij niet per se aanspreken op verlies van geur, smaak et cetera.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik wacht de rest van de beantwoording nog even af, maar mijn punt was meer dat wij binnen de Europese kaders zelf ook nog vrijheidsgraden hebben om onze eigen normen en maatstaven vast te stellen. Zouden wij niet moeten bekijken hoe wij daar een optimalisering kunnen laten plaatsvinden, om de strijd tegen voedselverspilling, die de Staatssecretaris met ons strijdt, aan te gaan?

Staatssecretaris Dijksma:

Ja, zeker. Dat doen wij ook. Ik wilde daar zo dadelijk nog iets over zeggen, maar misschien moet ik dat maar meteen doen. U vroeg mij om het bureau een onderzoek te laten doen naar de twee-uursnorm. Dat heeft het dus gedaan. Dat stond ook in de stukken. Het bureau heeft een onderzoek gedaan en heeft geconcludeerd dat het ten algemene verlengen van de norm naar vier uur uit het oogpunt van voedselveiligheid niet verantwoord is. Dit zijn wel de experts die wij serieus moeten nemen. Dat doe ik ook altijd. Zij hebben vastgesteld dat er van de twee-uurstermijn kan worden afgeweken met een onderbouwd verzoek. Inmiddels heeft de Minister van VWS – het ligt namelijk bij haar – de NVWA gevraagd om een leidraad te maken voor het aanvragen van die uitzondering. Wij erkennen namelijk wel dat het niet zo eenvoudig is, zoals mevrouw Dik-Faber ook terecht heeft aangestipt. Hoe kun je dit vergemakkelijken voor het bedrijfsleven, dat hiertoe een onderbouwd verzoek zal doen? Die leidraad wordt meegenomen in de trajectevaluatie van de hygiënecodes. Dat is op dit moment gaande en wordt in 2016 afgerond. Dit speelt dus ook in ons eigen denken wel degelijk een rol. Het verzoek om van twee naar vier uur te gaan, hebben wij dus neergelegd bij het bureau. Dat heeft bekeken of het kan. Als het bureau dat de risico's in de voedselketen onderzoekt namens zichzelf zegt dat het niet verstandig is, moet je wel van heel goeden huize komen om je er niks van aan te trekken. Dat is over het algemeen niet mijn lijn.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik kan mij toch niet aan de indruk onttrekken dat hier een beetje het bekende «ik wil niet horen dat het niet kan, maar ik wil horen hoe het wel kan» speelt. De initiatiefnemer heeft volgens mij een heel duidelijke suggestie gedaan: keer het om, maak er een vieruursnorm van en beperk die waar dat om goede redenen anders zou moeten zijn. De Staatssecretaris zegt dat er in zijn algemeenheid een risico aan een hogere norm zit, wordt dat hier door niemand ontkend, maar de oplossingsrichting lijkt mij er een die vanuit allerlei oogpunten, onder meer vanuit de regelgevingslastendruk, de voorkeur zou hebben.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik ben het niet eens met de samenvatting van de heer Grashoff dat het voorstel dat op tafel is gekomen, inhoudt dat het zo niet kan. Het feit dat het bureau juist mogelijkheden voor uitzonderingen ziet, geeft aan dat men bereidwillig wil zijn en tegemoet wil komen aan het gevoel dat de twee-uursnorm misschien niet voor elk product nodig is. De vraag is vervolgens waar je de verantwoordelijkheid voor de veiligheid neerlegt. Stel dat je de route andersom maakt, wie moet dan bepalen dat producten korter dan vier uur moeten worden bewaard? Nu moet het bedrijfsleven het initiatief nemen. Stel dat het op basis van een norm van vier uur zegt «dat vinden wij wel prima», wie gaat dan voor het broodje zalm het initiatief nemen dat het korter moet?

De heer Grashoff (GroenLinks):

Dat is zo klaar als een klontje, dat bent u. Dat is een kwestie van regelgeving. Als u met een goed deskundig advies van hetzelfde voedseldeskundige instituut tot de conclusie komt dat het voor de producten x, y en z korter moet, dan is het dus korter voor die producten. De omgekeerde variant lijkt mij eerlijk gezegd bizar. Ik ben benieuwd wat onze grote Actal daarvan vind. Dan zeg je tegen mensen: je moet in procedure voor het aanvragen van een uitzondering. Ik zie de broodjeszaak om de zaak dat al doen!

Staatssecretaris Dijksma:

Dat is precies de reden waarom er aan een leidraad wordt gewerkt om dat zo makkelijk mogelijk te maken. Ook daarin wordt dus voorzien. We zeggen niet: dit is de norm en veel succes als je een uitzondering wilt. Ik vat hiermee de manier waarop de heer Grashoff het regeringsstandpunt duidt maar even kort samen. Het standpunt is: de norm is vier uur, maar als je dat wilt verkorten – daar zijn soms goede redenen voor – willen we graag helpen om dat mogelijk te maken. We willen het ook makkelijker maken. Veel leuker kunnen we het niet maken, om te spreken in de termen van een niet nader te noemen dienst. We hebben met elkaar immers wel een verantwoordelijkheid voor voedselveiligheid. Laat helder zijn dat we ook in dit geval proberen om daar waar dat kan verspilling zo veel mogelijk terug te dringen.

Ik kom op de houdbaarheidsdata. Dit punt heb ik zoals gezegd in Brussel aangekaart. De Commissie heeft dit ook opgepakt. Er is nu een werkgroep etikettering. Daarin wordt niet alleen gekeken naar de definiëring – dat is één ding – maar ook naar de lijst van producten, de Annex 10-lijst van de verordening, waar de t.h.t.-datum wel vanaf zou kunnen. Zowel mevrouw Schouten als de heer De Liefde vroeg wat er op dat punt wordt gedaan. Op verzoek van Nederland wordt die uitbreiding in de werkgroep besproken. De Commissie voert op dit moment een kwalitatief consumentenonderzoek uit in relatie tot dit onderwerp. Men verwacht eind dit jaar de resultaten daarvan. Ondertussen heeft VWS het bureau van de NVWA gevraagd om criteria op te stellen op basis waarvan besloten kan worden of producten op de lijst kunnen, dus de lijst zonder datum. Het advies van het bureau is dit najaar gereed. Dat zullen we ook naar de Commissie sturen. We zijn dus actief bezig met het verzamelen van informatie om het de Commissie makkelijk te maken hierover een verstandig besluit te nemen. Op dit onderwerp lijkt Frankrijk overigens ook in beweging te komen. Ook zij willen een commissie van experts vragen om met aanbevelingen te komen. We zijn samen met VWS – ten aanzien van onderwerpen die de veiligheid van voedsel raken is dat departement in the lead – in gesprek met het bedrijfsleven over de vraag hoe we inzake alles wat speelt rond die houdbaarheidsdatum nog meer winst kunnen pakken. Ondertussen zijn we ook bezig met het aanpassen van de wetgeving. Dat is ook van belang om verspilling tegen te gaan.

Ik kom op het onderwerp aansprakelijkheid. De initiatiefneemster heeft in haar termijn terecht aangegeven dat de noodzaak om tot een zogenaamde barmhartigheidswetgeving te komen, op dit moment niet meer zo aan de orde is. Samen met de voedselbanken en het bedrijfsleven hebben we, overigens ook naar aanleiding van verzoeken uit de Kamer, bekeken hoe we een verantwoordelijkheidsverdeling in de keten tot stand konden brengen die het vergemakkelijkt om voedsel te doneren. Uiteindelijk blijkt de aansprakelijkheid niet het grootste probleem te zijn. Dat zeggen de mensen in het bedrijfsleven ook. Het gaat veel meer om de imagoschade die zij vrezen op het moment dat zij bij donaties iets weggeven waarvan mensen later ziek zouden kunnen worden. In de hoofden en in de harten is dat misschien wel het grootste probleem. Dat is niet per se op te lossen met wetgeving. Men heeft nu een verantwoordelijkheidsverdeling afgesproken. Ik denk dat dat heel erg goed is. De aansprakelijkheid vormt op zich dus geen drempel om te doneren. Men vroeg mij hoe dat zit en wat de mening daarover is van bijvoorbeeld de Alliantie en de voedselbanken. Ik heb begrepen dat zij dat inmiddels zelf hebben opgelost en dat zij niet zitten te wachten op meer wetgeving.

De samenwerking tussen supermarkten en voedselbanken is enorm verbeterd. Dat moet wel gezegd worden. We hebben de afgelopen tijd heel veel ingezet op met elkaar aan tafel zitten. Staatssecretaris Klijnsma en ik doen dat ook met enige regelmaat. Er is in de onderlinge samenwerking echt veel werk verzet. Dat zie je ook aan het feit dat de voedseldonatie aan de voedselbanken is toegenomen. Er is echt sprake van een enorme toename. Het is hartstikke mooi dat dat zo kan. Ik ben er best heel trots op dat men dat met elkaar zo goed heeft opgepakt. Zo zie je maar dat ons poldermodel zo gek nog niet is. Dat wilde ik ook even zeggen.

Ik ben geen voorstander van een meldpunt. Mijn vraag bij dit soort dingen is altijd: voor welk probleem is dit precies een oplossing? Er zijn echt heel veel kanalen waar consumenten terechtkunnen. Wat mij betreft is het Voedingscentrum het belangrijkste. Ik heb hierover gesproken met de Alliantie, want dit punt is niet nieuw. Ik heb gevraagd: zouden jullie eventueel zo'n meldpunt willen? Het antwoord daarop was eigenlijk: liever niet; wij zitten daar niet op te wachten. De mensen daar steken hun energie dus liever in een aantal andere zaken. Ik denk ook dat de duidelijkheid voor de consument er niet per se groter op wordt als je nog meer loketten gaat creëren. Het Voedingscentrum gaat verder met de Kliekipediacampagne. Er zijn ook allemaal interactieve mogelijkheden om te communiceren, ook voor consumenten. Volgens mij kun je zelfs ideeën lanceren. En dan is er ook nog altijd mijn eigen mailbox. Als je echt een heel grote misstand tegenkomt, dan is mijn reactie altijd: meld je gewoon. We kunnen dan bekijken of we er iets aan kunnen doen. Net kwam ook een voorbeeld uit het interactieve debat naar voren. Dat ging over iemand die een vraag had over een houdbaarheidsdatum en die dat als een probleem zag. Dat lijkt mij bij uitstek iets waarover je het gesprek kunt aangaan met het Voedingscentrum, want dat kan uitleggen hoe de regelgeving in elkaar zit et cetera. Het is dus een sympathiek voorstel, maar niet meteen het meest effectieve. Om die reden ontraad ik, als bescheiden adviseur van de Kamer, dit voorstel.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Het Voedingscentrum constateert zelf dus al dat er vragen binnenkomen. Dat is wat je wilt. Je wilt gewoon één centraal punt waar dat soort antwoorden gegeven kan worden en waar men misschien iets meer kan doen op het moment dat er echt sprake is van misstanden, maar dan verwijst het Voedingscentrum wellicht ook door naar het ministerie. Zou het Voedingscentrum er wat meer ruchtbaarheid aan kunnen geven dat het ook die rol vervult? Kennelijk vervult het die rol in de praktijk immers al.

