34 047 Wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet in verband met de evaluatie van het functioneren van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, alsmede de regeling van enkele andere onderwerpen in die wet

Nr. 16 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 april 2016

Gelet op de belangstelling van uw Kamer voor dit onderwerp, zoals onder meer is gebleken uit de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet in verband met de evaluatie van het functioneren van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, alsmede de regeling van enkele andere onderwerpen in die wet (Kamerstuk 34 047) op 21 januari 2016, zend ik u bijgaand ter kennisneming de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:473)1. Het betreft de uitspraak op het hoger beroep van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 januari 2015 over het besluit van 17 juni 2013 van de toenmalig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot onthouding van goedkeuring aan een door de KBvG opgestelde wijziging van de huidige verordening onafhankelijkheid gerechtsdeurwaarders.

Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Tegen het besluit tot onthouding van goedkeuring heeft de KBvG beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. Bij uitspraak van 28 januari 2015 heeft de rechtbank geoordeeld dat de toenmalig Staatssecretaris in redelijkheid tot onthouding van goedkeuring heeft kunnen overgaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dat oordeel van de rechtbank in haar uitspraak bevestigd en overwogen dat de toenmalig Staatssecretaris in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat met de gewijzigde verordening de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de gerechtsdeurwaarders onvoldoende is gewaarborgd.

Onthouding goedkeuring gewijzigde verordening onafhankelijkheid gerechtsdeurwaarders

De KBvG heeft op grond van artikel 57, tweede lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet (GDW), de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen. Deze verordeningen strekken tot bevordering van de goede beroepsuitoefening door de leden en tot bevordering van hun vakbekwaamheid. De verordeningen bevatten tevens de beroeps- en gedragsregels voor de leden van de beroepsgroep. Aan deze normen van beroepsethiek wordt het handelen en nalaten van de beroepsgenoten getoetst door de tuchtrechter. Onder de bevordering van de goede beroepsuitoefening valt ook de onafhankelijke vervulling van het ambt door de gerechtsdeurwaarder. Alvorens een verordening in werking kan treden, dient deze op grond van artikel 82, eerste lid, van de GDW, door mij te worden goedgekeurd.

Op 17 juni 2013 heeft de toenmalig Staatssecretaris goedkeuring aan de door de KBvG opgestelde wijziging van de huidige verordening onafhankelijkheid gerechtsdeurwaarders (Stcrt. 2010, 8276) onthouden, omdat met deze voorgenomen wijziging het belang van de onafhankelijkheid van gerechtsdeurwaarders op onaanvaardbare wijze in het geding was. De gewijzigde verordening maakt namelijk onder meer participatie door derden in een gerechtsdeurwaarderskantoor tot maximaal 49% aandelen mogelijk, terwijl die derden tevens indirect opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder kunnen zijn.

Gevolgen uitspraak

De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak betekent dat de gewijzigde verordening onafhankelijkheid gerechtsdeurwaarders niet in werking treedt en dat de huidige verordening onafhankelijkheid gerechtsdeurwaarders (Stcrt. 2010, nr. 8276) blijft gelden. De huidige verordening is voor de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder voorlopig dan ook uitgangspunt. Wel zal de precieze invulling daarvan – mede tegen de achtergrond van de aanstaande wetswijziging – op de agenda blijven staan van het overleg dat ik periodiek met de KBvG voer. In de huidige verordening zijn de interne en de externe onafhankelijkheidsvereisten voor de gerechtsdeurwaarder verankerd. De zeggenschap in en invloed op de organisatie van anderen dan gerechtsdeurwaarders worden in de in de verordening opgenomen beroepsregels aan banden gelegd. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ontstaat dan ook geen leemte in de zin dat thans geen regels zouden gelden met betrekking tot de gewenste onafhankelijkheid van gerechtsdeurwaarders.

Over het onderwerp onafhankelijkheid van gerechtsdeurwaarders en de verwevenheid met incassobureaus zijn door de leden Karabulut en Van Nispen op 29 februari 2016 vragen gesteld. De beantwoording daarvan kunt u op korte termijn tegemoet zien.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven