34 085 V Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2014 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)

B MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 6 maart 2015

De regering dankt de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking en voor Europese Zaken van de Eerste Kamer der Staten-Generaal voor haar voorlopig verslag met betrekking tot het wetsvoorstel Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2014 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota). In deze memorie van antwoord worden de vragen van de commissies beantwoord.

Algemeen

De commissies stellen een zevental vragen dat hieronder wordt beantwoord.

De leden van de PVV-fractie begrijpen dat de in dit wetsvoorstel begrepen naheffing van 642,7 miljoen euro is veroorzaakt door de herberekening van het Bruto Binnenlands Product (BBP) van alle EU-landen. In Nederland is het Centraal Bureau voor de Statistiek verantwoordelijk voor die herberekening. Zij vragen of de regering kan aangeven hoe die verantwoordelijkheid in andere EU-landen ligt? De vraag is met name of de onafhankelijkheid van alle andere statistische bureaus in dezelfde mate gegarandeerd is als in Nederland. In de tweede plaats is het de leden van de PVV-fractie bekend dat de berekening van het BBP zeer complex is en zeer deskundige schattingen van niet gemeten onderdelen van de economie bevatten. Zij vragen of de regering precies en gedetailleerd kan aangeven hoe de controle op de berekeningen en schattingen in andere EU-landen tot stand is gekomen?

De naheffing volgt op een herziening van het Bruto Nationaal inkomen (BNI) en (in zeer beperkte mate) de BTW. Het BBP is geen directe grondslag voor afdrachten aan de EU, maar is (een groot) onderdeel van het BNI. De BNI-gegevens van de afzonderlijke lidstaten worden aangeleverd door de nationale statistische bureaus. De Minister van Financiën heeft bij brief van 13 november 2014 betreffende het «Eurostat rapport BNI-herziening» (kenmerk BFB 2014-12152M) de procedure voor de vaststelling van het BNI voor de afdracht van de eigen middelen van de EU toegelicht: «Om de vergelijkbaarheid, betrouwbaarheid en volledigheid van de BNI-gegevens van de afzonderlijke lidstaten te waarborgen bestaat een uitgebreide procedure voor de vaststelling van het BNI voor de afdracht van de eigen middelen van de EU. Hiervoor is een procedure ingesteld die wordt uitgevoerd onder de zogenaamde BNI-verordening. Dit proces bestaat onder andere uit een verificatie van de BNI-gegevens. Uit de verificatie kan ook naar voren komen dat op onderdelen toegepaste methoden dusdanig afwijken tussen landen dat Eurostat hiervoor een algemeen voorbehoud maakt. Deze algemene voorbehouden worden pas beëindigd nadat de toegepaste methoden voldoende zijn geharmoniseerd, en op juiste wijze door alle landen zijn toegepast. Deze verificatie wordt verzorgd door Eurostat, in samenwerking met de nationale statistische bureaus.» Door middel van deze procedures wordt de vergelijkbaarheid, betrouwbaarheid en volledigheid van de BNI-gegevens geborgd.

In de derde plaats verwondert het de leden van de PVV-fractie derhalve in hoge mate dat pas in een zeer laat stadium een zo grote correctie als waarvan hier sprake is, als een konijn uit de hoge hoed komt. Het schijnt dat het verslag van de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de Europese Unie (PVEU) van 17 oktober 2014 voor het eerst melding maakt de mogelijkheid van een naheffing van de EU van 642,7 miljoen euro. Kan de regering dit uitgebreid toelichten? Gezien de ernst van de situatie verzoeken de leden van de PVV-fractie om volledige openbaarmaking van dit verslag van de PVEU en van het verzoek om betaling van de Europese Commissie van 21 november 2014.

De Minister van Financiën heeft in zijn antwoorden op Kamervragen van 3 november 2014 (kenmerk BFB 2014-12043M) ook deze eerste vraag reeds beantwoord: «In maart 2014 heeft het CBS de gevolgen van de revisie voor de macro-economische cijfers over het kalenderjaar 2010 gepubliceerd. In deze revisie is de invoering van de nieuwe internationale methodologische richtlijnen (ESA2010) gecombineerd met een bronnenrevisie. Uit de CBS-publicatie van maart bleek dat het BBP in 2010 7,6 procent hoger uitkwam, waarvan 4,6% als gevolg van de bronnenrevisie van het CBS, en 3% als gevolg van de overgang op ESA2010 (17 oktober is dit deel bijgesteld tot 1,7%). Hierbij is in algemene termen gemeld dat als het BNI verandert, dit van invloed kan zijn op de afdracht van Nederland aan de Europese Unie. Het CBS levert de BNI-cijfers rechtstreeks aan bij Eurostat zonder de tussenkomst van de Minister.

Op basis van de door het CBS gepubliceerde gegevens was het mogelijk de bruto naheffing te voorzien. Het uiteindelijke netto effect van de naheffing is echter afhankelijk van de stijging van het BNI in andere lidstaten. Zonder gegevens over de bijstelling van de BNI-cijfers voor andere lidstaten is de omvang van de Nederlandse nabetaling echter niet te bepalen. Een mogelijke naheffing als gevolg van de bronnenherziening over de periode 2010–2013 kon worden voorzien maar dat gold niet voor de omvang van het bedrag.»

