34 048 (R2040) Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Franse Republiek inzake eilandbrede samenwerking op politiegebied op Sint Maarten; Parijs, 7 oktober 2010

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 3 oktober 2014.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Minister van Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op 2 november 2014.

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 september 2014

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 7 oktober 2010 te Parijs tot stand gekomen verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Franse Republiek inzake eilandbrede samenwerking op politiegebied op Sint Maarten (Trb. 2010, 311).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor Sint Maarten gevraagd.

Aan de Gouverneur van Sint Maarten is verzocht hogergenoemde stukken op 3 oktober 2014 over te leggen aan de Staten van Sint Maarten.

De Gevolmachtigde Minister van Sint Maarten is van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Toelichtende nota

I. Algemeen

Het op 7 oktober 2010 te Parijs tot stand gekomen Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van de Franse Republiek inzake eilandbrede samenwerking op politiegebied op Sint Maarten (hierna: het Verdrag) regelt de samenwerking tussen de met politietaken belaste diensten van het Nederlandse en het Franse deel van het eiland Sint Maarten. Het Verdrag zal, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor het land Sint Maarten gelden. De goedkeuring wordt thans dan ook gevraagd voor het land Sint Maarten.

Achtergrond

Van oudsher is sprake van open grenzen en volledig vrij verkeer tussen beide delen van het eiland. Sinds de totstandkoming van het Verdrag van Concordia van 1648, waarbij het eiland Sint Maarten is gesplitst in een Nederlands en een Frans deel, is er in het Caribische gebied het nodige veranderd, waaronder op het terrein van de criminaliteit en de criminaliteitsbestrijding. De aard van de criminaliteit en de geografische kenmerken van het eiland hebben enkele jaren geleden de aanleiding gevormd om afspraken te maken over onderlinge hulp en bijstand van de verschillende (opsporings)diensten op het Nederlandse en Franse deel van het eiland. De grens tussen beide delen van het eiland kon bijvoorbeeld niet zonder wederzijdse toestemming van het bevoegde gezag door opsporingsdiensten worden overschreden. Het verkrijgen van deze toestemming tijdens bijvoorbeeld een achtervolging was, zo leert de ervaring, niet altijd een vanzelfsprekendheid.

Een concreet voorstel voor de totstandkoming van het Verdrag is door het toenmalige eilandbestuur van het Nederlandse deel van Sint Maarten gedaan na een ongeluk met een politievoertuig van de Nederlandse-Antilliaanse politie op het Franse deel van het eiland tijdens een achtervolging. Aanvankelijk leidde dit ertoe dat op het niveau van de gezaghebbers van beide delen van het eiland afspraken zijn gemaakt op het terrein van communicatie en politiesamenwerking, neergelegd in een Memorandum of Understanding. Omdat het Memorandum of Understanding geen voldoende juridische grondslag biedt voor de beoogde politiesamenwerking, heeft tussen de bevoegde autoriteiten van het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek overleg plaatsgevonden. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in het Verdrag.

Inhoud van het Verdrag

Het Verdrag heeft tot doel over te gaan tot eilandbrede samenwerking tussen de met politietaken belaste diensten van beide delen van het eiland door middel van de formulering van nieuwe vormen van samenwerking en door middel van een rechtstreekse samenwerking tussen de diensten. Het verdrag biedt het juridische kader om tot deze samenwerking te komen. Het voorziet in:

  • het verlenen en ontvangen van bijstand bij het voorkomen en opsporen van strafbare feiten, zowel op verzoek als op eigen initiatief;

  • het uitwisselen van kennis;

  • het verlenen en ontvangen van bijstand in het kader van de handhaving van de openbare orde;

  • de mogelijkheid tot grensoverschrijdende observatie en achtervolging;

  • het deelnemen aan gemengde patrouilles; en

  • de mogelijkheid inlichtingen uit te wisselen.

Met dit kader wordt beoogd de knelpunten op het terrein van de politiesamenwerking op te lossen.

Verhouding tussen het Verdrag en het nationale recht

Het Verdrag bepaalt dat de eilandbrede samenwerking tot stand komt onder eerbiediging van de soevereiniteit en van de taak van de territoriaal bevoegde bestuurlijke en rechterlijke autoriteiten. De functionarissen van een partij op het grondgebied van de andere partij beschikken in beginsel niet over dezelfde bevoegdheden als vergelijkbare functionarissen van die partij. Dit komt onder meer tot uitdrukking bij de grensoverschrijdende observatie en achtervolging. Aan de grensoverschrijdende functionarissen komt niet de bevoegdheid toe een persoon staande te houden of aan te houden.

