34 036 Wijziging van enkele belastingwetten en enkele andere wetten ten behoeve van het afschaffen van de Verklaring arbeidsrelatie (Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties)

Nr. 13 NADER VERSLAG

Vastgesteld 4 juni 2015

De vaste commissie voor Financiën belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft na kennisneming van de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 20 april 2015 (Kamerstuk 34 036 , nr. 9) en de daarna ontvangen nota van wijziging en bijbehorende stukken (Kamerstuk 34 036, nrs. 10, 11 en 12) de eer als volgt nader verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit nader verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

     

-

Algemeen

1

-

Voorstel voor alternatief voor de BGL en de VAR

3

-

Handhaving

8

-

Administratieve lasten voor het bedrijfsleven

9

-

Uitvoerbaarheidstoets Belastingdienst

10

-

Overige

10

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het alternatief voor de BGL en de VAR. De leden van de fractie van de VVD hebben waardering voor het feit dat ondernemers, zelfstandigen en andere organisaties hebben meegedacht over een alternatieve invulling van de BGL. Deze leden deelde de eerdere zorgen over de te grote hoeveelheid aan administratieve lasten en negatieve effecten van het aanvankelijke wetsvoorstel. De leden van de fractie van de VVD hebben nog de hierna volgende vragen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wetsvoorstel en de aanvulling daarop na meedenken door sociale partners. Het bestrijden van schijnconstructies blijft ontzettend belangrijk. Dit voorstel draagt daaraan bij, onder andere door opdrachtgevers mede verantwoordelijk te maken voor de juistheid van de BGL. Dit beperkt de mogelijkheden van opdrachtgevers om opdrachtnemers te dwingen onder een onjuist fiscaal regime te werken, of onder andere voorwaarden te werken dan in de overeenkomst van opdracht was overeengekomen. Niettemin hebben de leden van de PvdA-fractie enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging. Zij hebben hierover enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging en het nader rapport van het wetsvoorstel dat nu wordt aangeduid als de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties. Deze leden achten het positief dat de regering in overleg met ZZP-organisaties, vakbonden en werkgeversorganisaties tot een beter werkbaar alternatief voor de Wet BGL is gekomen. Deze leden hebben over de nota van wijziging nog enkele vragen.

De leden van de fractie van de Partij voor de Vrijheid (PVV) hebben met veel belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. De leden van fractie van de PVV hebben de hierna volgende vragen, aan- en/of opmerkingen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging. Deze leden zijn van mening dat het gewijzigde wetsvoorstel een forse verbetering is ten opzichte van het oorspronkelijk ingediende voorstel, dat niet op de steun van de aan het woord zijnde leden had kunnen rekenen. Zij hebben waardering voor het feit dat de regering in overleg met belangenorganisaties van zelfstandigen, werkgevers en werknemers besloten heeft om het wetsvoorstel fundamenteel te wijzigen. Niettemin hebben de leden van de D66-fractie ook over het gewijzigde wetsvoorstel nog een aantal vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie danken de regering voor de beantwoording van de eerder gestelde vragen in de nota naar aanleiding van het verslag. Over de recent ingediende nota van wijziging willen deze leden graag enkele vragen stellen.

De leden van de fractie van de SGP hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties. Eerder hebben de leden een inbreng geleverd bij het wetsvoorstel Beschikking geen loonheffing. Evenals andere partijen stonden de leden van de fractie van de SGP kritisch tegenover dat wetsvoorstel, vooral op het punt van proportionaliteit en doeltreffendheid. Deze leden zijn verheugd dat verschillende organisaties hebben meegedacht en alternatieven hebben voorgesteld voor de Beschikking geen loonheffing. De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over het alternatieve voorstel dat nu voorligt.

Het lid Van Vliet heeft met belangstelling kennisgenomen van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties. Het lid Van Vliet juicht het streven naar een minder strak gereguleerde oplossing van harte toe maar heeft nog enkele vragen en aandachtspunten met betrekking tot de uitvoering.

