34 085 IX Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2014 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)

Nr. 4 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 15 december 2014

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 4 december 2014 voorgelegd aan de Minister van Financiën. Bij brief van 12 december 2014 ze door de Minister van Financiën beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De griffier van de commissie, Berck

Vraag 1

Kan er een nadere toelichting worden gegeven op het beëindigen van de garantie van de Staat aan ABN in verband met HBU? Wat is de achtergrond van deze garantie?

Vraag 23

Kunt u toelichten waarom de post verplichtingen een negatief saldo vertoont na de counter Indemnity?

Antwoord op vragen 1 en 23.

Door de afsplitsing van HBU (Newbank) uit het oude ABN AMRO, nu RBS N.V. genaamd, ontstonden er wederzijdse aansprakelijkheden tussen HBU en RBS N.V. Indien RBS N.V. niet meer aan zijn verplichtingen zou kunnen voldoen, konden crediteuren onder specifieke voorwaarden tot maximaal € 950 mln. claimen bij HBU. Hiervoor had ABN AMRO een vrijwaring afgegeven aan de kopende partij Deutsche Bank. Aangezien ABN AMRO het risico van uitbetaling niet zelf kon lopen, werd er door de Staat een contragarantie afgegeven. Voor deze garantie ontving de Staat een premie van € 25,6 mln. op jaarbasis. Nu de garantie van € 950 mln. is beëindigd, valt het bedrag (€ 950 mln.) als verplichting vrij.

De afboeking van de garantieverplichting van € 950 mln. is hoger dan de overige verplichtingen in 2014 op artikel 3. Hierdoor is er per saldo sprake van een negatief saldo. De (op)boeking van de garantieverplichting heeft reeds in 2010 plaatsgevonden. In de tussenliggende periode is de garantie op de saldibalans verantwoord.

ABN Amro heeft met Deutsche Bank een akkoord bereikt om de wederzijdse aansprakelijkheden tussen beide te beëindigen zodat ook de garantie van de Staat (zogeheten counter indemnity) kan worden beëindigd. Het beëindigen van de counter indemnity is in lijn met de aanbevelingen van de Commissie Risicoregelingen (CRR). De CRR heeft o.a. aanbevolen om de crisisgerelateerde risicoregelingen terug te brengen, zodra dat mogelijk is. Met het beëindigen van de counter indemnity tussen ABN Amro en de Staat wordt aan deze aanbeveling invulling gegeven.

Vraag 2

Verwacht u dat de komende jaren de uitgaven aan inhuur externen blijft stijgen terwijl de uitgaven aan eigen personeel dalen?

Vraag 12

Passen de totale uitgaven aan inhuur externen (Belastingdienst en kerndepartement) binnen de norm van 10% externe inhuur?

Vraag 13

In hoeverre leiden de stijgingen van de uitgaven op externe inhuur tot een overschrijding van deze norm?

Vraag 14

Verwacht u dat de komende jaren de uitgaven aan inhuur externen blijft stijgen terwijl de uitgaven aan eigen personeel dalen? (§ 2.2, artikel 1 en artikel 8)

Antwoord op vragen 2, 12, 13 en 14.

Het kerndepartement blijft onder de 10% en voldoet daarmee aan de norm van 10%. Dat is ook de verwachting voor de komende jaren.

Bij de Belastingdienst is het huidige beeld dat de norm van 10% externe inhuur in 2014 overschreden zal worden met circa 1% door de hoger dan geraamde uitgaven inhuur externen en lagere uitgaven op eigen personeel. In 2014 is tijdelijk extra inhuur ingezet ten behoeve van de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon en inzet vooruitlopend op de werving van vast personeel in het kader van de intensivering van het toezicht en de invordering. Structureel verwacht de Belastingdienst dat de uitgaven voor inhuur externen binnen de norm van 10% zullen blijven.

Vraag 3

Bij het BTW-compensatiefonds is er een correctie van 84 miljoen euro vanwege «technische redenen». Kunt u vertellen wat deze technische redenen zijn?

Vraag 4

Kunt u de technische mutatie op het BTW-compensatiefonds nader toelichten?

Vraag 35

Kunt u de wijzigingen in het BCF kort toelichten?

Vraag 36

Wat is de achtergrond van de stijging op de uitgaven van € 84,7 miljoen bij het BTW Compensatiefonds?