In beginsel geldt hetzelfde bij een gemengde patrouille. Dit is slechts anders, indien de functionaris van het andere land onder toezicht staat van een functionaris van het land waarin de patrouille plaatsvindt. In dat geval mag deze de identiteit van personen vaststellen en, indien nodig, de persoon daartoe staande houden. Toepassing van andere dwangmaatregelen is niet toegestaan.

Relatie met andere verdragen

Naast de politiesamenwerking wordt er ook op andere terreinen samengewerkt tussen beide delen van het eiland Sint Maarten. Zo heeft het streven om illegaal verblijf op het eiland te bestrijden geleid tot het op 17 mei 1994 te Parijs tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek inzake personencontrole op de luchthavens op Sint Maarten (Trb. 1994, 144). Dit verdrag maakt mogelijk dat grensbewakingsambtenaren van beide landen gezamenlijk zorg dragen voor personencontrole op de luchthavens van de landen.

Voorts is er het op 10 april 2003 te San José tot stand gekomen Verdrag inzake samenwerking bij de bestrijding van sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen over zee en door de lucht in het Caribisch gebied (Trb. 2003, 82). Dit verdrag voorziet in juridische kaders en vernieuwende grondslagen voor een regionale aanpak, zowel op het operationele niveau als in het strafvorderlijke vervolgtraject, opdat in de Caribische regio gezamenlijk doelmatiger en slagvaardiger kan worden opgetreden tegen drugstransporten over zee en door de lucht. Het Verdrag inzake eilandbrede politiesamenwerking kan bijdragen aan een effectieve en efficiënte aanpak van deze criminaliteit.

Op een aantal onderdelen, zoals de grensoverschrijdende observatie en de grensoverschrijdende achtervolging, betreft het Verdrag een soortgelijke regeling als de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland, en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (hierna: de Schengenuitvoeringsovereenkomst). Bij die onderdelen wordt in de artikelsgewijze toelichting verwezen naar het desbetreffende artikel van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en memorie van toelichting bij de Wet houdende de goedkeuring van de op 19 juni 1990 te Schengen tot stand gekomen Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen met bijbehorende Slotakte, Protocol en Gemeenschappelijke Verklaring (Kamerstukken II 1990/91, 22 140, nr. 3).

Financiële gevolgen

Er wordt vanuit gegaan dat de samenwerkingsmogelijkheden op basis van het Verdrag niet tot extra kosten zullen leiden. De kosten en baten zullen min of meer tegen elkaar opwegen. De bedoeling van het verdrag is om de geconstateerde knelpunten op het terrein van de politiesamenwerking op te lossen. Er wordt vanuit gegaan dat de betrokken diensten steeds een zorgvuldige afweging zullen maken tussen de te kiezen vormen van samenwerking. Ook wordt er vanuit gegaan dat de mate waarin aan elkaar bijstand zal worden verleend over een langere periode min of meer in evenwicht zal zijn. Mocht dit op termijn anders uitvallen, kan een beroep worden gedaan op de geschillenregeling, neergelegd in artikel 20 van het Verdrag.

II. Artikelsgewijze toelichting

Titel I Begripsomschrijvingen en doelen van de samenwerking

Artikelen 1, 2 en 3

Voor het Koninkrijk heeft het Verdrag betrekking op de opsporingsambtenaren in de zin van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen die gestationeerd zijn in de territoriale eenheden die zijn gelegen op het grondgebied van Sint Maarten, met inbegrip van de territoriale zee en het luchtruim van Sint Maarten. Voorts heeft het betrekking op de opsporingsambtenaren wier bevoegdheid zich tot dat gebied uitstrekt alsmede op personen die optreden ter versterking van de territoriale eenheden.

Voor de Franse partij heeft het Verdrag betrekking op de tot de nationale politie en de nationale gendarmerie behorende personen die zijn gestationeerd in de territoriale eenheden gelegen in de overzeese gemeenschap van Saint-Martin, met inbegrip van de territoriale zee en het luchtruim van Saint-Martin, of wier bevoegdheid zich tot dat gebied uitstrekt. Tevens heeft het betrekking op de tot de nationale politie en de nationale gendarmerie behorende personen die optreden ter versterking van de territoriale eenheden.

Op 10 oktober 2010 is het land de Nederlandse Antillen opgeheven en kreeg Sint Maarten de status van zelfstandig land binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Op grond van additioneel artikel I van de Staatsregeling van Sint Maarten is het Nederlands-Antilliaanse Wetboek van Strafvordering van kracht gebleven na voornoemde datum. Waar in dit Verdrag wordt verwezen naar het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen dient daaronder dan ook te worden verstaan het in Sint Maarten geldende Wetboek van Strafvordering. In de Landsverordening overgangsbepalingen is dit wetboek overigens op enkele wetstechnische punten gewijzigd. In deze landsverordening is bijvoorbeeld bepaald dat waar aan de gezaghebber is opgedragen taken uit te oefenen als plaatselijk hoofd van politie, de Minister van Justitie daarvoor in de plaats treedt en dat waar aan de gezaghebber of het plaatselijk hoofd van politie de bevoegdheid toekomt tot het afgeven van een bijzondere last tot het binnentreden van woningen, die bepaling vervalt.