Voorstel voor alternatief voor de BGL en de VAR

De leden van de fractie van de VVD vragen in hoeverre het huidige voorstel een oplossing biedt voor de problemen zoals geconstateerd bij de VAR-problematiek? Creëert ook dit nieuwe voorstel een mogelijkheid voor een naheffing bij de werkgever? Blijft het met dit nieuwe systeem het voor de intermediair ook mogelijk om hun dienstverlenende rol te kunnen blijven uitvoeren voor ZZP’ers? Zo ja, op welke wijze is dit gewaarborgd? Wat zijn in het voorgestelde plan de gevolgen voor ZZP’ers die een loondienstbetrekking combineren met het ondernemerschap? En is het mogelijk om een parttime loondienstbetrekking bij een instelling (bijvoorbeeld een universiteit) te combineren met een opdrachtovereenkomst bij een andere tak van diezelfde instelling? Wat zijn de gevolgen van het voorgestelde plan voor samenwerkingsverbanden van ondernemers die werken met een overeenkomst tot maatschap? Blijft er voor deze laatste groep ruimte voor convenanten met de Belastingdienst, waarin ook rekening wordt gehouden met het zo beperkt mogelijk houden van de administratieve lasten, vragen de leden van de fractie van de VVD.

Hoe gaan we na 1 januari 2016 voorkomen dat er negatieve effecten van bestaande situaties ontstaan, vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de SP-fractie vragen de regering uit te leggen waarom het interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) naar zelfstandigen niet is afgewacht, alvorens met een voorstel te komen. Is dit IBO niet mede gestart om te kunnen komen tot wetgeving die recht doet aan de verschillende typen ZZP’ers?

Het wetsvoorstel regelt de kwalificatie voor de loonbelasting, maar niet voor de inkomstenbelasting. Wat betekent dit voor de volgorde waarin voor de inkomstenbelasting gekwalificeerd wordt van welk soort inkomen, winst uit onderneming, resultaat uit overige werkzaamheden of loon uit dienstbetrekking, sprake is, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Betekent dit dat loon uit dienstbetrekking eerder beoordeeld wordt, terwijl winst uit onderneming eerder in de wet genoemd wordt?

Het verheugt de leden van de fractie van de PVV dat haar advies, uitgesproken in de hoorzitting op 29 oktober 2014, om de Wet BGL in de papiershredder te steken zo subiet is opgevolgd. De wet BGL was niets, is niets (meer) en zal ook nooit meer iets worden.

De oplossing is door de betrokken (evenwichtig verdeelde) organisaties zelf aangeleverd. Staan alle organisaties unaniem achter dit voorstel, zo vragen deze leden. Die organisaties zien deze manier van werken als oplossing voor het geschetste probleem.

Het probleem van de schijnzelfstandigheid lost dit wetsvoorstel niet op. Maar dat probleem loste de wet BGL ook niet op.

In de brief van 20 april 2015 schrijft de Staatssecretaris: «Met dit alternatief worden de echte zelfstandigen niet onnodig belast met papierwerk, verbetert de handhaving aanzienlijk, worden de voorwaarden voor het werken buiten dienstbetrekking helderder voor opdrachtgevers en opdrachtnemers terwijl de keuzevrijheid niet wordt beperkt, en dalen zowel de administratieve lasten als de uitvoeringskosten.» Wordt hier de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties vergeleken met het voorstel Beschikking geen loonheffing of met de status quo, zo vragen de leden van de fractie van de SGP. Indien de vergelijking met de BGL plaatsvindt, in hoeverre is er sprake van een verbetering op genoemde punten als vergeleken wordt met de status quo? De handhaving van het wetsvoorstel zal inhoudelijke nalevingskosten met zich meebrengen. Op welk bedrag worden deze kosten geraamd?