Vraag 37

Wat bedoelt u met dat deze stijging «enkele overhevelingen» betreft? (artikel 6)

Antwoorden op vragen 3, 4, 35, 36 en 37

De gepresenteerde mutaties in het BTW-compensatiefonds worden voor het overgrote deel bepaald doordat de ramingen van het BTW-compensatiefonds worden bijgesteld op grond van voorlopige realisatiecijfers van de Belastingdienst. Daarnaast heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een aantal overboekingen gedaan naar het BCF. Ter voorkoming van dubbele teruggaaf wordt de btw-component in overhevelingen richting provincies en/of gemeenten separaat van de overboeking aan het Gemeente- en Provinciefonds overgeboekt naar het BTW-Compensatiefonds.

Vraag 5

Bij 2.1.1 staat zowel aan de uitgaven- als aan de inkomstenkant een correctie bij de belasting- en invorderingsrente van 160 mln. wegens een verkeerde raming. Kunt u hierop een toelichting geven?

Vraag 6

Kunt u de mutatie in de belasting- en invorderingsrente nader toelichten?

Vraag 16

Waarom wordt de fout waarbij de belasting- en invorderingsrente als een gesaldeerde mutatie werden verwerkt pas vier jaar na deze mutatie hersteld? (artikel 1)

Antwoord op de vragen 5, 6 en 16

Bij de introductie van de belastingrente is het budgettaire effect als één gesaldeerd bedrag in de raming opgenomen. Er was toen nog weinig bekend over de werkelijke verdeling over ontvangsten en uitgaven. Inmiddels is duidelijk geworden dat de begrotingsstand van zowel rente-ontvangsten als rente-uitgaven hoger is dan de feitelijke realisaties (budgettair neutraal). De posten zijn daarom aan de uitgaven- en inkomstenkant met € 160 miljoen bijgesteld.

Vraag 7

Welke van de staatsdeelnemingen hebben boven dan wel onder verwachting gepresteerd?

Vraag 19

Waar bestaat de meevaller uit het dividend staatsdeelnemingen uit?

Vraag 20

De ontvangsten uit dividend van de staatsdeelnemingen worden positief bijgesteld. In de toelichting wordt gesproken over het niet voordoen van risico’s op portefeuilleniveau. Kunt u hier een toelichting op geven? Over welke staatsdeelnemingen gaat het concreet?

Antwoord op vragen 7, 19 en 20.

De dividendontvangsten zijn per definitie onzeker. Omzetten en winsten van ondernemingen, en daarmee de dividenduitkeringen, kunnen immers altijd mee- of tegenvallen. Dat is een gevolg van het feit dat ook staatsdeelnemingen in een bedrijfseconomische omgeving actief zijn. Op portefeuilleniveau wordt daarom prudent geraamd, zodat eventuele tegenvallers kunnen worden opgevangen. In 2014 hebben de risico’s zich in mindere mate gematerialiseerd dan verwacht, hierdoor is er sprake van een meevaller.

Vraag 8

Kunt u nader toelichting waarom er van Argentinië geld is ontvangen?

Vraag 33

Kunt u nader toelichten waarom er van Argentinië geld is ontvangen?

Antwoord op vragen 8 en 33.

De betaling die door Argentinië is gedaan vloeit voort uit de betalingsregeling die Argentinië met de Club van Parijs heeft gesloten op 29 mei 2014. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 10 juni 2014. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 750 IX, nr. 29)

Vraag 9

Kunt u toelichten waarom de nieuw afgesloten swaps per saldo leiden tot lagere rentekosten dan eerder geraamd?

Antwoord op vraag 9.

Voor de raming van de rentelasten en renteontvangsten wordt gebruikt gemaakt van de rentepercentages zoals die door het CPB worden geraamd in het Centraal Economisch Plan (CEP) en de Macro Economische Verkenningen (MEV). Op het moment dat deze publicaties uitkomen worden de nieuwe geraamde rentetarieven verwerkt in de raming van de nog af te sluiten renteswaps. Als de vaste rentevoet van een nieuw uitgegeven payerswap (waarbij de vaste rente wordt betaald en een variabele rente wordt ontvangen) lager is dan het op dat moment in de raming gehanteerde CPB rentetarief dan zorgt dit voor een daling in de geraamde rentelasten. Hier was in dit geval sprake van.