Staatssecretaris Dijksma:

Ja, maar dat vind ik echt iets anders dan weer een nieuw meldpunt in het leven roepen. Daar moeten we wel eerlijk over zijn. Het Voedingscentrum kan dit al doen. Volgens mij is het heel duidelijk dat het al actief is op dit onderwerp. Het heeft natuurlijk al langer de campagne Hoezo50kilo. Het neemt de Kiekipediacampagne over. Het is ook betrokken bij allerlei initiatieven die supermarkten oppakken om bijvoorbeeld tot vermindering van verspilling te komen. Als het nog meer kan doen in de consumentencommunicatie, dan vind ik dat prima, maar het voorstel dat mevrouw Schouten nu naar voren brengt, is echt een ander voorstel dan het voorstel dat in de nota staat. Van dat voorstel ben ik geen voorstander. Ik heb op dit moment gewoon niet begrepen dat er bij het Voedingscentrum een probleem is op dit onderwerp. Volgens mij communiceert het naar hartenlust hierover.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Volgens mij zijn wij gewoon aan het zoeken hoe we laagdrempelig vorm kunnen geven aan iets waar mensen dat soort signalen kunnen uiten. Ik zeg niet dogmatisch dat het hier of daar moet, maar je moet er wel ruchtbaarheid aan geven dat die vragen daar neergelegd kunnen worden. Dat is in elk geval het enige wat ik vraag. Als het Voedingscentrum daar een rol in speelt, kunnen wij dat misschien wat duidelijker maken.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik zal daarover nadenken en er met hen over spreken hoe ze dat nog helderder kunnen maken. Ze doen echter al heel veel. Zo is er het No Waste Network. Het probleem is bijna dat we een enorme hoeveelheid initiatieven hebben. Op zichzelf is dat ontzettend goed, maar daardoor is niet altijd helder dat er bepaalde kanalen zijn waarlangs je kunt communiceren. Met name de Kliekipedia-campagne was uiterst succesvol en die wordt nu voortgezet via het Voedingscentrum, want hierdoor is het thema echt goed geagendeerd bij heel veel mensen. Ik zal dus vragen of het Voedingscentrum er problemen mee heeft om hier meer ruchtbaarheid aan te geven, maar ik denk het niet. Ik vind het dan ook geen enkel probleem om dat nog een keer met hen te bespreken.

Mijn laatste blok betreft de fiscaliteit. Financiën doet het zelden – mevrouw Schouten weet dit vast beter dan ik – maar het heeft een heus pamflet opgesteld naar aanleiding van vragen over fiscaliteit en voedseldonatie. We hebben daar met Financiën een goed gesprek over gehad om te bekijken hoe we dat helder konden maken. Ik ben het departement zeer erkentelijk dat het daar helderheid over heeft geboden. Het blijkt dat al het voedsel dat niet meer verkoopbaar is en dat gedoneerd wordt, vrij is van enige vorm van fiscale heffing. Volgens mij is daarmee een heel groot deel van het probleem opgelost. Alleen als er voedsel gedoneerd wordt dat nog wel verkoopbaar is – dat is dus voedsel dat normaal niet in de afvalbak zou belanden omdat het nog gewoon verkoopbaar is – dan geldt er een btw-regel en komt de totale inkoopwaarde van maximaal € 227 per jaar in beeld. Tot dat bedrag kan worden gedoneerd zonder dat daar btw-consequenties tegenover staan; kom je daarboven dan moet je met btw in de weer. Dat is de praktijk. Het lijkt mij dat hiermee een heel deel van de voedseldonatie vrij is van btw. Dat hebben wij ook beoogd helder te maken in het pamflet. Als de leden het op prijs stellen, dan vind ik het prima om die informatie nog eens toe te sturen. De fiscalisten onder ons kunnen zich daar dan nog even mee bezighouden om te zien of het allemaal klopt. Ik vind dat een prima idee, want het is gewoon openbare informatie. Die is ten gunste van de voedselbanken opgesteld, naar aanleiding van vragen van hun kant omdat zij in de veronderstelling leefden dat er altijd btw in beeld zou komen. Dat is gelukkig niet zo. Zoals gezegd, als de leden het op prijs stellen, kan ik de Kamer best iets toesturen. Overigens is er niet alleen naar voedseldonatie gekeken, maar ook naar sponsoring. Ook daarover is informatie verschaft opdat men weet hoe men dat verstandig kan doen, om het zo maar te zeggen.

De voorzitter:

Ik ken deze commissie als een commissie die graag informatie ontvangt, maar eerst heeft de heer Grashoff nog een vraag.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik heb in mijn bijdrage de lijn iets verder doorgetrokken. Ik verbaas mij erover dat je btw kunt terugkrijgen over weggegooid voedsel. Dat is namelijk de conclusie die je en passant kunt trekken. Is het niet mogelijk om gewoon af te stappen van die btw-aftrek voor weggegooid voedsel?

Staatssecretaris Dijksma:

De conclusie van de heer Grashoff klopt niet. Je kunt geen btw heffen over weggegooid voedsel. Dat is ook de kern van mijn betoog: als het niet langer verkoopbaar is, is er geen btw-heffing. Alleen als je voedsel doneert, om wat voor reden dan ook, dat je nog kunt verkopen, geldt een andere regel. De vergelijking met afval is dus niet juist. Ik zal het de heer Grashoff toesturen; dan kan hij het nalezen.

De heer Grashoff heeft een voorstel gedaan om verder te gaan in de btw-discussie. Ik vind dat hij het met mijn collega Wiebes moet bespreken als hij daarin iets wil. Ik wijs hem er wel op dat Staatssecretaris Wiebes echt alle hens aan dek heeft om ervoor te zorgen dat het allemaal een beetje makkelijker en simpeler wordt, en niet nog ingewikkelder. Sommige fracties spreken hem daar op andere momenten ook op aan. Tegen die achtergrond moet je naar voorstellen kijken. En ik kan, in alle eerlijkheid, gewoon niet overzien wat het voorstel van de heer Grashoff nu precies teweeg zou brengen.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik stel in elk geval vast dat we elkaar nú goed begrijpen en dat de Staatssecretaris dus ook wel degelijk snapt dat mijn voorstel een stuk verder gaat. Ik denk dat we hierop terugkomen in het kader van de belastingen, misschien onder de noemer «vergroening van de belastingherziening».

Staatssecretaris Dijksma:

Ja, maar nogmaals: de redenering dat je btw moet betalen over voedsel dat je doneert terwijl je het zou weggooien, klopt niet. Daar zijn we het dan nu over eens.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Daar zijn we het over eens.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat is heel mooi. Dat is al winst, want zo ging u niet het debat in.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Dat is niet juist. Ik heb die informatie van Financiën zelf uiteraard gecheckt, dus dat was niet het verhaal. Het ging erom of ik de mogelijkheid zag om een fiscaal voordeel voor doneren in te bouwen.

Staatssecretaris Dijksma:

Ja, dat klopt, dat wil ik u absoluut toegeven. En u vervolgt het debat op het moment dat het aan de orde is bij een ander onderwerp met een andere bewindspersoon.

Zoals ik zonet al zei, zagen we in 2014 een enorme toename van de stroom donaties door supermarkten aan voedselbanken. Ik heb een inschatting van mijn mensen dat dat +250% is. Dat laat wel zien dat die samenwerking echt op gang gekomen is, dankzij het goede werk dat zowel de alliantie als de mensen van de voedselbanken, ook ten opzichte van elkaar, hebben verricht. Daar verdienen ze een heel groot compliment voor, vind ik.

Ik heb nog twee laatste punten. Mevrouw Koşer Kaya vroeg mede namens de SP hoe het zit met de campagne die in Frankrijk is gevoerd rondom bijvoorbeeld de «mooie» groenten. Dat doen wij ook in Nederland. Nederlandse supermarkten hebben ook dat soort initiatieven. Albert Heijn heeft de actie Buitenbeentjes. Misschien valt het meer op als men zoiets in Frankrijk doet dan hier, maar het is niet zo dat wij dit niet doen. Het is overigens een uitstekende campagne. Je hebt prachtige initiatieven, bijvoorbeeld van burgers die met «kromkommers» in de weer zijn. Ik geloof dat de heer Geurts dat voorbeeld noemde. Het is echt ontzettend goed. Ik ben het er ook zeer mee eens dat er daarvoor veel meer aandacht komt.

De heer Geurts wilde weten hoe het zit met de begroting, het investeren in duurzame land- en tuinbouw en het afnemen van investeringen. Ik kan daar niet heel ver op vooruitlopen, behalve dat ik ten algemene kan zeggen dat in het kader van het op orde krijgen van de financiën überhaupt van onze overheid, de meeste begrotingen een krimp laten zien. Dat geldt ook voor die van Landbouw. Daarbinnen worden keuzes gemaakt. Ik maak bijvoorbeeld keuzes ten gunste van belangrijke kwesties als de NVWA en het groene onderwijs, die door de heer Geurts zelf ook zijn aangedragen. Ik verheug me echter op het debat dat ongetwijfeld nog komen gaat.

De voorzitter:

Ik zie dat u zich inhoudt, mijnheer Geurts!

Daarmee zijn we gekomen aan het eind van de eerste termijn van de zijde van de Kamer, de initiatiefneemster en de Staatssecretaris in haar rol als adviseur. Wij gaan meteen door met de tweede termijn. Ik begrijp dat de leden daarvoor al helemaal klaar zijn. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Schouten namens de fractie van de ChristenUnie. Sommige sprekers zijn wat uit hun tijd gelopen, maar gezien de tijdspanne die we hebben, acht ik dat prima.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Voorzitter. Dank u wel, want ik was al bang dat ik heel snel moest gaan praten. In dit geval permitteer ik mij om toch iets meer woorden te wijden aan het voorstel van dit notaoverleg.

Voorzitter. De Staatssecretaris begon haar betoog met de constatering dat de doelstelling van 20% minder voedselverspilling nog niet wordt gehaald en dat er een schepje bovenop zou moeten. Ik denk dat dat de kern was waar dit notaoverleg over ging. Er moet gewoon een schepje bovenop gedaan worden. Volgens mij biedt de nota van mevrouw Dik-Faber een aantal handvatten om dat schepje er bovenop te kunnen realiseren. Ik denk dat wij een goed debat gehad hebben over wat wel en niet mogelijk is en ook over waar er nog mogelijkheden liggen op nationaal niveau. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een product- en locatiespecifieke beoordeling voor afwijking van de twee-uursnorm voor de ongekoelde presentatie van levensmiddelen voor veel bedrijven onwerkbaar en te kostbaar is;

overwegende dat in een aantal andere Europese landen al gewerkt wordt met een vieruursnorm voor de ongekoelde presentatie van levensmiddelen;

verzoekt de regering, Bureau Risicobeoordeling & Onderzoeksprogrammering van de NVWA een beoordeling te laten uitvoeren of verlenging van de norm voor de ongekoelde presentatie van levensmiddelen naar vier uur voor specifieke producten mogelijk is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schouten en Grashoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 4 (34 087).

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Ik wil graag nog een toelichting geven, omdat de Staatssecretaris zegt dat zij hier al een onderzoek naar heeft laten uitvoeren. Het gaat hier echt om de omgekeerde volgorde; laat ik het zo maar zeggen. Het gaat er hier niet om, alles generiek gelijk vier uur te presenteren, maar juist om specifiek te bekijken bij welke producten dat wel kan. Dat zou wel weer een stapje zijn op weg naar de realisatie van de doelstelling van 20%.

De heer Geurts (CDA):

Voorzitter. Op deze maandag nam de Staatssecretaris het woord «heiligheid» in haar mond. Daar ben ik zeer blij mee. Een afgeleide daarvan in het Nederlands, zonder aan exegese te doen of aan Bijbelse teksten te komen, is het woord «heiliging» en een stapje daarvoor is toewijding. Ik heb vandaag gezien dat de Staatssecretaris, de initiatiefneemster en haar ondersteuning zeer toegewijd zijn op dit onderwerp. Ik vond dat een aardig bruggetje om te komen tot de twee moties die ik zo dadelijk zal indienen.

