34 080 Oprichting Stichting Jongeren Op Gezond Gewicht

Nr. 2 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 december 2014

In haar brief van 28 november 2014 verzoekt de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van de Tweede Kamer om nadere inlichtingen over de voorgenomen oprichting van de Stichting Jongeren Op Gezond Gewicht. Dit oprichtingsvoornemen zond ik u ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Comptabiliteitswet toe bij mijn brief van 7 november 2014 (Kamerstuk 34 080, nr. A/1).

Graag voldoe ik hierbij aan dit verzoek, waarbij ik achtereenvolgens inga op de afwegingen en uitgangspunten bij het oprichten van een stichting conform het geldende Kader voor stichtingen (Kamerstuk 25 268, nr.42, met bijlage) (verder: het Stichtingenkader) en op de vragen en opmerkingen bij de gekozen opzet.

  • 1. Kunt u toelichten waarom de stichting de meest passende vorm is om het Convenant Gezond Gewicht voort te zetten, en hoe dat uit welk onderzoek blijkt?

Een stichting verdient de voorkeur omdat deze een onafhankelijke positie inneemt ten opzichte van de diverse private en publieke partijen betrokken bij de aanpak van overgewicht. Dit komt tegemoet aan de uitgesproken wens van de beoogde partners om gelijkwaardigheid binnen het samenwerkingsverband centraal te stellen. Een stichting kan de diversiteit aan partners faciliteren, hetgeen noodzakelijk is voor het realiseren van de doelstellingen. Bovendien is een professionele, transparante en verantwoorde bestuursvorm gewenst. Hier is vanuit uw Kamer ook in diverse debatten aandacht voor gevraagd en ik heb gemeend hier op passende wijze invulling aan te geven.

Daarnaast geldt dat voor een slagvaardige uitvoering het zelfstandig kunnen verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen vereist is, zoals de inhuur van personeel en het aangaan van verplichtingen voor de diverse activiteiten. Door de stichtingsvorm is dit mogelijk.

Het onderzoek heeft zowel op het niveau van het Convenant, de betrokken partijen als vanuit het Ministerie van VWS plaatsgevonden. Hierbij is extern advies ingewonnen. Daarnaast zijn ervaringen met andere bestuursvormen afgewogen en is rekening gehouden met het geldende Kader voor stichtingen.

  • 2. Waarom is er niet gekozen om de betrokken partijen zelf een stichting te laten oprichten?

    Waarom wordt gekozen voor een overheidsstichting?

Overgewicht is een maatschappelijk probleem. Het kabinet vindt dat het terugbrengen van overgewicht en het beschermen van mensen tegen (risico’s op) overgewicht in dit kader ook een publieke verantwoordelijkheid met zich meebrengt. Omdat de rijksoverheid een van de grote financiers wordt van de beoogde stichting, moet het geldende Kader voor stichtingen worden gevolgd. Voor de oprichtingsprocedure van een dergelijke stichting maakt het niet uit of de rijksoverheid opricht, mede-opricht of doet oprichten. In overleg met alle convenantspartijen is uit praktisch oogpunt afgesproken dat de rijksoverheid bij de oprichting het voortouw neemt.

  • 3. Heeft u aan alternatieven voor de stichtingsvorm gedacht? Zo ja, welke? Waarom is hiervoor niet gekozen? Zo nee, waarom is er niet nagedacht over alternatieven, conform het Kader voor Stichtingen?

Ja, er zijn diverse vormen en mogelijkheden overwogen.

Bij de vraag of er voor de voorgestelde stichtingsvorm publiekrechtelijke alternatieven zijn, dient allereerst geconstateerd te worden dat de stichting geen bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht zal worden. Dit omdat de stichting uitsluitend feitelijke handelingen zal gaan verrichten en geen bestuursrechtelijke besluiten zal nemen. De oprichting van een zbo is derhalve niet aan de orde. Het enige resterende publiekrechtelijke alternatief is dan het onderbrengen van de desbetreffende taak bij een regulier departementsonderdeel, al dan niet in de vorm van een baten-lastendienst. Daarvan is primair afgezien omdat de convenantspartijen eraan hechten de samenwerking voort te zetten in een vorm die gelijkwaardigheid zoveel mogelijk garandeert. Het grote belang van stevig maatschappelijk draagvlak voor de doelstellingen van de stichting en een zo groot mogelijke effectiviteit van die samenwerking, zou naar mijn mening niet gediend zijn met het onderbrengen van deze werkzaamheden bij een departementsonderdeel. Dit heeft de keuze voor de stichtingsvorm beïnvloed. Daarbij moet ook in aanmerking worden genomen dat een deel van de financiering van de stichting van andere convenantspartijen dan de rijksoverheid afkomstig is. Dit zijn zowel private partijen als publieke partijen, zoals bijvoorbeeld gemeenten die gebruikmaken van ondersteuning door de stichting bij de zogenaamde JOGG-aanpak. Deze voor het functioneren van de stichting essentiële werkwijze verdraagt zich moeilijk met eventuele taakuitvoering door een departementsonderdeel.