Vraag 10

Verwacht u dat de rekenrente op korte termijn nogmaals bijgesteld gaat worden?

Antwoord op vraag 10.

Voor de raming van de rentelasten wordt gebruik gemaakt van de door het CPB geraamde rentetarieven voor de korte en lange rente. Deze ramingen van de rentetarieven worden door het CPB gepubliceerd in het Centraal Economisch Plan (CEP) en de Macro Economische Verkenningen (MEV) en geactualiseerd in bijvoorbeeld de juni- en decemberraming. Als de rekenrentes worden bijgesteld, bijvoorbeeld naar aanleiding van de decemberraming of het CEP, dan wordt dit verwerkt en toegelicht in de eerste Suppletoire Begroting van het begrotingsjaar 2015.

Vraag 11

Waarom is er een onderuitputting van 20 mln. op de personele uitgaven van de Belastingdienst? Waarom vindt hierbij een schuif plaats van eigen personeel naar ingehuurd personeel?

Antwoord op vraag 11.

De mutatie op de personele uitgaven van € 20 mln. betreft een saldopost van lagere uitgaven eigen personeel (–€ 34 mln.) en hogere uitgaven inhuur externen (+€ 14 mln.). De oorspronkelijke ramingen voor de subonderdelen van het apparaatbudget van de Belastingdienst (Zoals Eigen personeel, Inhuur externen en ICT) zijn herijkt. Bij de introductie van Verantwoord begroten (met ingang van begroting IX 2012) is een grove verdeling gemaakt over de diverse subonderdelen; deze verdeling is nu op basis van voortschrijdende inzichten aangepast. De verschuivingen binnen het personele budget zijn enerzijds van technische aard en anderzijds vanwege hogere uitgaven op inhuur externen. De hogere uitgaven op inhuur worden voornamelijk verklaard door inzet van – extra – uitzendkrachten voor de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon en inzet vooruitlopend op de werving van vast personeel in het kader van de intensivering van het toezicht en de invordering.

Vraag 12

Passen de totale uitgaven aan inhuur externen (Belastingdienst en kerndepartement) binnen de norm van 10% externe inhuur?

Antwoord op vraag 12.

Zie vraag 2.

Vraag 13

In hoeverre leiden de stijgingen van de uitgaven op externe inhuur tot een overschrijding van deze norm?

Antwoord op vraag 13.

Zie vraag 2.

Vraag 14

Verwacht u dat de komende jaren de uitgaven aan inhuur externen blijft stijgen terwijl de uitgaven aan eigen personeel dalen? (§ 2.2, artikel 1 en artikel 8)

Antwoord op vraag 14.

Zie vraag 2.

Vraag 15

Hoe kan het dat de totale materiële uitgaven bij de Belastingen stijgen met € 35 miljoen terwijl de uitgaven aan ICT en bijdrage SSO’s dalen? Welke onderdelen van materiële uitgaven zorgen voor de uitgavenstijging van per saldo € 35 miljoen? (§ 2.2, artikel 1)

Antwoord op vraag 15.

De oorspronkelijke ramingen voor de subonderdelen van het apparaatbudget van de Belastingdienst (Zoals Eigen personeel, Inhuur externen en ICT) zijn herijkt. Bij de introductie van Verantwoord begroten (met ingang van begroting IX 2012) is een grove verdeling gemaakt over de diverse subonderdelen; deze verdeling is nu op basis van voortschrijdende inzichten aangepast. De verschuivingen binnen het materiële budget zijn van technische aard om de ramingen te laten aansluiten op de verwachte realisaties ultimo 2014.

Vraag 16

Waarom wordt de fout waarbij de belasting- en invorderingsrente als een gesaldeerde mutatie werden verwerkt pas vier jaar na deze mutatie hersteld? (artikel 1)

Antwoord op vraag 16.

Zie vraag 5.

Vraag 17

Betekent het feit dat de lagere ontvangsten voor de CDFD 3,7 mln. lager zijn, terwijl de lagere uitgaven slechts 1,7 mln. lager zijn, dat de tarieven voor de Wft-examens meer dan kostendekkend zijn?

Antwoord op vraag 17.

Nee, het legestarief van € 46,– dat exameninstituten per afgenomen examen betalen is zodanig bepaald dat hiermee in beginsel de uitgaven in de jaren 2014–2016 kunnen worden gedekt zonder dat jaarlijks het tarief ingrijpend hoeft te worden bijgesteld. Kostendekkendheid dient dus te worden bezien in meerjarig perspectief, waarbij schommelingen in de aantallen afgenomen examens tussen jaren een vertekend beeld kunnen geven. Omdat de kosten in 2014 deels bestaan uit niet-variabele aanloopkosten die ook worden gemaakt ten behoeve van de jaren daarna en de ontvangsten volledig variabel zijn (afhankelijk van het aantal afgenomen examens) bleven in 2014 de ontvangsten meer achter dan de kosten.

Vraag 18.

De belastingontvangsten zijn € 630 mln. hoger. Hoe valt dit te rijmen met de € 100 mln. uit de najaarsnota op blz. 6?

Antwoord op vraag 18

In de Najaarsnota wordt de mutatie van de belasting- én de premieontvangsten ten opzichte van de Miljoenennota 2015 weergegeven. De mutatie zoals gepresenteerd in 2e suppletoire begroting IX betreft allereerst alleen het belastingdeel van de belasting- en premieontvangsten en ten tweede betreft het een mutatie tussen de 2e suppletoire begroting (Najaarsnota 2014) en de 1e suppletoire begroting (Voorjaarsnota 2014). De twee genoemde bedragen zijn dus niet zomaar vergelijkbaar. Om de bedragen vergelijkbaar te maken gaan we allereerst uit van de mutatie belastingen en premies volksverzekeringen uit de Najaarsnota 2014. Deze bedraagt + 0,1 miljard ten opzichte van de Miljoenennota 2015. Zoals te zien is in de Najaarsnota op pagina 6 betreft deze post een saldo van plussen en minnen. Om een vergelijking te maken met de mutatie van de belastingontvangsten uit de 2e suppletoire begroting moet geabstraheerd worden van de mutatie bij de volksverzekeringen. De premies volksverzekeringen zitten besloten in de post loon- en inkomensheffing. Zoals te zien is op pagina 6 van de Najaarsnota is met –0,5 miljard bijgesteld. Daarvan betreft het belastingdeel –0,2 miljard euro en het premiedeel met –0,3 miljard. Het belastingdeel van de mutatie belastingen en premies volksverzekeringen uit de Najaarsnota 2014 bedraagt dus +0,4 miljard euro en het premiedeel van deze mutatie bedraagt –0,3 miljard euro (opgeteld +0,1 miljard). Deze mutaties uit de Najaarsnota zijn ten opzichte van de raming bij de Miljoenennota 2015. Dat is een latere ramingstand dan in de 1e suppletoire begroting IX (Voorjaarsnota 2014). De mutatie van de belastingontvangsten tussen Miljoenennota 2015 en Voorjaarsnota 2014 bedraagt +0,2 miljard euro. Tellen we de mutaties van de belastingontvangsten tussen Najaarsnota en Miljoenennota 2015 (+0,4 miljard euro) respectievelijk tussen Miljoenennota 2015 en de Voorjaarsnota 2014 (+0,2 miljard euro) bij elkaar op, dan komen we uit op 0,6 miljard euro. In miljoen euro’s is dat de 630 miljoen euro zoals gemeld in de 2e suppletoire begroting IX.

Vraag 19

Waar bestaat de meevaller uit het dividend staatsdeelnemingen uit?

Antwoord op vraag 19.

Zie vraag 7.

Vraag 20

De ontvangsten uit dividend van de staatsdeelnemingen worden positief bijgesteld. In de toelichting wordt gesproken over het niet voordoen van risico’s op portefeuilleniveau. Kunt u hier een toelichting op geven? Over welke staatsdeelnemingen gaat het concreet?

Antwoord op vraag 20.

Zie vraag 7.

Vraag 21

Kunt u becijferen wat het faillissement van Landsbanki de Nederlandse staat heeft gekost, inclusief de rente?.