Voordat ik de eerste motie indien, wil ik echter vermelden dat het heel belangrijk is dat wij allemaal inzetten op gedragsverandering. Ik refereerde er al aan dat ik vorig jaar in de horeca geweest ben. Het bedrijfsleven pakt dingen op die wij helemaal niet zien als wij uit eten zijn. Ik vind dat dat ook wel genoemd mag worden.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er veel producten zijn zoals pasta, rijst, koffie en snoep waarvoor een t.h.t.-datum in feite overbodig is aangezien deze producten nog lang na het verstrijken van deze datum kunnen worden geconsumeerd;

overwegende dat de Europese lijst met producten die zijn uitgezonderd van de verplichting tot datumvermelding (Annex 10 van Verordening 169/2011) zeer beperkt is en dat producten die wél op de lijst staan in de praktijk toch vaak een datum hebben;

verzoekt de regering, zich bij haar inzet voor een Europese aanpak van voedselverspilling tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap met name in te zetten voor een uitbreiding van de Europese lijst met producten die zijn uitgezonderd van de verplichting tot datumvermelding,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Geurts en Schouten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5 (34 087).

De heer Geurts (CDA):

Nu kom ik op mijn tweede motie, de laatste van de CDA-fractie vandaag.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het voorstel van de Europese Commissie voor de reductie van voedselverspilling niet de hele voedselketen wordt meegenomen en specifieke verliesstromen buiten beeld blijven, waardoor de prikkel om die stromen zo hoogwaardig mogelijk te bestemmen verdwijnt;

verzoekt de regering, de voorstellen voor de wijziging van de Afvalstoffenrichtlijn door te lichten op de gevolgen voor voedselverspilling en een hoogwaardige verwaarding van reststromen, en de uitkomst hiervan te rapporteren aan de Kamer en de Europese Commissie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Geurts en Schouten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 6 (34 087).

De heer Geurts (CDA):

Daarmee besluit ik mijn tweede termijn.

De heer De Liefde (VVD):

Voorzitter. Ik dank mevrouw Dik en de Staatssecretaris voor hun antwoorden op de door mij gestelde vragen. Enkele zaken zijn daarmee verhelderd, ook in de interruptiedebatjes die wij daarover hebben gevoerd. Daar ben ik blij om.

Ik zeg er wel bij dat de initiatiefneemster mij niet heeft kunnen overtuigen van de meerwaarde van een meldpunt zoals voorgesteld in haar nota. Ik zal mijn fractie dan ook adviseren om, mocht dat voorstel concreet worden gemaakt, daar niet in mee te gaan. De woorden van de Staatssecretaris hierover waren vrij verhelderend en overtuigend.

De initiatiefneemster zal zometeen ongetwijfeld reageren op de moties. Ik ben benieuwd naar haar reactie op de tweede motie van de heer Geurts. Wellicht kan de Staatssecretaris daar ook op ingaan. Ik heb de indruk dat dit precies is wat de Staatssecretaris in haar eerste termijn heeft gezegd. Daarbij herinner ik mij dat wij elkaar niet met onnodige moties moeten bezighouden. Ik hoor hierop graag de reactie van de Staatssecretaris.

Ik kijk even of er nog een vraag is die nog niet is beantwoord. Dat is niet het geval.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Voorzitter. Het is goed om in dit debat te merken dat de richting die de Kamer, de initiatiefnemer en de Staatssecretaris willen inslaan, behoorlijk parallel loopt. De vraag is hoeveel druk er op de ketel wordt gezet om daadwerkelijk tot resultaat te komen. Het is mooi dat er vooruitgang is bij de hoeveelheid voedingsmiddelen die door de supermarktbranche wordt gedoneerd aan de voedselbanken. Volgens mij is dat een van de laaghangendfruit-acties bij dit heel complexe verhaal. We moeten echter constateren dat het zelfs met de stijging die de Staatssecretaris met trots meldt, nog altijd gaat om een zeer klein percentage van de hoeveelheid voedsel die uiteindelijk toch wordt weggegooid door de supermarkten. Dat percentage zou veel groter kunnen zijn en daarmee een heel goede afzet kennen, gezien de tekorten die er bij de voedselbanken zijn en die nog niet zo snel zullen afnemen. Daarop willen wij echt steviger inzetten.

Verder moet mij nog een algemene opmerking van het hart. Bij debatten over dit soort onderwerpen zie je vaak dat als Nederland zelf iets wil doen, dat wel in Europees verband moet en met Europese regelgeving. Zodra het omgekeerde het geval is en er een voorbeeld is in het buitenland, binnen de EU, waar iets op een andere manier wordt ingevuld dan door ons, zoals bij de norm van twee of vier uur, dan lijkt dat argument ineens zijn zeggingskracht te verliezen. Dat blijft mij altijd wat hinderen in dit soort debatten.

Ik heb nog twee moties om de gedachtegangen nader duidelijk te maken.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de derde Monitor Voedselverspilling laat zien dat we de reductiedoelstelling van 20% in 2015 ten opzichte van 2009 naar alle waarschijnlijkheid niet gaan halen;

overwegende dat, naast gedragsverandering bij de consument, ook regelgeving in de voedselketen een belangrijke rol kan spelen bij het terugdringen van voedselverspilling;

spreekt uit dat het tijd is voor meer bindende maatregelen om voedselverspilling tegen te gaan;

verzoekt de regering om zo spoedig mogelijk met voorstellen te komen voor effectieve bindende maatregelen om voedselverspilling tegen te gaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Grashoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 7 (34 087).

De heer Grashoff (GroenLinks):

Dan heb ik nog een motie uit de oude doos. Dit is een motie die eerder door mijn geachte fractiegenoot de heer Klaver, samen met mevrouw Dikkers, in 2013 is ingediend. Ik zou deze graag opnieuw met mevrouw Dikkers indienen, maar ik begrijp dat daar op dit moment geen ruimte voor is. De motie is destijds aangehouden en de termijn is verlopen, dus deze moet opnieuw worden ingediend.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een derde van het geproduceerde voedsel verspild wordt;

overwegende dat concrete maatregelen om voedselverspilling tegen te gaan hoognodig zijn;

overwegende dat transparantie voedselverspilling kan tegengaan;

verzoekt de regering, supermarkten te verplichten om voedselverspilling binnen hun bedrijfsvoering te meten en transparant te maken voor hun klanten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Grashoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8 (34 087).