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over de verantwoordelijkheid die ook gedeeltelijk bij de werkgever komt te liggen met de daarbij behorende sancties. Is precies duidelijk voor welke condities de opdrachtgever verantwoordelijk is en voor welke de opdrachtnemer? Is hier een harde scheiding te maken of zijn er ook condities waarvoor beide partijen verantwoordelijk zijn?

In het wetsvoorstel wordt niet gesproken over de rol van intermediairs. Herkent de Staatssecretaris het beeld dat het nieuwe wetsvoorstel drempels opwerpt om met intermediairs te werken, zo vragen de leden van de fractie van de SGP.

Procedurele aspecten

De leden van de fractie van de VVD vragen waarop de gemiddelde duur van zes weken is gebaseerd voor de Belastingdienst om een aanvraag te beoordelen? Is er een snellere route mogelijk voor opdrachten op korte termijn met omstandigheden die nog niet vervat zijn in een gepubliceerde standaardovereenkomst?

Beoordeling overeenkomsten

De leden van de fractie van de VVD vragen of de regering kan bevestigen dat de beoordeling van bestaande contracten of de voorbeeldovereenkomsten er niet toe mag leiden dat de Belastingdienst andere, strengere criteria gaat toepassen zodat ondernemerschap/zelfstandigheid wordt ontmoedigd?

De leden lezen dat er een groot aantal factoren uit de jurisprudentie nodig zijn om te bepalen of er sprake is van een arbeidsovereenkomst. In hoeverre is het dan mogelijk om standaardovereenkomsten voor een sector te maken als deze erg specifiek worden gevuld aan de hand van de genoemde factoren uit het wetsvoorstel?

Kan de regering bevestigen dat (a) er nooit een verplichting tot het gebruik van «modellen» ontstaat en (b) de «modellen» slechts tot voorbeeld dienen, zo vragen de leden van de fractie van de VVD. Kan de regering bevestigen dat partijen altijd hun contractsvrijheid behouden en dus niet gebonden kunnen worden aan één model? Kan de regering bevestigen dat een cao waarin dergelijke afspraken zouden worden ingebed, nooit algemeen verbinden zal worden verklaard?

Als een arbeidsrelatie niet voldoet aan de voorwaarden van het modelcontract maar wel aan de wet, hebben partijen dan een probleem of niet? Kan de regering bevestigen dat in alle gevallen de wet leidend is voor toetsing door de Belastingdienst, en niet onderliggende overeenkomst, zo vragen de leden van de fractie van de VVD.

De leden van de D66-fractie lezen dat het gebruik van een beoordeelde (voorbeeld)overeenkomst facultatief is, en dat hiertoe geen enkele verplichting bestaat. De leden van de D66-fractie vinden dit van groot belang. Zij zijn van oordeel dat de Belastingdienst moet handhaven op basis van wetgeving en jurisprudentie en niet op basis van voorbeeldovereenkomsten die strikter kunnen zijn dan de wet. Toch hebben de leden van de D66-fractie hierover wel enkele vragen. Allereerst begrijpen deze leden, dat bijvoorbeeld ook vakbonden van werknemers modelovereenkomsten kunnen laten toetsen. Zij vragen of vervolgens in cao’s kan worden vastgelegd dat er wel slechts van één bepaalde modelovereenkomst gebruik mag worden gemaakt. De leden van de D66-fractie zouden dit onwenselijk vinden, aangezien dit naar het oordeel van deze leden een ongewenste inbreuk is op de contractvrijheid van individuele opdrachtgevers en opdrachtnemers.

Indien het mogelijk is om in cao’s afspraken te maken over het gebruik van bepaalde modelovereenkomsten, vragen de leden van de D66-fractie of de regering tenminste kan toezeggen dat dergelijke afspraken nimmer algemeen verbindend zullen worden verklaard en of dit zal worden opgenomen in het toetsingskader AVV.

Het beter in balans brengen van de verantwoordelijkheden van de opdrachtnemer en de opdrachtgever bij het beoordelen van hun arbeidsrelatie is een van de doelen van dit wetsvoorstel. Wat betreft de leden van de PvdA-fractie is dit een belangrijk onderdeel van het kabinetsbeleid. Kan de regering wat meer details geven bij de manier waarop de gezamenlijke verantwoordelijkheid van opdrachtgeven en nemer in de praktijk wordt vormgegeven? Wie bepaalt wie verantwoordelijk is voor welke aspecten indien er sprake is van een foute beschikking, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA.

Verschillende partijen uit het veld hebben voorgesteld om al dan niet sectorale modelovereenkomsten mogelijk te maken. De regering heeft dit voorstel omarmd. Indien een modelovereenkomst wordt goedgekeurd door de Belastingdienst en vervolgens wordt gehandeld naar de overeenkomst, is de opdrachtgever in beginsel gevrijwaard van loonbelastingverplichtingen. Op zichzelf steunen de leden van de PvdA-fractie deze mogelijkheid. Zij merken hierbij wel op dat dit staat of valt bij de inhoud van deze modelovereenkomsten. Deelt de regering de mening dat modelakkoorden voldoende kenmerken over de relatie tussen opdrachtnemer en opdrachtgever moeten bevatten om een reëel beeld te kunnen vormen van deze relatie? In de jurisprudentie hebben zich enkele indicatoren ontwikkeld die de basis vormen van de beoordeling of sprake is van een dienstbetrekking, deelt de regering de mening dat deze indicatoren ook de doorslag moeten geven bij de beoordeling van modelovereenkomsten? Hoe beoordeelt de regering de modelovereenkomst voor ZZP’ers in de zorg in dit licht? Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat deze overeenkomst erg weinig elementen bevat en zo in de praktijk veel verschillende contracts- en omgangsvormen mogelijk maakt? Voor welke onderdelen van deze modelovereenkomst is de opdrachtgever verantwoordelijk? Deelt de regering de mening dat indien summiere modelovereenkomsten goedgekeurd worden, de balans tussen de verantwoordelijkheden van de opdrachtnemer en de opdrachtgever richting de opdrachtnemer verschuift, vragen de leden van de fractie van de PvdA.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen een nadere toelichting waarom de regering niet sterker inzet op breder gedragen (model)overeenkomsten, bijvoorbeeld door sectorale criteria te stellen. Hoe weegt de regering voordelen van sectorale (model)overeenkomsten hierin mee, zoals het bredere draagvlak en de mogelijkheid om criteria op te stellen die aansluiten bij de sector en zo bijdragen aan een beter onderscheid tussen ZZP’ers en werknemers.

Wat is de reactie van de regering op de opmerking dat de modelcontracten juist schijnconstructies in de hand kunnen werken door deze te legitimeren? Hoe staat de regering tegenover het idee om per sector een minimumloon in te stellen en personen die hier onder verdienen, automatisch als werknemer te bestempelen? In hoeverre zou dit schijnzelfstandigheid kunnen tegengaan, vragen de leden van de SP?

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het wetsvoorstel een wijziging is van de huidige situatie. Klopt het dat nu ook al grote bedrijven, zoals Post NL, een ruling kunnen krijgen waarbij een standaardovereenkomst voor alle gecontracteerden als VAR-verklaring wordt aangemerkt. Als de Belastingdienst aangeleverde contracten die zijn goedgekeurd, openbaar gaat maken, gaat de Belastingdienst dan ook het contract van PostNL openbaar maken? Is een vergelijkbare werkwijze bij meerdere werkgevers toegepast?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de vrijwaring van een modelovereenkomst vervalt indien wordt afgeweken van de overeenkomst. Dat is natuurlijk logisch, maar is in de praktijk

niet heel vaak sprake van een afwijking van de papieren overeenkomst? Is bij een incidentele afwijking al gelijk de vrijwaring vervallen? Oftewel als de hamer van de zelfstandig timmerman breekt en hij krijgt een nieuwe ter beschikking van zijn opdrachtgever, is dan direct de vrijwaring vervallen, omdat de opdrachtgever gezorgd heeft voor het gereedschap, vragen de leden van de fractie van het CDA.