Onder «opsporingsambtenaren» wordt in het Wetboek van Stafvordering verstaan: alle personen die overeenkomstig de artikelen 184 en 185 van het Wetboek met de opsporing van strafbare feiten zijn belast, alsmede de leden van het openbaar ministerie en de Minister van Justitie, indien zij van hun opsporingsbevoegdheid gebruik maken. Op grond van de artikelen 184 en 185 zijn met de opsporing van strafbare feiten belast:

  • de ambtenaren van politie;

  • de ambtenaren van de Landsrecherche, zoals daarin bij wettelijke regeling is voorzien;

  • de buitengewone agenten van politie, voor zover deze daartoe zijn aangesteld;

  • de procureur-generaal en de officieren van justitie;

  • de Minister van Justitie; en

  • zij, aan wier waakzaamheid bij of krachtens bijzondere wettelijke regelingen de handhaving of de zorg voor de naleving daarvan of de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten is toevertrouwd, een en ander voor zover het die feiten betreft en, voor zover dat in die regeling is bepaald.

Op grond van artikel 3 van de rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: de rijkswet politie), in samenhang met artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering, hebben de volgende ambtenaren van politie werkzaam bij het politiekorps van Sint Maarten opsporingsbevoegdheden:

  • de ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

  • de ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en ander taken ten dienste van de politie;

  • de vrijwillige ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

Ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak in dienst van het politiekorps van Curaçao en van het politiekorps van Bonaire, Sint Eustatius en Saba kunnen in opdracht of met toestemming van het bevoegd gezag de politietaak uitvoeren in Sint Maarten. In dat geval beschikken zij over opsporingsbevoegdheden in de zin van artikel 184. Onder bevoegd gezag wordt verstaan: de Minister van Justitie van Sint Maarten wat betreft de handhaving openbare orde en de procureur-generaal wat betreft de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de taken ten dienste van de justitie.

Voor de ambtenaren die deel uitmaken van het recherchesamenwerkingsteam geldt dat zij in Sint Maarten bevoegd zijn tot de opsporing van strafbare feiten, met inachtneming van de wettelijke voorschriften van dat land. Dit is geregeld in artikel 57a, derde lid, van de rijkswet politie. Daarbij vallen zij onder het gezag van de Minister van Justitie van Sint Maarten.

Voorts is het personeel van de kustwacht voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten alsmede de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba opsporingsambtenaar. In de rijkswet Kustwacht voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten alsmede de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden diverse opsporingstaken genoemd. Voor zover nodig kan het personeel van de Kustwacht dat werkzaam is in Sint Maarten, worden benoemd als buitengewoon agent van politie (zie artikel 16 van de rijkswet). Op grond van artikel 3 van die rijkswet oefent de Kustwacht haar taken voor wat betreft Sint Maarten uit in de volgende wateren en het luchtruim daarboven:

  • de binnenwateren van Sint Maarten;

  • de territoriale zee van Sint Maarten; en

  • de aansluitende zone en het overige zeegebied in de Caribische zee, voor zover het volkenrecht en het interregionale recht dit toelaten.

Artikel 4

In dit artikel wordt de verhouding van het Verdrag ten opzichte van de nationale en internationale rechtsregels vastgesteld. De politiële samenwerking wordt beheerst door het nationale recht van de verdragsluitende partijen en de relevante internationale rechtsregels. Dit voorkomt dat de desbetreffende functionarissen van het andere land in strijd handelen met het recht van het ontvangende land of dat zij meer bevoegdheden hebben dan de functionarissen van het ontvangende land.

De functionarissen staan in het ontvangende land onder gezag en bevel van de ter plaatse bevoegde autoriteit. In Sint Maarten is dit de procureur-generaal voor wat betreft de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de Minister van Justitie voor wat betreft de handhaving van de openbare orde (artikelen 16 en 17 van de rijkswet politie). Dit vereist dat de desbetreffende functionarissen van beide landen op de hoogte zijn van de regels van en de werkwijze in het ontvangende land. De artikelen 8 en 9 van het Verdrag dragen daartoe bij.

Titel II Bijzondere bepalingen voor de politiesamenwerking

Artikel 5

De artikelen 5 en 6 hebben betrekking op de informatie-uitwisseling. Artikel 5 geeft de grondslag voor de wijze waarop verzoeken om bijstand worden afgehandeld. Het artikel betreft een soortgelijke regeling als artikel 39, eerste lid, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst. Verwezen zij naar de toelichting op dit artikel in de memorie van toelichting bij de goedkeuringswet (Kamerstukken II 1990/91, 22 140, nr. 3, blz. 25).