Antwoord op vraag 21

De kosten van het faillissement van Landsbanki voor de Nederlandse staat bestaan hoofdzakelijk uit drie componenten: hoofdsom, rentekosten en uitvoeringskosten. De hoofdsom bestaat uit het bedrag dat in 2008/2009 aan Nederlandse depositohouders van Landsbanki is uitgekeerd. Het aandeel van de Nederlandse staat hierin bedroeg ruim € 1,4 miljard. Dit bedrag is door boedeluitkeringen en de verkoop van de vordering op Landsbanki geheel bij de staat teruggekeerd. De rentekosten worden door De Nederlandsche Bank geclaimd bij het IJslandse depositogarantiestelsel. Hierover loopt momenteel een procedure bij de IJslandse rechter. Aan rentekosten claimt DNB Nederlandse dan wel IJslandse wettelijke rente. Aangezien de procedure nog loopt is de precieze hoogte nog niet bekend. Ten slotte heeft DNB bij het IJslandse depositogarantiestelsel een bedrag van € 8 miljoen geclaimd ter compensatie van de kosten die zijn gemaakt om het IJslandse depositogarantiestelsel uit te voeren ten tijde van het faillissement van Landsbanki. Ook deze claim is voorgelegd aan de IJslandse rechter.

Vraag 22

Heeft de meevaller dividend staatsdeelnemingen gevolgen voor de dividendraming in 2015?

Antwoord op vraag 22

De meevaller over 2014 is het gevolg van hogere gerealiseerde dividenden dan verwacht. De dividendraming voor 2015 wordt opgesteld mede op basis van omzet- en winstverwachtingen van de deelnemingen. Dit leidt vooralsnog niet tot hogere dividendverwachtingen voor de toekomst. Bij Voorjaarsnota 2015 zal de raming zo nodig worden herzien.

Vraag 23

Kunt u toelichten waarom de post verplichtingen een negatief saldo vertoont na de counter Indemnity?

Antwoord op vraag 23.

Zie vraag 1.

Vraag 24

Kunt u toelichten waarom de aflossing van ING voor een bedrag van € 1.0025.000 hier gesplitst wordt in twee posten?

Antwoord op vraag 24

De terugbetaling door ING bestaat uit twee componenten: (i) de terugbetaling van de hoofdsom (€ 683,3 miljoen) en (ii) de door ING betaalde rente en premie, ook wel couponbetaling en repurchase fee genaamd, van € 341,7 miljoen. Deze splitsing vloeit voort uit het besluit om de nominale bedragen en de door de financiële instellingen te betalen vergoedingen in de begroting apart inzichtelijk te maken.

Vraag 25

Kunt u de post «Terug te vorderen uitvoeringskosten staatsdeelnemingen» toelichten?

Antwoord op vraag 25

De kosten die Financiën in verband met de overdracht van SNS Reaal en Propertize aan NLFI heeft gemaakt in 2013 zijn voor een deel doorbelast aan de desbetreffende onderneming in 2014. Daarnaast zijn kosten doorbelast in verband met de verkoop van de IABF-portefeuille en kosten in verband met voorbereidingen op een mogelijke verkoop van Urenco.

Vraag 26

Hoeveel externe adviseurs zijn er de afgelopen jaren betrokken geweest bij de uitvoeringskosten staatsdeelnemingen?

Antwoord op vraag 26.

De afgelopen drie jaar zijn er gemiddeld aan dertien adviseurs per jaar opdrachten verstrekt (inclusief de advieskosten in het kader van de kredietcrisis).

Vraag 27

Verwacht u dat de budgetten uitvoeringskosten staatsdeelnemingen voor de komende jaren voldoende zullen zijn? (artikel 3)

Antwoord op vraag 27

De komende jaren verwacht ik de deelnemingen als gevolg van interventies in de financiële sector te gaan verkopen. Door deze incidentele projecten zullen de uitvoeringskosten naar verwachting hoger uitvallen. Wanneer duidelijkheid ontstaat over wanneer de projecten zullen gaan spelen, wordt het bij het eerstvolgende moment in de begroting verwerkt. Bij Voorjaarsnota 2015 zal de raming zo nodig worden herzien.

Vraag 28

Kunt u, nu de BIS-garantie beëindigd wordt, aangeven voor hoeveel euro de overheid nog garanties open heeft staan? Hoeveel procent van deze garanties zijn (internationaal)rechtelijk verplicht?