  • 4. Hoe wordt aan de Minister van VWS gerapporteerd in het kader van de subsidierelatie die de stichting heeft met het ministerie? Wat is in dit kader de rol van de door VWS benoemde persoon in de raad van bestuur?

Vanuit de subsidierelatie wordt het Ministerie van VWS op de hoogte gehouden van de voortgang, resultaten en mogelijke afwijkingen daarvan. Dit geldt zowel voor financiële als inhoudelijke punten. Dit gebeurt op regelmatige basis ingevolge de afspraken die hiervoor gelden op basis van de Kaderregeling VWS-subsidies.

De betrokken bewindspersoon van het Ministerie van VWS benoemt slechts één van de drie leden van de raad van toezicht en heeft geen benoemingsrecht ten aanzien van het bestuur. De desbetreffende persoon in de raad van toezicht heeft geen taak of rol om het ministerie in het bijzonder te informeren.

Alle leden van de raad van toezicht hebben de taak toe te zien op het goed functioneren van (het bestuur van) de stichting. Indien hij het nodig acht, kan de raad van toezicht zelf beslissen hierover in contact te treden met betrokken partners, waaronder het Ministerie van VWS.

  • 5. Is er een rol voor het Ministerie van OCW bij de op te richten stichting, zoals wel het geval was bij het convenant? Zo ja, waar uit bestaat deze rol? Zo nee, waarom is deze rol komen te vervallen?

Nee, het Ministerie van OCW is niet specifiek betrokken bij de oprichting. Het Ministerie van OCW was een van de partijen die aanvankelijk betrokken was bij het Convenant Gezond Gewicht (2010–2014) vanuit de inzet en rol die het Convenant speelde op het domein onderwijs. Gedurende deze Convenantsperiode heeft het Ministerie van OCW zich echter al financieel teruggetrokken. Het ondersteunt de doelstelling van het Convenant (en diens opvolger) wel, maar ziet geen aanvullende rol of verantwoordelijkheid voor zichzelf. De op te richten stichting zet zich met name in om met gemeenten via de JOGG-aanpak gezond gewicht te realiseren.

  • 6. Wat is het (eigen) vermogen van de stichting bij oprichting? Is er een openingsbalans?

De stichting heeft geen eigen vermogen en zal bij de oprichting een openingsbalans hebben met een bedrag aan activa en passiva van nul.

  • 7. Wat zijn de verwachte baten en lasten van de stichting?

De totale baten worden (op jaarbasis) nu ingeschat op € 4.230.000,– oplopend tot ongeveer € 4.550.000,–. De baten worden gevormd door subsidies, bijdragen van publieke en private partners en overige bijdragen (bijvoorbeeld schenkingen, donaties).

De geplande lasten zijn gelijk aan de baten en de beoogde stichting bouwt geen vermogen op. De lasten zullen in overeenstemming zijn met het jaarlijks vast te stellen activiteitenplan en begroting.

  • 8. Hoeveel bedraagt de jaarlijkse subsidie en kan de Staatssecretaris een meerjarig overzicht geven van de afbouw van deze bijdrage?

De gereserveerde subsidie vanuit de rijksoverheid bedraagt € 3.830.000 per jaar. Dit bestaat uit € 3.800.000,– vanuit het Ministerie VWS en € 30.000 vanuit het Ministerie van SZW. De gereserveerde subsidie vanuit het Ministerie van VWS bevat de met de uw Kamer afgesproken € 3 miljoen intensivering voor JOGG (Begrotingsakkoord 2013, Kamerstuk 31 899, nr. 21). Een afbouwreeks is vooralsnog niet bepaald, omdat dit afhangt van diverse zaken, zoals de inhoudelijke voortgang, inzet en bijdragen van andere partijen, het goed functioneren van de stichting en voornoemd Begrotingsakkoord.