Het eerste lid bevat de bevoegdheid voor de politiële autoriteiten om verzoeken om bijstand ten behoeve van de voorkoming en opsporing van strafbare feiten zelfstandig uit te voeren, voor zover het nationale recht zulks toelaat en voor zover de uitvoering van een ontvangen verzoek naar nationaal recht niet is voorbehouden aan de justitiële autoriteiten. Voorts zijn verzoeken en de uitvoering daarvan welke leiden tot de toepassing van dwangmiddelen uitgezonderd. Deze beperkingen zijn opgenomen, omdat het niet de bedoeling is de politiële samenwerking in de plaats te laten treden van de justitiële rechtshulp.

De verstrekking van politiegegevens aan een ander land wordt beheerst door de Landsverordening politiegegevens (Afkondigingsblad van Sint Maarten 2010, nr. 61). Op grond van artikel 20, derde lid, van deze landsverordening kunnen politiegegevens worden verstrekt aan autoriteiten in een land die zijn belast met de uitvoering van de politietaak, of van onderdelen daarvan, voor zover dit noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de politietaak in Sint Maarten of de politietaak in het desbetreffende land. Verstrekking vindt ingevolge het vierde lid van dat artikel plaats, indien bij de ontvangende instantie voldoende waarborgen aanwezig zijn voor een juist gebruik van de verstrekte gegevens en voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden nadere regels gesteld over de verstrekking van politiegegevens, alsmede over de daarbij te stellen voorwaarden aan het gebruik daarvan door ontvangstgerechtigde politieautoriteiten (artikel 20, vijfde lid).

Het tweede en derde lid van artikel 5 betreft de communicatiekanalen. Zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de algemene bevoegdheden van de nationale centrale autoriteiten, kunnen de lokale politiediensten elkaar verzoeken om bijstand toezenden. In het tweede lid is een opsomming opgenomen op welke gebieden een bijstandsverzoek in het bijzonder betrekking kan hebben. Uit de gekozen bewoordingen «in het bijzonder» blijkt dat met dit artikellid geen limitatieve opsomming wordt beoogd. Met name de bestrijding van illegale immigratie en andere vormen van criminaliteit vereist een goede informatie-uitwisseling tussen beide delen van het eiland.

Op grond van het derde lid verstrekt de aangezochte dienst de antwoorden op de verzoeken rechtstreeks. De kleinschaligheid van beide delen van het eiland brengt mee dat de contacten tussen de politiediensten over en weer intensief zijn. Indien het nationale recht van het land de behandeling van het verzoek opdraagt aan een rechterlijke autoriteit, wordt het verzoek door de aangezochte dienst rechtstreeks en onverwijld naar deze autoriteit verzonden. Het verzoek wordt vervolgens als verzoek om wederzijdse rechtshulp behandeld. Een beslissing op dit verzoek wordt via de in eerste instantie aangezochte dienst teruggezonden. De aangezochte dienst is op deze manier op de hoogte van de beantwoording van het verzoek.

Artikel 6

Artikel 6 biedt de grondslag voor de bevoegde diensten van de landen om elkaar zonder dat daarom wordt verzocht, inlichtingen te verschaffen die zouden kunnen helpen om concrete bedreigingen van de veiligheid en openbare orde te voorkomen of strafbare feiten te bestrijden. Net als bij artikel 5, derde lid, is hier van belang dat beide delen van het eiland klein zijn en de contacten tussen de politiediensten intensief zijn. Doel van de informatieverstrekking is de strafrechtelijke handhaving en de handhaving van de openbare orde te bevorderen op het grondgebied van beide landen.

Bij het verstrekken van inlichtingen dient het nationale recht van het land in acht te worden genomen. Voor Sint Maarten betreft het hier de verwerking van politiegegevens op grond van de Landsverordening politiegegevens. Voorts zijn in artikel 17 van het Verdrag voorschriften opgenomen over de verwerking van politiegegevens op de samenwerkingsgebieden waarop dit Verdrag betrekking heeft.

Artikel 6 betreft een soortgelijke regeling als artikel 46 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

Artikel 7

Artikel 7 voorziet in de mogelijkheid verbindingsfunctionarissen te detacheren bij de diensten van het andere land. Verbindingsfunctionarissen zijn gedetacheerde ambtenaren die door hun aanwezigheid in een ander land de politiële samenwerking met dat land efficiënter kunnen laten verlopen. Het doel van de detachering beperkt zich tot het bevorderen en versnellen van de samenwerking. De verbindingsfunctionarissen zijn dan ook niet bevoegd om zelfstandig politiële maatregelen uit te voeren. Het derde lid omschrijft de taken waarmee zij zijn belast, te weten het uitbrengen van advies en het leveren van bijstand.