Stel een ZZP’er ziet het einde van zijn contract aankomen. Kan hij dan van de overeenkomst afwijken en vervolgens een WW-uitkering aanvragen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Voor wiens rekening moeten de premies komen, de opdrachtgever of de opdrachtnemer, indien na controle van de Belastingdienst blijkt dat toch sprake is van inhoudingsplicht voor de loonbelasting?

Acht de regering het werkbaar, vooral in de beginperiode, dat slechts 40 voorbeeldovereenkomsten per jaar beoordeeld kunnen worden, terwijl er zeer veel partijen zijn die een voorbeeldovereenkomst aan willen leveren? Wat kunnen opdrachtgevers die veel opdrachtnemers contracteren, doen om hun overeenkomst door de Belastingdienst te laten toetsen, zo vragen de leden van de fractie van het CDA.

De leden van de fractie van de PVV merken op dat er wordt gesproken over overeenkomsten, terwijl het in essentie om bepaalde artikelen uit een overeenkomst gaat of er sprake is van een dienstbetrekking of niet.

De Belastingdienst kan twee lijsten maken van bepalingen, een groene lijst voor bepalingen die gevolg hebben dat er geen sprake is van een inhoudingsverplichting voor de loonheffing en een blauwe lijst van bepalingen die die gevolg hebben dat er wel sprake is van een inhoudingsverplichting voor de loonheffing.

Actal constateert dat er wel een zekere mate van proportionaliteit moet zijn. Kan de regering daar nog eens nader op ingaan, vragen de leden van de fractie van de PVV.

Kan de regering een oordeel geven over de wenselijkheid van het verwijzen naar standaardvoorwaarden in een dergelijke overeenkomst? Of is de regering van mening dat er voor de overeenkomst sprake moet zijn van schriftelijke vastlegging, zoals dat thans het geval is bij het concurrentiebeding, vragen de leden van de fractie van de PVV.

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze wordt gecontroleerd of er volgens de overeenkomst wordt gewerkt. Is het aan de Belastingdienst om aan te tonen dat er niet conform de overeenkomst wordt gewerkt, of moet de opdrachtgever aantonen dat er wel volgens de overeenkomst wordt gewerkt. Als dit laatste het geval is, zo vragen de leden van de D66-fractie, welk bewijs is dan voldoende om aan die bewijslast te voldoen, met name waar het gaat om zaken die niet door middel van kopieën van stukken kunnen worden aangetoond?

De leden van de D66-fractie vragen wat er gebeurt als de Belastingdienst achteraf constateert dat er niet conform het modelcontract wordt gewerkt. Wordt in dat geval de feitelijke situatie getoetst aan de wet, of is het feit dat er niet conform het modelcontract wordt gewerkt, direct voldoende om aan te nemen dat loonheffingen verplicht zijn?

In het verlengde van deze vraag, vragen de leden van de D66-fractie wat er gebeurt als bij één opdrachtnemer wordt geconstateerd dat er niet conform de modelovereenkomst is gewerkt en dat er op grond van wetgeving loonheffingen verplicht zijn. Gaat de Belastingdienst er dan vanuit dat dit voor alle andere opdrachtnemers van de betreffende opdrachtgever zo is, of wordt dit op individuele basis voor alle opdrachtnemers afzonderlijk getoetst?

De leden van de D66-fractie vragen wat het voor de opdrachtnemer betekent wanneer de Belastingdienst concludeert dat de opdrachtgever loonheffing verschuldigd is. Kan dit, bijvoorbeeld wanneer het een omvangrijke opdracht betreft, betekenen dat een zelfstandige zijn recht op fiscale ondernemersfaciliteiten verliest?

Als er een naheffing wordt opgelegd door de Belastingdienst, wordt deze dan opgelegd over het betreffende jaar van de opdracht, of ook over eventuele voorgaande jaren, zo vragen de leden van de D66-fractie, waarbij zij tevens vragen tot hoeveel jaar er met terugwerkende kracht kan worden nageheven.

De leden van de D66-fractie hebben in de brief van de Staatssecretaris van Financiën d.d. 20 april 2015 gelezen dat er bij de rechter een beroep kan worden gedaan op het rechtsvermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Deze leden vragen wie hierop een beroep kan doen bij de rechter. Betreft dit de Belastingdienst? Ook vragen deze leden of de Belastingdienst dat kan doen wanneer opdrachtgever en opdrachtnemer gebruikmaken van een goedgekeurde modelovereenkomst. Daarnaast vragen de leden van de D66-fractie op welke wijze opdrachtgevers kunnen aantonen dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst.

De leden van de D66-fractie lezen dat de Belastingdienst bij het constateren van strijdigheid van een overeenkomst met (niet-fiscale) wetgeving, de verantwoordelijke overheidsinstantie zal informeren. Deze leden zouden het op prijs stellen wanneer, alvorens de verantwoordelijke overheidsinstantie wordt ingelicht, de indiener van de overeenkomst op de betreffende strijdigheid wordt geattendeerd. Zal dit het geval zijn?

De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat de regering denkt aan een termijn van vijf jaar als geldigheidsduur van een (model)overeenkomst. Kan de regering toelichten van welke afwegingen de besluitvorming over de termijn nog afhankelijk is en wanneer hierover een definitief besluit wordt genomen, zo vragen deze leden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre er momenteel al positief beoordeelde modelovereenkomsten zijn. Kan de regering aan de hand van voorbeelden toelichten hoe de in de memorie van toelichting genoemde factoren voor de beoordeling hierin zij meegenomen, zo vragen deze leden. Genoemde leden willen weten of het klopt dat in de modelovereenkomst voor de zorg alleen het criterium van een aansprakelijkheidsverzekering is opgenomen. Kan de regering dit dan toelichten en hoe wordt dan voorkomen dat een deel van de betrokkenen ten onrechte als ZZP’er wordt aangemerkt, zo vragen deze leden.

De regering geeft aan dat nieuwe jurisprudentie aanleiding kan zijn om nieuwe of anderen factoren te betrekken in het beoordelen van (voorbeeld)overeenkomsten. Als de rechter oordeelt dat er toch sprake is van een arbeidsovereenkomst, zal de betreffende (voorbeeld)overeenkomst voor de toekomst worden ingetrokken. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een toelichting of het «voor de toekomst intrekken» inhoudt dat de betreffende (voorbeeld)overeenkomst op dat moment direct komt te vervallen. Genoemde leden vragen op welke wijze andere opdrachtgevers en opdrachtnemers die dezelfde of een vergelijkbare voorbeeldovereenkomst gebruiken dan worden geïnformeerd over de intrekking van een (voorbeeld)overeenkomst

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een toelichting welke mogelijkheden opdrachtgevers en opdrachtnemers hebben om bezwaar te maken als zij het niet eens zijn met de beoordeling van een (voorbeeld)overeenkomst.

Ondernemersfaciliteiten

Kunnen ZZP’ers die chronisch ziek zijn en fysiek niet in staat zijn om 1.225 uren per jaar te werken gebruik maken van de modelovereenkomsten? Zijn hiervoor mogelijkheden, vragen de leden van de fractie van de VVD.

Volgens de nota van wijziging gaat de Belastingdienst de overeenkomsten alleen controleren op de elementen die van belang zijn om de vraag te kunnen beantwoorden of er sprake is van de plicht tot het afdragen of voldoen van loonheffingen. De leden van de SP vragen hoe een ZZP’er dan vooraf zekerheid kan krijgen over de vraag hoe zijn inkomsten worden gekwalificeerd en of hij recht heeft op bijvoorbeeld bepaalde ondernemersfaciliteiten.