We checken nog even of de termijn van deze motie, die eerder is ingediend door de leden Dikkers en Klaver, inderdaad is verlopen.

We wachten heel even tot de moties zijn gekopieerd en rondgedeeld. Ik schors de vergadering voor vijf minuten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

We beginnen nu aan de tweede termijn van de initiatiefneemster. De Staatssecretaris zal in haar rol van adviseur van de Kamer wel een oordeel uitspreken over de ingediende moties.

Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik zal nu niet alle onderdelen uit de initiatiefnota langsgaan, maar één punt wel: het meldpunt. Daar is vandaag wat discussie over geweest. Het laatste wat hierover is uitgewisseld tussen de leden en de Staatssecretaris is dat er ook zal worden gekeken naar de positie van het Voedingscentrum, omdat daar al veel informatie bij elkaar komt. In het debat is ook een paar keer naar voren gekomen dat de Alliantie Verduurzaming Voedsel hierbij geen rol voor zichzelf ziet weggelegd. Ik heb de brief van september 2014 van de alliantie er eens bij gepakt. Ze legt daarin uit waarom ze voor zichzelf geen rol ziet weggelegd. Ik snap dat ook. Ik deel de redenering van de alliantie als zij zegt dat het niet primair op haar pad ligt om zo'n meldpunt in te richten. Mocht er ergens een plek zijn waar informatie wordt gebundeld, dan zegt zij wel graag bereid te zijn om eventuele tips en ideeën die daaruit voortkomen, mee te nemen naar haar achterban. Ik denk dat dit een belangrijke toezegging is van de alliantie. Daardoor komt er interactie tot stand, wat volgens mij heel belangrijk is in het gesprek over voedselverspilling. Ik denk dat het goed is om daar samen nog even kennis van te nemen.

Er zijn vijf moties ingediend. Over de eerste drie moties ben ik erg positief. Ze sluiten aan op wat in de initiatiefnota naar voren komt. De eerste motie, die op stuk nr. 4 van de leden Schouten en Grashoff, gaat over de ongekoelde presentatie van levensmiddelen. Ik denk dat we hierin het bedrijfsleven tegemoet kunnen komen. Dat ervaart nu echt ingewikkelde procedures en veel administratieve lasten. Het geeft zelf aan dat het voor bepaalde producten echt naar vier uur kan. Deze motie onderschrijft dat. Ik zou graag zien dat dit wordt uitgezocht. Het bedrijfsleven zelf, dus de horeca, bepleit dit. Ik kan me niet voorstellen dat het bedrijfsleven enig risico zou willen nemen met de voedselveiligheid. Ik ondersteun dus deze motie.

De motie op stuk nr. 5, van het CDA en de ChristenUnie, ondersteun ik ook van harte. Deze gaat over de lijst met producten. Die lijst mag van mij worden uitgebreid. Er zijn echt nog producten waarop een uiterstehoudbaarheidsdatum staat, terwijl ze echt zeer lang houdbaar zijn.

De derde motie, op stuk nr. 6, ook van het CDA en de ChristenUnie, gaat over de afvalstoffenrichtlijn. Ik denk dat deze om de betrokkenheid vraagt van het beleidsministerie van Infrastructuur en Milieu. De Europese afvalstoffenrichtlijn is nu zo ingericht dat hoogwaardig voedsel, dat absoluut nog in de keten kan worden weggezet, nu gewoon als afval wordt bestempeld, waardoor het laagwaardiger wordt ingezet en soms zelfs gewoon wordt verbrand. Op dit punt is er dus zeker nog veel te winnen. Als het Ministerie van I en M, eventueel in samenwerking met het Ministerie van EZ, bekijkt hoe die afvalstoffenrichtlijn kan worden aangepast, zou dat absoluut een impuls betekenen om voedselverspilling tegen te gaan.

Ik heb de vierde motie, die van de heer Grashoff op stuk nr. 7, gelezen. De spelregels zijn dat ik geen vragen mag stellen aan de indiener. De motie roept bij mij wel de vraag op aan welke voorstellen de heer Grashoff precies denkt. Ik laat het daar nu even bij. Wellicht kunnen wij daar op een later moment nog over van gedachten wisselen.

De vijfde motie, op stuk nr. 8, gaat over verplichtingen voor supermarkten om voedselverspilling binnen hun bedrijfsvoering te meten en transparant te maken voor hun klanten. Ik heb begrepen dat er dit jaar een monitoringssystematiek wordt getest. Die kan ook bij supermarkten worden geïmplementeerd. Het meten is dus al aan de orde. Ik zou het zelf toejuichen als supermarkten dit transparant voor hun klanten maakten. Ik weet echter op dit moment niet of je dat ook moet verplichten. Het is toch een beetje de vraag of je met de wortel of met de stok wilt werken. Verleid je supermarkten ook vanuit een stukje maatschappelijk verantwoord ondernemen om het transparant te maken of moet je met wetgeving komen om ze daar ook toe te verplichten? Wellicht is dat laatste helemaal niet nodig. Dit zijn dus de vragen die ik op dit moment heb bij deze motie. Daar komen we op een later moment op terug.

Staatssecretaris Dijksma:

Voorzitter. Ik zal maar meteen beginnen met mijn advies met betrekking tot de ingediende moties.

