34 039 Uitvoering van het op 11 mei 2011 te Istanboel tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Trb. 2012, 233)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 31 oktober 2014

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

   

blz.

     

1.

Algemeen

1

2.

Artikelsgewijze toelichting

2

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Deze leden onderschrijven de standpunten ter bescherming van vrouwen tegen allerlei vormen en soorten van geweld. Hierover hebben genoemde leden nog enkele vragen en opmerkingen.

Uit onderzoek blijkt dat in het Caribische deel van Nederland specifiek beleid ten aanzien van de aanpak van huiselijk geweld ontbreekt. Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie dat geïnvesteerd dient te worden in voorlichting, deskundigheidsbevordering ten behoeve van signalering, interventiemogelijkheden en opvangvoorzieningen voor slachtoffers. Uit de memorie van toelichting (34 038) volgde ook dat toepassing van het verdrag uitvoeringswetgeving nodig is en dat het verdrag om die reden nog niet voor het Caribisch deel van Nederland zal gelden. Deze leden maken zich zorgen over de achterstand van Caribisch Nederland en de achtergestelde positie van vrouwelijke slachtoffers. Deelt de regering deze zorgen en welke maatregelen zijn gewenst en noodzakelijk om de positie van vrouwen in het hele Koninkrijk op orde te krijgen?

De leden van de VVD-fractie lezen dat het verdrag een belangrijke bijdrage is in de pan-Europese strijd tegen geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Deze leden vragen welke positie Nederland bekleedt in relatie tot andere lidstaten met betrekking tot het op orde hebben van beleid en wetgeving ter bescherming van deze kwetsbare groep vrouwen. Deze leden constateren ook dat de Nederlandse wet slechts op enkele onderdelen aanvullende regelgeving vereist ter uitvoering van het verdrag. Zien deze leden het goed dat dit een bevestiging is van het gegeven dat het Nederlandse beleid en wetgeving voldoet aan Europese maatstaven? Daarnaast vragen deze leden in hoeverre het verdrag Nederland verplicht tot het uitvoeren van maatregelen die feitelijk niet of in mindere mate noodzakelijk zijn?

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel en onderstrepen de wijzigingen. Toch hebben zij nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Zij hebben naar aanleiding van het wetsvoorstel nog een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel voor de Uitvoeringswet van het Verdrag inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Zij zijn in grote lijnen tevreden over de plannen tot uitvoer van de regering, maar vragen voor enkele aspecten aandacht van de regering.

De leden van de D66-fractie constateren dat er op het Caribische deel van het Koninkrijk een groot probleem is met betrekking tot huiselijk geweld. Echter, stellen deze leden vast dat de regering nog niet met een concreet plan is gekomen voor de implementatie van dit verdrag voor dit deel van het Koninkrijk. De stappen die gezet gaan worden in dit kader door middel van een klankbordgroep en een basisaanpak tegen huiselijk geweld worden als niet-afdoende beschouwd door deze leden. Genoemde leden vragen de regering dan ook om uiteen te zetten wat haar plan van aanpak is voor implementatie in dit deel van het Koninkrijk en binnen welke tijdsframe dit gaat plaatsvinden.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel B

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd of al kan worden aangegeven of de recente verruiming van de mogelijkheden tot strafrechtelijke aanpak van huwelijksdwang, polygamie en vrouwelijke genitale vermenging daadwerkelijk succesvol is en heeft geleid tot een grotere kans op vervolging. Heeft deze wetswijziging het werk van bijvoorbeeld het openbaar ministerie vergemakkelijkt?

In hoeverre verwacht de regering dat de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen goed handhaafbaar is? Is hier al ervaring mee opgedaan in andere verdragsstaten? Graag een toelichting hierop.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom wordt volstaan met een verwijzing naar artikel 284 en niet is gekozen voor een eigen delictsomschrijving. Ook omdat het gestelde onder 2 een klachtdelict is.

Is de strafmaat van artikel 284 Sr voldoende gezien de aard van huwelijksdwang? De financiële voordelen zouden deze strafmaat kunnen overstijgen.

Het is van belang dat de artikelen 284 Sr en het voorgestelde artikel 285c Sr geen papieren artikelen zijn, maar dat er iets mee gedaan wordt. Dat vergt capaciteit bij het openbaar ministerie, evenals training en expertise. De leden van de CDA-fractie willen graag van de regering vernemen hoe het openbaar ministerie hier concreet iets mee gaat doen. Welke afspraken de heeft de regering daartoe gemaakt?

De leden van de D66-fractie stellen vast dat er maatregelen worden getroffen tegen activiteiten ten voorbereiding van huwelijksdwang. Dit is in lijn met de vrijheden van het individu en deze handelingen krijgen terecht de aandacht die zij verdienen. Echter, vragen deze leden vragen op welke wijze de regering objectief denkt te kunnen vaststellen wanneer er sprake is van het «lokken» van een persoon. Daarbij constateren deze leden dat er in de huidige definiëring een duidelijke link mist tussen het lokken» van een persoon (naar het buitenland) en het beoogde tegengaan van huwelijksdwang, en vragen zij de regering welke handelingen zij bereid is te nemen om nader te kijken naar de definiëring van de uitvoering van art 285c Sr.

Artikel II

De leden van de SP-fractie willen een reactie van de regering op het bericht dat uitlevering in strijd met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is als een levenslange gevangenisstraf dreigt en zijn benieuwd naar de eventuele consequenties van de uitspraak voor uitleveringszaken in verband met aangaande geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld.

Hoe wordt bij uitlevering rekening gehouden met de medische zorg die wordt geleverd in buitenlandse penitentiaire inrichtingen en dus of de medisch noodzakelijke zorg die een veroordeelde eventueel nodig heeft wel voldoende gewaarborgd is?

De voorzitter van de commissie, Lodders

Adjunct-griffier van de commissie, Sjerp

Naar boven