Titel III Rechtstreekse samenwerking

Artikel 8 en 9

In de artikelen 8 en 9 zijn afspraken neergelegd om de samenwerking tussen de bevoegde diensten van de landen te bevorderen. Deze afspraken zien niet alleen op het uitwisselen van kennis over de bevoegde diensten van de landen (artikel 8, eerste lid). Ook ten aanzien van de uitvoerende fase worden afspraken gemaakt indien de operationele behoefte daarom vraagt. Daarbij kan het gaan om bijvoorbeeld gemeenschappelijke interventieschema’s en gemeenschappelijke opsporingsplannen (artikel 9).

Titel IV Wederzijdse bijstand

Artikelen 10 en 11

In artikel 10 is nader aangegeven waaruit de bijstand in het kader van de handhaving van de openbare orde en rampen met grensoverschrijdende gevolgen bestaat. Bijstand bestaat in deze gevallen uit elkaar op de hoogte houden, de nodige politiële maatregelen treffen en deze coördineren en, voor zover mogelijk, bijstand te leveren. In het Verdrag zijn geen nadere afspraken opgenomen over de wijze waarop dit wordt uitgewerkt. Dit is overgelaten aan de bevoegde diensten van de landen (zie artikel 9).

Op verzoek van een land kan het andere land infrastructuur of bijzondere middelen ter beschikking stellen ten behoeve van opleidingsdoeleinden of ter ondersteuning van operationele maatregelen (artikel 11). Ook is het mogelijk om te komen tot gezamenlijke opleidingen op het gebied van interventie of opleidingen waarvoor specialistische kennis nodig is. Over de voorwaarden voor de terbeschikkingstelling worden door de landen afspraken gemaakt in technische regelingen.

Titel V Grensoverschrijdende observatie

Artikel 12

Het artikel bevat een uitgebreide regeling van de grensoverschrijdende observatie en bevat een zo helder mogelijke vaststelling van de bevoegdheden en verplichtingen van de observerende ambtenaren en die van de landen zelf. Het betreft een soortgelijke regeling als artikel 40 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (zie Kamerstukken II 1990/91, 22 140, nr. 3, blz. 26–27).

Observatie is een opsporingsmiddel, waarbij een persoon ten aanzien van wie een redelijk vermoeden bestaat dat hij is betrokken bij het plegen van een strafbaar feit onopvallend wordt geobserveerd. Bij observatie is het uitdrukkelijk niet de bedoeling dat er enig contact ontstaat tussen de geobserveerde persoon en de observerende ambtenaren. Grensoverschrijdende observatie houdt de voorzetting in van een in eigen land begonnen observatie op het grondgebied van het andere land. Als voorwaarde voor de grensoverschrijdende observatie geldt dat sprake is van een redelijk vermoeden van betrokkenheid bij een feit waarop volgens het recht van het aangezochte land een gevangenisstraf van ten minste een jaar staat. Dit betekent niet dat het delict op het moment van observatie of grensoverschrijdende observatie reeds gepleegd moet zijn. Evenmin betekent dit dat de geobserveerde persoon zelf de vermoedelijke dader is. Ook contactpersonen kunnen voor observatie in aanmerking komen.

Hoofdregel is dat vooraf toestemming wordt gevraagd en is verkregen van de bevoegde autoriteit van het aangezochte land. De toestemming moet schriftelijk worden gevraagd door middel van een rechtshulp, derhalve van een justitiële autoriteit. In Sint Maarten is dit de procureur-generaal. De toestemming is geldig voor het gehele grondgebied van het aangezochte land (derde lid). Aan de toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden die naast de in het zesde lid opgesomde algemene voorwaarden gelden. Daarbij kan gedacht worden aan een beperking in tijd of aan het toevoegen van een eigen opsporingsambtenaar aan het buitenlandse observatieteam.

In het verdrag is vastgesteld aan welke centrale autoriteit van elk van de landen het rechtshulpverzoek moet worden gericht, die vervolgens zorg draagt voor de beantwoording van het verzoek.

De kleinschaligheid van beide delen van het eiland kan ertoe leiden dat zich situaties voordoen, waarin de geobserveerde persoon zich onverwachts op het grondgebied van het andere land begeeft. In die gevallen zal een toestemming vooraf niet mogelijk zijn. Zonder nadere regeling zou dit ertoe leiden dat de observatie moet worden afgebroken. Het tweede lid voorziet erin dat indien op grond van bijzondere spoedeisende redenen niet vooraf een verzoek om wederzijdse rechtshulp kan worden gedaan, de functionarissen bevoegd zijn de observatie over de grens voor te zetten mits, naast de in het zesde lid genoemde algemene voorwaarden, wordt voldaan aan de in het tweede lid genoemde voorwaarden. Het moet daarbij gaan om strafbare feiten die zijn genoemd in bijlage 1 van het verdrag. Zoals uit onderdelen b en c van het tweede lid blijkt, geldt dat alsnog aan de bevoegde autoriteit middels een rechtshulpverzoek om toestemming moet worden gevraagd.

De observatie wordt beëindigd zodra de autoriteit van het land waarop de observatie plaatsvindt daarom verzoekt of indien de toestemming niet binnen een termijn van zes uren vanaf het moment van grensoverschrijding is verkregen.

Het vijfde lid stelt buiten twijfel dat aan de observerende functionarissen niet de bevoegdheid toekomt tot staande houding van de geobserveerde persoon. Deze bevoegdheid komt uitsluitend toe aan de functionarissen van het land waar de observatie plaatsvindt.

In het zesde lid zijn de algemene voorwaarden opgenomen waaraan de grensoverschrijdende observatie moet voldoen. De voorwaarden zijn inhoudelijk gelijk aan de algemene voorwaarden die in artikel 40, derde lid, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst zijn opgenomen.

De bevoegdheid tot observatie maakt onderdeel uit van het bij de Staten van Sint Maarten aanhangige nieuwe Wetboek van Strafvordering. Dat in dit Verdrag wordt ingegaan op de bevoegdheid tot observatie, levert geen probleem op. Van de mogelijkheid tot observeren door functionarissen van bevoegde diensten van Sint Maarten kan en zal pas gebruik worden gemaakt indien en voor zover dit in de nationale wetgeving is geregeld.

Dit artikel sluit aan bij hetgeen in de Schengenuitvoeringsovereenkomst is geregeld over de grensoverschrijdende observatie (artikel 40). Bij bovenstaande toelichting is dan ook aangesloten bij de memorie van toelichting bij de goedkeuringswet (zie Kamerstukken 1990/91, 22 140, nr. 3, blz. 26–27).

Titel VI Grensoverschrijdende achtervolging

Artikel 13

Net als bij de grensoverschrijdende observatie geldt voor de grensoverschrijdende achtervolging dat er sprake is van een voorzetting op vreemd grondgebied van een op het eigen grondgebied aangevangen optreden. Een verschil met observatie is dat de achtervolging zodanig geschiedt dat de achtervolgende functionarissen direct herkenbaar zijn. Artikel 13 betreft een soortgelijke regeling als artikel 41 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (zie Kamerstukken II 1990/91, 22 140, nr.3, blz. 27–29).

Uit het eerste lid volgt dat de bevoegdheid tot grensoverschrijdende achtervolging zonder voorafgaande instemming als een uiterst middel wordt beschouwd. Deze bevoegdheid mag slechts worden toegepast als de bevoegde dienst van het andere land vanwege het bijzonder spoedeisende karakter niet voorafgaand aan de grensoverschrijding kan worden gewaarschuwd of niet tijdig ter plaatse kan zijn om de achtervolging over te nemen. Deze bevoegdheid mag ten aanzien van een achtervolgde persoon worden toegepast bij:

  • a. een ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of van een zwaar strafbaar feit, genoemd in bijlage 2;

  • b. een ontsnapping tijdens voorlopige hechtenis of onttrekking aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, of

  • c. het negeren van een stopteken gegeven door een functionaris van een bevoegde dienst die in het bezit is van een functieonderscheidingsteken of met geweld doorrijden bij een politiecontrole.

Uiterlijk op het moment van grensoverschrijding dient de achtervolging te worden medegedeeld aan de in het vierde lid genoemde instantie van het betrokken land. Voor het Nederlandse deel betreft dit de centrale meldkamer van het korps politie Sint Maarten en voor het Franse deel het operationeel centrum van de gendarmerie van Saint-Martin. De achtervolgende functionarissen moeten de achtervolging afbreken op het moment waarop het land waar de achtervolging plaatsvindt, daarom verzoekt. Om te voorkomen dat men een achtervolgde persoon moet laten gaan, is de bevoegdheid tot grensoverschrijdende achtervolging niet beperkt in ruimte en tijd.

Net als bij de grensoverschrijdende observatie geldt bij de grensoverschrijdende achtervolging dat aan de achtervolgende functionarissen van het andere land niet de bevoegdheid toekomt tot staande houding. Indien tot staande houding dient te worden overgegaan, geschiedt dit door de functionarissen van het land waar de achtervolging plaatsvindt.

Tijdens de achtervolging dienen de achtervolgende functionarissen zich te houden aan de algemene voorwaarden, genoemd in het zevende lid. In het zevende lid, onder d, zijn de algemene voorwaarden bij grensoverschrijdende observatie van overeenkomstige toepassing verklaard.