De leden van de D66-fractie zouden het uiterst onwenselijk vinden als zelfstandigen die conform een modelovereenkomst voor een bepaalde opdrachtgever werken, hun fiscale ondernemersfaciliteiten verliezen, omdat een andere opdrachtnemer bij die bepaalde opdrachtgever feitelijk in loondienst bleek te zijn. Zij vragen de verzekering dat dit niet zal gebeuren.

Handhaving

De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe de Belastingdienst zal omgaan met opdrachtgevers die overeenkomsten opstellen welke zeer dicht tegen een dienstbetrekking aanzitten, zoals veelvuldig in de zorg is gebeurd.

Zelfstandigen in de zorg zijn op grote schaal hun VAR kwijtgeraakt. Hoe voorkomt de nota van wijziging dat de zelfde soort constructies nu weer worden goedgekeurd en er geen verplichting bestaat tot het inhouden van loonheffingen, vragen de leden van de fractie van de SP?

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze de Belastingdienst gaat controleren of er in de praktijk ook daadwerkelijk conform de goedgekeurde (model)overeenkomst wordt gewerkt.

De leden van de D66-fractie kunnen zich indenken dat er onverhoopt een situatie ontstaat, waarin veel zelfstandigen die onder de huidige VAR-systematiek zonder problemen als zelfstandig ondernemer functioneren, in de nieuwe systematiek volgens de Belastingdienst een (fictief) dienstverband hebben. Op welke wijze gaat de regering de Kamer informeren over de ontwikkelingen hieromtrent?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze het voorgestelde alternatief in de praktijk zal bijdragen aan het eenvoudiger opsporen en terugdringen van schijnzelfstandigheid.

Mocht er sprake zijn van een naheffing door correctie, klopt het dat dan wordt verondersteld dat de arbeidsrelatie vanaf het begin niet voldeed aan de eisen, zo vragen de leden van de fractie van de SGP. Hoe verhoudt zich dat tot het eerdere wetsvoorstel? Wat zijn de gevolgen van het met terugwerkende kracht vervallen van goedgekeurde overeenkomst voor de opdrachtgever en opdrachtnemer? Zijn deze gevolgen verschillend als opdrachtgever dan wel opdrachtnemer verantwoordelijk is voor afwijking van de in de modelovereenkomst vermelde feiten en/of omstandigheden, zo vragen deze leden.

In de nota van wijziging wordt aangegeven dat een incidentele afwijking van de overeenkomst «vanzelfsprekend geen gevolgen heeft voor de vrijwaring, indien de opdrachtgever of opdrachtnemer aannemelijk maakt dat de situatie tijdelijk is of een incident betreft». Afwijken van de overeenkomst kan in voorkomende gevallen in het belang zijn van zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer, waarbij de belastingdienst tot taak heeft om de daadwerkelijke situatie te beoordelen en zo nodig te sanctioneren.

Is het niet welhaast onmogelijk voor de Belastingdienst om de daadwerkelijke situatie goed te beoordelen als tijdelijke situaties en incidenten in principe zijn toegestaan, vraagt het lid Van Vliet. Welke ervaringen heeft u met een dergelijke werkwijze en hoe ondervangt de regering de mogelijkheid dat opdrachtgever en opdrachtnemer zich gezamenlijk inspannen om afwijkingen van de overeenkomst (te pas en te onpas) als tijdelijk of incidenteel te (laten) bestempelen?

De deregulering voorziet in een grotere mate van vrijheid en zelfredzaamheid van opdrachtgever en opdrachtnemer. Dat juicht het lid Van Vliet toe. Maar bij meer vrijheid hoort ook meer verantwoordelijkheid en het is aan de Belastingdienst om te controleren of de opdrachtgevers én opdrachtnemers hier volgens de spelregels mee omgaan.