Ik meen dat mevrouw Schouten en de heer Grashoff mij enigszins in verlegenheid brengen met hun motie op stuk nr. 4. De verantwoordelijkheid op dit punt ligt namelijk echt bij de Minister van Volksgezondheid. Ik kan nu niet op voorhand overzien of hetgeen deze motie vraagt mogelijk en uitvoerbaar is en tot wat die leidt. Als deze motie in stemming wordt gebracht, kan ik procedureel en uit collegialiteitsoverwegingen niets anders doen dan deze motie nu ontraden. Ik ben wel bereid om dit punt met VWS en de NVWA op te nemen en om de Kamer dan vervolgens schriftelijk antwoord te geven op de vraag of zo'n onderzoek mogelijk is en of dat tot iets gaat leiden. Op basis daarvan kunt u alsnog uw motie indienen. Vermoedelijk komt er dan inderdaad ook het advies «ontraden», want dan hebben we het getest en is het niet aanvaardbaar gebleken. Of het is wel iets wat we uiteindelijk kunnen oppakken en dan krijgt u dat ook te lezen in de brief. In ieder geval geeft mij dit dan de gelegenheid om met mijn collega ruggespraak te houden. Dit type onderwerp moet echt besproken worden. Dat wil ik dus niet zomaar ins Blaue hinein benaderen in de zin van: laat ik maar sympathiek doen door de motie aan het oordeel van de Kamer over te laten, terwijl ik weet dat er opvattingen over heersen. Ik wil het dus liever eerst bespreken.

De voorzitter:

Mevrouw Schouten heeft hierover een vraag. Ik wijs erop dat de moties niet morgen in stemming komen maar volgende week dinsdag.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dat is ook inderdaad het punt dat ik wil maken. U mag altijd sympathiek doen, Staatssecretaris, daar zullen wij geen bezwaar tegen hebben, maar ik snap dat u ruggespraak nodig heeft met de collega van VWS. Dat lijkt mij dan ook prima, maar dan wil ik wel graag die informatie voordat de stemmingen plaatsvinden. Dat zal dus in de praktijk inhouden dat die brief er voor volgende week dinsdag is, zodat een en ander meegenomen kan worden bij de stemmingen. Deze motie is reeds ingediend en het lijkt mij dat het toch wel mogelijk moet zijn om binnen een week een reactie naar de Kamer te sturen.

Staatssecretaris Dijksma:

U kunt de motie natuurlijk ook gewoon aanhouden. Dat zou ons iets meer tijd geven. Ik ga in ieder geval kijken of het mij lukt om binnen een week tot een antwoord te komen. Als dat niet lukt, krijgt u het antwoord dat het niet binnen een week lukt. Dan is het uw risico, want dan handhaaf ik wel het oordeel zoals dat nu gegeven is. Dus ik ga mijn best doen, maar ik weet niet of het lukt.

Mevrouw Schouten (ChristenUnie):

Dat snap ik en ik heb er ook begrip voor, maar laten we een klein beetje tot elkaar proberen te komen. De Staatssecretaris doet haar best om voor volgende week dinsdag een antwoord te geven. Als dat niet lukt, dan wil ik wel graag dat in de brief wordt aangegeven wanneer het wel kan. Dat die motie is ingediend en wij die op enig moment in stemming willen brengen, lijkt mij evident. Het lijkt mij dus goed dat de Staatssecretaris scherp aangeeft wat dan wel het tijdpad is.

Staatssecretaris Dijksma:

Dat lijkt mij fair. Dat is goed.

De voorzitter:

We ontvangen in ieder geval voor volgende week dinsdag een brief waarin wordt aangegeven in hoeverre dit in overleg met uw collega uit te voeren is.

Staatssecretaris Dijksma:

Ja.

Dan kom ik op de motie op stuk nr. 5 van de heer Geurts en mevrouw Schouten over het versneld komen met een lijst Annex 10. Hiervoor geldt een beetje wat de heer De Liefde over de volgende motie zei. Dit is op initiatief van Nederland gewoon al ingezet. Het is een uitermate sympathieke motie die ook een superondersteuning van beleid inhoudt, maar ik wijs er tegelijkertijd op dat hetgeen erin gevraagd wordt al een jaar geleden door onszelf in gang is gezet. Als de indieners met deze motie nogmaals tot uitdrukking willen brengen dat ze dit een heel goed punt vinden van het kabinet, dan ben ik ze daar zeer erkentelijk voor, maar het is niet iets nieuws. In die zin kan ik dan ook niet anders dan het oordeel aan de Kamer over te laten. Ik zeg er wel meteen bij dat ik deze motie niet nodig heb. We hebben zelf namelijk al eerder bedacht dat dit misschien best wel een goed idee zou zijn.

De heer Geurts (CDA):

Ja, wat moet ik allemaal daarop antwoorden? Ik zal me maar tot een technische vraag beperken. Schat de Staatssecretaris in dat dit onderwerp tijdens het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie zal worden afgehandeld?

Staatssecretaris Dijksma:

Dat weet ik niet, maar ook dat kun je met een motie niet afdwingen. Ik ga er niet harder van lopen, want ik loop nu al heel hard op dit onderwerp. Ik heb tot mijn grote vreugde onze Commissaris voor better regulation eens iets over dit onderwerp horen zeggen, dus daar ga ik hem zeker aan houden; dat snapt u. Ik weet niet zeker of het kan worden afgehandeld, maar ik weet zeker dat Nederland al vorig jaar, samen met Zweden en gesteund door een enorme hoeveelheid lidstaten, heeft gezegd dat we hier echt iets aan moeten doen. Dat hebben we volgens mij vrij overtuigend neergelegd bij onze vrienden van de Commissie. No harm done als deze motie wordt aangenomen, maar ik hecht er wel aan om niet het idee te laten postvatten dat wij naar aanleiding van deze motie zouden bedenken dat dit misschien een dingetje is. Ik zeg het maar in mijn eigen tekst.

Dat geldt natuurlijk ook een beetje voor de volgende motie. Dit is ongeveer mijn spreektekst in mijn eigen termijn, denk ik.