Het moment van oprichting van de stichting is aanstaande en de plannen voor de toekomst en bijdragen van partijen zijn steeds scherper in beeld. Ik hecht er waarde aan om vanuit mijn rol en verantwoordelijkheid duidelijkheid te scheppen over de financiële basis die ik voor de stichting JOGG reserveer. Ik behoud echter wel het recht om mijn subsidie periodiek aan te passen op basis van de aangevraagde subsidie. En zoals hiervoor benoemd, maak ik daarin ook een afweging op basis van bereikte resultaten, bijdragen van andere partijen en het functioneren van de stichting. Bovendien houd ik rekening met het kader van de Kaderregeling VWS-subsidies en de budgettaire grenzen van de VWS begroting.

  • 9. Wat zijn de voorwaarden waaronder de subsidie aan de stichting wordt verleend?

Voor het verlenen van een subsidie geldt de Kaderwet en de Kaderregeling VWS-subsidies.

Verder zal ik de stichting vragen rekening te houden met andere programma’s en trajecten en hier zorgvuldig mee af te stemmen, zoals bijvoorbeeld met het Nationaal Programma Preventie, het RIVM Centrum Gezond Leven, het programma Gezond In…, het programma Sport en Bewegen in de Buurt, en de preventieprogramma’s actief bij ZonMw. Ook hecht ik grote waarde aan een constructieve uitwisseling met kennisinstituten zoals ZonMw, NISB, het Voedingscentrum en Pharos.

  • 10. Geldt het afzien van benoeming van ambtenaren van VWS in het bestuur van de stichting ook voor de benoeming van één van de leden van de Raad van Toezicht, zoals de Algemene Rekenkamer heeft geadviseerd? Zo nee, waarom niet?

Ja. Voor de benoeming voor een van de leden van de raad van toezicht kan niet een ambtenaar van VWS in aanmerking komen.

  • 11. Op welke wijze worden de leden van de Raad van Toezicht benoemd, en wat is de rol van de Staatssecretaris daarbij?

Eén van de leden van de raad van toezicht wordt door de verantwoordelijke bewindspersoon van het Ministerie van VWS benoemd. De overige twee leden worden benoemd door de raad van toezicht zelf.

  • 12. Hoe verhoudt het recht van de Staatssecretaris om één van de leden van de raad van toezicht te benoemen zich tot zijn wens dat de invloed op de stichting vanuit VWS niet omvangrijk dient te zijn?

Ik verwijs hiervoor graag naar het antwoord op vraag 4. De invloed op de stichting beperkt zich verder tot de volgende twee punten: 1) de rol van het Ministerie van VWS als subsidieverstrekker en 2) het recht om in te stemmen met statutenwijzigingen die wijziging brengen in het doel van de stichting (artikel 2 van de statuten) of die afbreuk doen aan enig recht van de betrokken bewindspersoon, naast het recht om te worden geraadpleegd over overige voorgenomen statutenwijzigingen. Ten opzichte van de bevoegdheden van andere betrokken partners en mijn verantwoordelijkheid vanuit dit kabinet acht ik deze bevoegdheden niet als omvangrijk of buiten proportie. Het oordeel van de Algemene Rekenkamer ondersteunt dit.

  • 13. Wat verstaat u onderaan pagina 2 van uw brief onder «beperkte sturingsmogelijkheden, die zijn geënt op een goede governance»?

Ten aanzien van de governance: hiermee wordt de structuur met een zelfstandig bestuur en een raad van toezicht en de scheiding tussen de adviesfunctie van partners en de ondersteunende functie van het bureau (onder leiding van een directeur) bedoeld. Ten aanzien van de beperkte sturingsmogelijkheden: hiermee wordt de mate waarin bijvoorbeeld het Ministerie van VWS invloed heeft op de beslissingen en de taakuitvoering van de stichting bedoeld, zoals benoemd in het antwoord op vraag 12.

  • 14. Kunt u toelichten wat een evaluatie vanuit de Kaderregeling VWS- subsidies inhoudt? Wie gaat deze evaluatie uitvoeren?

Zoals in mijn brief van 7 november jl. genoemd, voorziet artikel 43 van de Kaderregeling VWS-subsidies in de verplichting van subsidieontvangers om mee te werken aan een evaluatie ten behoeve van de voortzetting van de subsidie en meer in het algemeen voor de ontwikkeling van het beleid van de Minister. Zoals gesteld zal ik een dergelijke evaluatie uitvoeren op een termijn van ongeveer twee jaar na oprichting van de stichting. De geplande beleidsdoorlichting zoals genoemd in artikel 1 van de begroting van VWS biedt hier ruimte voor.

Onder een evaluatie valt onderzoek naar het functioneren en de doelmatigheid van de taakuitoefening van de stichting. Dergelijke evaluaties worden meestal uitgevoerd door een onafhankelijke derde partij.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Naar boven