Antwoord op vraag 28

In de Miljoenennota 2015 is in hoofdstuk 7 een overzichtstabel 7.1 opgenomen van de door het Rijk verstrekte garanties. Daaruit blijkt dat er voor 2014 ongeveer € 200 mld. aan uitstaande garanties zijn. Hiervan komt ongeveer € 164 mld. (80%) voort uit internationale afspraken, bijvoorbeeld het ESM, de WAKO en de garantie aan het IMF. Met het vervallen van de DNB-BIS garantie daalt het totaal garantieplafond met ca € 113 mln.

Vraag 29

Kan er een nadere toelichting worden gegeven wat er bedoeld wordt met het aanpassen van het IDA-betaalschema ten behoeve van het HGIS-tekort? Wat bedoelt u precies met het HGIS-tekort? Waaruit bestaat dit tekort en wat is de hoogte ervan? Hoe verhoudt het genoemde «HGIS-tekort» zich tot de onderuitputting bij HGIS à € 108 miljoen zoals beschreven in de Najaarsnota?

Antwoord op vraag 29

IDA toezeggingen worden over meerdere jaren en niet-lineair betaald. Over het algemeen kiest Nederland ervoor om haar toezegging te betalen gespreid over zes jaren. Het is mogelijk om het betalingschema te veranderen, daarbij is het belangrijk om de zogeheten netto contante waarde van de overeengekomen bijdrage constant te houden. IDA betalingen zijn in hun geheel toe te rekenen aan ODA.

Om de korting op de Nederlandse ODA-prestatie (waaronder de Regeerakkoordmaatregel) in te vullen is het betaalritme van de toezeggingen aan IDA aangepast, om het zwaartepunt van de IDA betalingen te verleggen naar de jaren 2016 en 2017. Met «HGIS-tekort» wordt in dit geval dan ook specifiek de omvang van het ODA budget bedoeld.

De onderuitputting (EUR 108 mln) op HGIS waar in de vraag naar wordt verwezen, wordt enkel veroorzaakt door het niet-ODA deel. De volgende redenen liggen hieraan ten grondslag:

  • Binnen de HGIS verwacht een aantal departementen dat de realisaties ca. EUR 95 miljoen lager zullen zijn dan geraamd. De belangrijkste zijn BZ/BH&OS, Justitie en Defensie.

  • In 2014 is een aantal panden in het buitenland verkocht. De opbrengst hiervan wordt opgenomen in het huisvestingsfonds. De verwachting is dat deze middelen in 2016 worden ingezet.

  • Aanvullend wordt van de HGIS-ruimte 2014 470 mln. van het noodhulpfonds meegenomen naar latere jaren.

Vraag 30

Kunt u toelichten waarom de BIS-garantie is beëindigd?

Antwoord op vraag 30

DNB heeft in het verleden voor de Nederlandse staat deelgenomen aan kredietfaciliteiten van de BIS. Om dit mogelijk te maken, geeft de Nederlandse Staat een garantie aan DNB, die jaarlijks opnieuw als stelpost wordt opgenomen in de begroting. Uit onderzoek naar de BIS-garantie is gebleken dat deze sinds de jaren negentig niet meer is gebruikt, ook niet bij de recente crisismaatregelen. Gezien deze ontwikkeling is in overleg met DNB besloten om de BIS-garantie te beëindigen, omdat een beroep op deze garantie onwaarschijnlijk lijkt. Mocht DNB in de toekomst alsnog willen deelnemen aan een kredietfaciliteit van de BIS, dan kan evengoed worden besloten hiervoor wederom een garantie te bieden indien het parlement toestemming verleent.

Vraag 31

Kunt u in een tabel uiteenzetten wat per jaar de oorspronkelijke schaderaming EKV en de uiteindelijke schade-uitkeringen EKV waren in de periode 2010–2014?

Antwoord op vraag 31

 

2010

2011

2012

2013

2014

Oorspronkelijke schaderaming EKV

120.000

120.000

120.000

100.000

96.900

Uiteindelijke schade-uitkering EKV

76.137

17.909

57.697

89.348

Lopend jaar

Getallen in de tabel zijn in duizenden euro’s.

De schade-uitgaven van de EKV laten een volatiel verloop zien en zijn daardoor lastig vooraf te ramen. In 2009 was de uiteindelijke schade-uitkering bijvoorbeeld met een realisatie van 256 mln hoger dan de oorspronkelijke raming (105 mln.). Vanaf begrotingsjaar 2015 kunnen schades ook worden gedekt uit de op te richten begrotingsreserve. Schommelingen in de raming kunnen hierdoor beter worden opgevangen.