In het achtste lid is bepaald wat er na de overbrenging naar het plaatselijke politiebureau met de achtervolgde persoon mag gebeuren. De tweede volzin van dit artikellid is opgenomen ten einde de bevoegdheid van vrijheidsbeneming te scheppen voor die gevallen waarin het land waar de achtervolgende persoon is aangehouden, geen rechtsmacht kan uitoefenen ten aanzien van de betrokkene. Een voorbeeld hiervan is een persoon met de Franse nationaliteit die in Saint-Martin op heterdaad is betrapt bij het plegen van een overval en na een achtervolging in het Nederlandse deel van het eiland is aangehouden. Het Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten is op het door deze persoon gepleegde feit niet van toepassing, zodat voorlopige hechtenis niet kan worden toegepast. Op het moment van aanhouding is nog geen verzoek tot voorlopige aanhouding ten behoeve van uitlevering ingediend, zodat een voorlopige aanhouding ten behoeve van uitlevering evenmin mogelijk is.

Het uiteindelijke doel van de grensoverschrijdende achtervolging is de betrokken persoon weer onder de rechtsmacht te brengen van het land waar de achtervolging is begonnen, hetgeen via uitlevering zal moeten geschieden. Om die reden is de duur van de vrijheidsbeneming kort en bedoeld om het andere land in staat te stellen een verzoek tot voorlopige aanhouding ter fine van uitlevering in te dienen. Is dit verzoek binnen de gestelde termijn ontvangen, dan is verder het nationale uitleveringsrecht van toepassing.

Titel VII Gemengde patrouilles binnen het gebied van de eilandbrede samenwerking

Artikel 14

Dit artikel creëert een rechtsbasis voor het optreden van opsporingsambtenaren van beide delen van het eiland in gemengde patrouilles. De gemengde patrouilles hebben tot taak het voorkomen van bedreigingen van de openbare orde, de bestrijding van illegale handel en illegale immigratie en elke vorm van criminaliteit alsmede het waarborgen van de grensbewaking.

Met het derde lid wordt buiten twijfel gesteld dat de functionarissen van het land op het grondgebied waarvan de gemengde patrouille plaatsvindt, de bevoegdheden toekomen tot controle en staande houding. Het vierde lid voegt daaraan toe dat aan functionarissen van het andere land eveneens de bevoegdheid tot het vaststellen van de identiteit en, indien nodig, tot staande houding toekomen, mits zij onder toezicht staan van de functionarissen van het land waar de patrouille plaatsvindt.

Toepassing van andere dwangmaatregelen, zoals het overbrengen naar een plaats van verhoor, is voorbehouden aan de functionarissen van het land waar de patrouille plaatsvindt.

Indien naar het oordeel van de functionarissen van het land waar de patrouille plaatsvindt, een operatie in gevaar komt of aanzienlijk wordt bemoeilijkt zonder ingrijpen van functionarissen van het andere land, kunnen eerstgenoemde functionarissen hen toestaan onder hun toezicht de nodige maatregelen te nemen.

Ongeacht het land waarvandaan de functionaris afkomstig is, is op de uitoefening van de bevoegdheden het recht van het land waar de patrouille plaatsvindt, van toepassing.

Titel VIII Uitvoeren van overheidstaken door de functionarissen van een van de partijen op het grondgebied van de andere partij

Artikel 15

Dit artikel biedt de mogelijkheid om in het geval spoedeisende maatregelen nodig zijn om bedreigingen van de veiligheid en de openbare orde af te wenden of overtredingen te bestrijden, functionarissen van een ander land overheidstaken te laten uitvoeren. De bedoeling van partijen is dat dit artikel geen zelfstandige grondslag biedt om op te mogen treden in het andere land. De uitoefening van de in dit artikel genoemde bevoegdheden geschiedt in samenhang met een in titel II tot en met VII van het Verdrag gegeven bevoegdheid om op het grondgebied van het andere land een taak te mogen uitvoeren. De functionarissen, bedoeld in dit artikel, staan onder toezicht en operationele begeleiding van de bevoegde dienst van het ontvangende land. Welke overheidstaken zullen worden uitgevoerd, zal afhankelijk zijn van de spoedeisendheid van de situatie alsmede het politiële optreden dat in dat verband nodig is.

Titel IX Algemene bepalingen

Artikel 16

In artikel 16 zijn regelingen opgenomen ten aanzien van de positie van functionarissen van de landen. Wat betreft de civiele en strafrechtelijke aansprakelijkheid is het de bedoeling van partijen dat de juridische status van functionarissen van het ene land die krachtens dit Verdrag taken uitvoeren op het grondgebied van het andere land gelijk worden gesteld met de status van de functionarissen van dat andere land. Dit geldt zowel voor taken op grond van de artikelen 7, 11 en 13 van het Verdrag als voor de taken op grond van de artikelen 12 en 14 (zie de artikelen 12, zesde lid, onderdeel a, en 14, vijfde lid). Ten aanzien van taken op grond van artikel 15 is bij de artikelsgewijze toelichting bij dat artikel aangegeven dat dit artikel geen zelfstandige grondslag biedt voor de uitoefening van een taak op het grondgebied van het andere land. De gelijkstelling van de juridische status voorkomt bijvoorbeeld dat de opsporingsambtenaren van het andere land door tijdens een achtervolging door het rode licht te rijden een strafbaar feit begaan.