In zijn brief van 13 november 2014 (kenmerk BFB 2014-12150M) aan de Tweede Kamer heeft de Minister van Financiën de redenen uiteengezet die ten grondslag liggen aan het besluit het verslag van de Permanente Vertegenwoordiging in Brussel van 17 oktober 2014 niet openbaar de maken: «Het verslag waarop wordt gedoeld, maakt deel uit van de reguliere correspondentie van de vertegenwoordigingen van Nederland in het buitenland met de departementen in den Haag. De inzet van het kabinet bij en de uitkomst van onderhandelingen in Brussel wordt steeds vooraf, waar mogelijk tijdens het proces, en achteraf met uw Kamer gedeeld en verantwoord. Verstrekking door het kabinet van de dagelijkse ambtelijke instructies en verslagen is daarbij geen onderdeel van het verkeer tussen regering en Kamer en zou de noodzakelijke vertrouwelijkheid en de effectiviteit van het onderhandelingsproces ondermijnen». De inhoud en strekking van het verslag is volledig betrokken bij de brief van 28 oktober 2014 over de gevolgen van de macro-economische revisies voor de EU-afdrachten en de beantwoording van de aanvullende Kamervragen op 3 november 2014. Ook in het debat over de Najaarsnota op 16 december 2014 is de Minister van Financiën ingegaan op de redenen van het niet openbaar maken van deze documenten.

In de vierde plaats verzoeken de leden van de PVV-fractie om met een gedetailleerd schema aan te geven wanneer en hoe de volgende herberekeningen plaatsvinden en wanneer die welke gevolgen hebben voor de bijdragen van de lidstaten aangezien het ondenkbaar is dat alle BBP berekeningen nu volledig correct zijn – een deel is immers gebaseerd op schattingen.

Correcties door bronnenherzieningen op de jaarlijkse BNI- en BTW-afdrachten op basis van de meest recente berekeningen vinden ieder jaar plaats, tot maximaal 4 jaar na het betreffende jaar. Eurostat/de Europese Commissie kan als onderdeel van de verificatieprocedure voor nog een veel langere periode voorbehouden plaatsen op cijfers die de lidstaten aanleveren. Dit is een doorlopend proces. Nederland acht het van belang dat er meer transparantie komt en mogelijk ook meer harmonisatie van bronnenrevisies en andere onderbouwing van de statistische gegevens. In 2014 was sprake van buitengewoon hoge financiële effecten door een samenloop van diverse ontwikkelingen, waaronder de bronnenrevisie van het CBS. De gevolgen voor de afdrachten worden verrekend met de decemberbetaling aan de Commissie (de zogenoemde «call of funds»).

In de vijfde plaats merken de leden van de PVV-fractie op dat op het inmiddels door de Minister van Financiën per ultimo december 2014 overgemaakte bedrag aan de EU, als de leden van de PVV-fractie het goed hebben begrepen, in 2015 een gedeeltelijke terugbetaling plaatsvindt. Terwijl voor andere landen een betalingsregeling is getroffen, betaalt Nederland de facto vooruit. Kan de regering aangeven wat de kosten en de risico’s zijn van deze voorfinanciering?

Alle lidstaten hebben de mogelijkheid gekregen om zelf af te wegen wanneer ze betalen en of zij daarmee gebruik maken van de betalingsregeling. Het besluit van de lidstaten moest voor 1 december 2014 aan de Commissie worden doorgegeven. Ook Nederland heeft aangegeven gebruik te maken van de betalingsregeling. Nederland betaalde niet op 1 december (de datum waarop zonder betalingsregeling betaald had moeten worden), maar op 30 december.

In de zesde plaats vragen de leden van de PVV-fractie of het juist is dat deze vooruitbetaling verband houdt met een ernstig liquiditeitstekort van de EU?

Nee, dat is onjuist.

In de zevende plaats vragen de leden van de PVV-fractie of – als de voorfinanciering van de EU de facto geld zou opleveren door het verschijnsel negatieve rente, zoals in de lijst van vragen en antwoorden die op 15 december 2014 aan de Tweede Kamer is gezonden wordt gesteld – hier dan de conclusie uit mag worden getrokken dat de regering binnen de totale Nederlandse begroting geen betere besteding van middelen kon vinden dan voorfinanciering van de EU?

Nee, die conclusie kan niet worden getrokken. Nederland heeft er voor gekozen om het brutobedrag in zijn geheel in december te voldoen, waarbij het saldo-effect, de ruimte onder het uitgavenkader en aspecten van kasbeheer zijn afgewogen. In Kamervragen bij de Najaarsnota (BZ 2014 – 506) heeft de Minister van Financiën deze redenen verder toegelicht: «Voor het kasbeheer geldt dat het normaal gesproken aantrekkelijk is om zo laat mogelijk te betalen omdat er rente moet worden betaald voor de financiering. Op dit moment heeft de Nederlandse staat echter te maken met negatieve rentes op kortlopende leningen. Een vroegere betaling van de naheffing levert daarom een klein rentevoordeel op. Daarnaast is een vroege betaling wenselijk omdat de Nederlandse staat op dit moment tijdelijk te maken heeft met een kasoverschot. Dit kasoverschot is onder andere ontstaan doordat tegenpartijen door de dalende marktrentes meer onderpand uit hoofde van swaps bij de staat zijn gaan aanhouden. Daarnaast heeft de Nederlandse staat onverwacht meer inkomsten gehad door onder meer de vervroegde terugbetaling door ING. Een betaling van de naheffing in 2014 reduceert dit kasoverschot, waardoor er minder geld tijdelijk (tegen een negatieve rente) hoeft te worden uitgezet.»

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Naar boven