Vraag 32

Is er een mogelijkheid om de garantie Cotonou te beëindigen op korte termijn?

Antwoord op vraag 32

De garantie Cotonou III verschaft een garantie aan de EIB om eigen middelen uit te kunnen lenen in landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen), alsmede de Europese «Landen en Gebieden Overzee» (LGO) in de periode 2014–2020 tot een maximum totaalbedrag van 87,1 miljoen. Na 2020 worden geen nieuwe leningen gegarandeerd en loopt het gegarandeerde bedrag af met afbetaling van de betreffende leningen. Ook het Verdrag van Cotonou en het daaruit voortvloeiende Intern Akkoord lopen af in 2020, waardoor voortzetting van een dergelijke garantie hierna geen automatisme zal zijn.

Vraag 33

Kunt u nader toelichten waarom er van Argentinië geld is ontvangen?

Antwoord op vraag 33.

Zie vraag 8.

Vraag 34

Het ministerie heeft besloten tot het eerder aflossen van vaste staatsschuld door middel van de permanente terugkoopfaciliteit voor staatsobligaties. In de toelichting wordt beschreven dat dit is om aflossingspieken te verminderen. Waren deze aflossingspieken tijdens de Miljoenennota 2015 of de Voorjaarsnota van het huidige begrotingsjaar nog niet bekend? Waarom heeft de regering ervoor gekozen om nu extra vaste schuld af te lossen? Welke criteria gebruikt de regering om schuld al dan niet vervroegd af te lossen?

Vraag 39

Aan de hand van welke criteria wordt er overgegaan tot aankoop van staatsobligaties?

Antwoord op vragen 34 en 39

De primaire reden voor het terugkopen van staatsschuld is een verbetering van het kasbeheer. Immers, eventuele kasoverschotten in het jaar van terugkopen worden hierdoor gereduceerd. Een bijkomend effect is dat aflossingspieken worden verminderd waardoor de financiering beter op de financieringsbehoefte kan worden afgestemd.

Alle aflossingspieken zijn ruim (jaren) van tevoren bekend omdat ze het gevolg zijn van de uitgifte van obligaties in het verleden. Of het vroegtijdig terugkopen van obligaties verstandig is, wordt echter per moment beslist.

In een bepaald kalenderjaar mogen er obligaties worden ingekocht die aflopen in dat zelfde kalenderjaar en het daaropvolgende jaar. Wil terugkopen voor de Staat aantrekkelijk zijn, dan moet de inkoopprijs van de obligatie vergelijkbaar zijn met de prijs waartegen de obligatie (en gelijksoortige schuldpapieren, zoals schatkistpapier en commercial paper) wordt verhandeld in de secundaire markt. Ten slotte moet de op de markt uitstaande stand van de ingekochte obligatie minimaal € 10 miljard blijven ter waarborging van de liquiditeit van de betreffende obligatie op de secundaire markt.

Vraag 35

Kunt u de wijzigingen in het BCF kort toelichten?

Antwoord op vraag 35.

Zie vraag 3.

Vraag 36

Wat is de achtergrond van de stijging op de uitgaven van € 84,7 miljoen bij het BTW Compensatiefonds?

Antwoord op vraag 36.

Zie antwoord op vraag 3.

Vraag 37

Wat bedoelt u met dat deze stijging «enkele overhevelingen» betreft? (artikel 6)

Antwoord op vraag 37.

Zie antwoord op vraag 3.

Vraag 38

De externe inhuur is toegenomen. Kunt u aangeven om hoeveel uur dat gaat en welke uurprijs er gemiddeld word betaald?

Antwoord op vraag 38

De externe inhuur in 2014 voor het kerndepartement is vrijwel niet toegenomen ten opzichte van 2013. Op basis van een quick scan van de facturen die is uitgevoerd, gaat het om een toename van ongeveer 1.200 uur, minder dan 1 fulltime functie. De gemiddelde uurprijs heeft een range van ongeveer € 60 tot € 150, afhankelijk van de gevraagde specialiteit. De gemiddelde uurprijs ligt iets boven de € 100.

Vraag 39

Aan de hand van welke criteria wordt er overgegaan tot aankoop van staatsobligaties?

Antwoord op vraag 39.

Zie vraag 34.

Naar boven