Het is de bedoeling van partijen dat functionarissen die taken uit hoofde van het Verdrag uitoefenen op het grondgebied van het andere land, een nationaal uniform en dienstwapen mogen dragen. Voor de taken, bedoeld in de artikelen 7, 11 en 13 van het Verdrag volgt dit uit artikel 16, vijfde lid. Voor de taken, bedoeld in de artikelen 12 en 14 volgt dit uit artikel 12, zesde lid, onderdeel e, onderscheidenlijk artikel 14, vijfde lid.

Artikel 17

Het eerste lid van dit artikel benadrukt dat bij het verwerken van persoonsgegevens op de in het Verdrag bedoelde samenwerkingsgebieden de nationale en internationale bepalingen betreffende gegevensbescherming van toepassing zijn. Voor wat betreft Sint Maarten geldt op dit terrein de Landsverordening politiegegevens. In dit artikel zijn voorts voorschriften gegeven ten einde de bescherming van dergelijke gegevens te waarborgen. Het gaat hierbij om voorschriften die in Sint Maarten in voornoemde landsverordening zijn neergelegd.

Het Verdrag voorziet niet in het rechtstreeks uitwisselen van de gegevens tussen de bevoegde diensten. De mogelijkheid tot een dergelijke uitwisseling wordt bepaald door het recht van de landen. De verdragsluitende partijen hebben daarbij tot uitdrukking gebracht dat de uitwisseling van de gegevens plaats dient te vinden zonder afbreuk te doen aan de wezenlijke belangen van elk van de landen.

Artikel 18

Met dit artikel wordt tot uitdrukking gebracht dat de verdragsluitende partijen geen extra middelen beschikbaar hoeven te stellen, doch dat de samenwerking zal plaatsvinden binnen de grenzen van de budgettaire middelen van elk van de landen. Er wordt vanuit gegaan dat met de eilandbrede politiële samenwerking bepaalde knelpunten worden opgelost. Het creëren van een rechtsbasis voor de grensoverschrijdende samenwerking zal de effectiviteit en de efficiency van het politiewerk ten goede komen.

Artikel 19

Een belangrijke voorwaarde voor een efficiënte politiële samenwerking is gelegen in het niet gehinderd zijn door voorschriften op het terrein van immigratie, vreemdelingenregistratie en formaliteiten in verband met het vervoer van materieel en bewapening. De verdragsluitende partijen zijn overeengekomen dat de desbetreffende functionarissen van elk van de landen niet zijn onderworpen aan dergelijke voorschriften. Hetzelfde geldt voor het materieel en de bewapening die zij voor de uitvoering van hun taken nodig hebben.

Artikel 20

De verdragsluitende partijen hebben ervoor gekozen geschillen die verband houden met de toepassing of de uitlegging van het Verdrag in overleg op te lossen. Voor zover een van de partijen dat verlangt, kan een bijeenkomst van deskundigen van de landen worden gehouden om te zoeken naar een oplossing over de toepassing van het verdrag.

Artikel 21

Het artikel bevat de gebruikelijke bepalingen over inwerkingtreding, toepassingsbereik, geldigheidsduur en opzegging.

Bijlagen

In bijlage 1 zijn de categorieën strafbare feiten opgenomen ten aanzien waarvan observerende functionarissen bevoegd zijn de observatie over de grens voor te zetten in het geval op grond van bijzonder spoedeisende redenen niet voorafgaand om toestemming van het andere land kan worden verzocht (artikel 12, tweede lid).

In bijlage 2 zijn de categorieën strafbare feiten opgenomen ten aanzien waarvan bij ontdekking op heterdaad grensoverschrijdende achtervolging is toegestaan.

Ten aanzien van de in beide bijlagen genoemde strafbare feiten moet het gaan om strafbare feiten zoals deze zijn gekwalificeerd naar het recht van het aangezochte land. Onder strafbaar feit wordt aangemerkt een verrichte handeling, de enkele poging van een strafbaar feit of de voorbereidende handelingen daarvan.

De bijlagen vormen een integrerend onderdeel van het verdrag en zijn aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de bijlagen behoeven ingevolge artikel 7, onderdeel f, van de rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.

III. Koninkrijkspositie

Het Verdrag zal, wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor Sint Maarten gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Naar boven