De heer Geurts (CDA):

Misschien heb ik het niet goed gehoord, maar in de motie op stuk nr. 6 worden twee elementen toch wel anders verwoord dan door de Staatssecretaris. In de overweging staat ten eerste «de hele voedselketen». Ten tweede zetten wij erop in dat het meten van de voedselverspilling op Nederlandse leest wordt geschoeid. Ik begrijp dat andere Europese landen daar nog wat anders in zitten. Op die twee elementen wordt gedoeld met deze motie, dus ten eerste de hele voedselketen van A tot Z – dat heb ik de Staatssecretaris nog niet zo duidelijk horen zeggen – en ten tweede de wens om het Nederlandse systeem in de rest van Europa in te voeren.

Staatssecretaris Dijksma:

Nogmaals, ik kan uitstekend leven met deze motie. Daar zit echt geen politiek probleem, dus in die zin is het: oordeel Kamer. Als de heer Geurts dit nog eens namens het Nederlandse parlement wil uitspreken, ook in de richting van andere parlementen – ik denk even mee – dan is dat een goede redenering.

Ik kan beter mijn energie bewaren voor de moties waarmee ik het niet op voorhand eens ben. Dan kom ik als vanzelf bij de heer Grashoff. De vraag stellen is de vraag beantwoorden. De initiatiefneemster vroeg wat precies werd bedoeld met «bindende maatregelen».Dat is precies mijn probleem met deze motie, want daarin staat verder helemaal niet wat dat exact met zich meebrengt. In die zin is het een oproep tot het doen van iets, waarbij ik niet op voorhand kan zien waar ik ja tegen zeg. Daar word ik altijd licht ongemakkelijk van. Als de heer Grashoff dat nader kan duiden, komt er waarschijnlijk al snel een debat over de vraag of dat verstandig is en of we het echt zo moeten doen. In deze vrij ongerichte vorm vind ik het geen helder en goed signaal. Om die reden ontraad ik de motie.

Dat geldt ook voor de motie op stuk nr. 8. Dat is echt een kwestie van hoe je aankijkt tegen waar we nu staan. Het heeft tijd gekost, dat ben ik echt met de heer Grashoff eens. Een van mijn kritiekpunten op het bedrijfsleven is de afgelopen jaren geweest dat de bedrijven het ons wel mogelijk moeten maken om beter inzage te krijgen in wat de stromen nu precies zijn. Nu moesten wij toch steeds een soort educated guess doen naar de omvang van de verspilling, omdat we dat op basis van reststromen moesten beoordelen. Dat is echt iets anders dan op basis van monitoring. Ik ben wel heel blij dat al die druk ertoe heeft geleid dat de monitoring nu echt op gang lijkt te komen. Mocht dat in the end niet het resultaat hebben dat we met elkaar verwachten, dan kun je altijd nog zeggen: oké, we hebben iedereen de ruimte gegeven, we gaan nu een stap verder. Ik denk echter dat het in het proces waar we nu middenin zitten, met het bedrijfsleven dat toch echt wel aan boord is, heel merkwaardig zal worden gevonden dat men net nu men eindelijk de stap zet, ineens te horen krijgt dat we het gaan verplichten. Dus ik vind de timing van dit verhaal niet heel effectief. Om die reden ontraad ik de motie.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Ik kan het niet nalaten hierover een opmerking te maken. Dit is exact dezelfde motie als die in 2013 is ingediend. Hier gaat de aloude zegswijze op: of je bent te vroeg, of je bent te laat.

Staatssecretaris Dijksma:

Ik hoop dan dat u te laat bent, want er is tussen nu en 2013 natuurlijk wel het een en ander gebeurd. Daarvoor vraag ik wel uw aandacht en als het een klein beetje kan uw lichte blijk van waardering. Het is natuurlijk niet zo dat vanaf dat moment iedereen is gaan onderduiken op het dossier. Dus we hebben die monitoring, we hebben afspraken gemaakt dat bedrijven er nu ook mee aan de slag gaan. Tot 2013 was dat gewoon niet zo.

De heer Grashoff (GroenLinks):

Deelt de staatsecretaris dan ten minste mijn irritatie dat ik na iets wat in 2013 zonder problemen kon worden ingevoerd – die monitoring, want die gegevens zijn allemaal voorhanden bij de bedrijven – dan nu twee jaar later nog weer moet gaan wachten op wat misschien tot stand komt en dat ik dan maar moet hopen dat er iets goeds uit komt?

Staatssecretaris Dijksma:

Ik heb geleerd dat irritatie meestal niet een heel effectieve emotie is. Ik vond wel in 2013 dat het tijd werd voor actie en dat heb ik ook onomwonden duidelijk gemaakt. Ik ben ook blij dat we kunnen zien dat men aan de slag is gegaan, dus ik ben voorzichtig positief. Maar we moeten het wel zien gebeuren, dat ben ik met u eens. Die druk blijft, ook van mijn kant. Laat dat helder zijn.

De voorzitter:

Daarmee hebben wij ook een oordeel gekregen over beide moties. Over die moties zal volgende week dinsdag worden gestemd. De moties zijn iets later in Parlis beschikbaar vanwege de afwezigheid van de Griffie vandaag in verband met de uitvaart van oud-collega Goudswaard van de Griffie. Ik wijs daarop zodat de leden dat weten en daar ook begrip voor hebben.

Hiermee zijn wij aan het einde gekomen van dit notaoverleg van initiatiefnemer mevrouw Dik-Faber. Ik wil haar heel erg bedanken. Het is altijd mooi om een initiatief te behandelen van de kant van de Kamer. Wij weten allemaal dat dat veel tijd en veel werk kost. Dat geldt des te meer voor een lid van een fractie die tegelijkertijd echt heel veel moet doen; dat wil ik maar benadrukken. Dat is buitengewoon knap. Het is een mooi debat geweest en de initiatiefneemster heeft alle kanten van de zaak goed kunnen belichten, zeg ik neutraal als voorzitter.

Ik dank de leden, de Staatssecretaris, de meegekomen adviseurs en degenen die dit debat hebben gevolgd.

Sluiting 13.21 uur.

Naar boven