Bestaat er meer noodzaak tot fysieke controles door de Belastingdienst in het aangepaste wetsvoorstel ten opzichte van het voorgaande wetsvoorstel? Indien nee, waarom niet en indien ja, op welke wijze worden dan de controle-instrumenten intensiever ingezet? Deelt de regering de mening van het lid Van Vliet dat de controleactiviteiten vooral in de beginfase intensief moet zijn, om kennis en inzicht bij de Belastingdienst over alle denkbare praktische gevolgen (en risico’s) snel scherp te krijgen?

«Indien de opdrachtnemer aan het UWV voldoende aannemelijk maakt dat in de praktijk niet volgens de overeenkomst is gewerkt en hij dientengevolge wellicht verzekerd was voor de werknemersverzekeringen, dan kan hij mogelijk in aanmerking komen voor een uitkering. De Belastingdienst zal vervolgens bij de opdrachtgever de feiten nagaan en indien nodig een nader onderzoek instellen en zo nodig een correctieverplichting of een naheffingsaanslag opleggen».

Indien blijkt dat er is afgeweken van de overeenkomst, dan kan de opdrachtgever een correctieverplichting of een naheffingsaanslag tegemoet zien. Dat is uiteraard vanzelfsprekend. Echter, het zal voor veel (ex)-opdrachtnemers financieel interessant zijn om te proberen aan te tonen dat er is afgeweken van de overeenkomst, ook als dit niet (of alleen incidenteel) is voorgekomen. Overweegt u ook sancties voor de opdrachtnemers, van wie achteraf blijkt dat ze ten onrechte bij het UWV hebben aangegeven dat er sprake was van afwijking van de overeenkomst, zo vraagt het lid Van Vliet.

Administratieve lasten voor het bedrijfsleven

De leden van de VVD-fractie waarderen de voorziene structurele afname van administratieve lasten door deze wetswijziging. Houdt de regering goed de vinger aan de pols zodat dit nieuwe wetsvoorstel ook daadwerkelijk tot lastenverlichting leidt en niet toch leidt tot een extra stijging van administratieve lasten voor ZZP’ers en werkgevers?

Uitvoerbaarheidstoets Belastingdienst

De regering geeft aan dat in oktober voldoende modelcontracten moeten liggen om een goede transitie per 1 januari mogelijk te maken. Welke maatregelen zal de regering nemen in de overgangsperiode om te borgen dat de transitie naar de nieuwe regelgeving een zachte landing krijgt, vragen de leden van de fractie van de VVD.

Is de uitvoerbaarheidstoets van de Belastingdienst gedaan conform de nieuwe uitvoeringstoets zoals voorgesteld in de Brede Agenda, vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de D66-fractie lezen dat de Belastingdienst er naar streeft om medio oktober reeds 40 overeenkomsten gepubliceerd te hebben. Deze leden vragen wat het voor de uitvoerbaarheid betekent als het niet lukt om ruim voor 1 januari 2016 een substantieel aantal modelovereenkomsten beoordeeld te hebben.

Overige

Wanneer wordt deze wet geëvalueerd, vragen de leden van de fractie van de VVD.

De leden van de D66-fractie constateren dat de webmodule niet gebruikt gaat worden. Deze leden zouden het jammer vinden wanneer de investeringen in de webmodule in het geheel onbenut blijven. Zij vragen of de beslisboom die in de webmodule gebruikt zou worden, openbaar kan worden gemaakt, zodat daarmee helderheid ontstaat in de afwegingen van de Belastingdienst om te bepalen of er al dan niet sprake is van een dienstbetrekking.

De leden van de SGP-fractie vinden het erg belangrijk dat hier een breed gedragen voorstel ligt. In haar advies gaf de Raad van State aan dat onvoldoende duidelijk is welk probleem door het wetsvoorstel moet worden opgelost. Is de Raad van State deze mening nog steeds toegedaan na de wijziging van het wetsvoorstel? Zo ja, kan de regering duidelijk maken wat het probleem is en waarom dit wetsvoorstel de beste oplossing is. Hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich tot het Interdepartementaal beleidsonderzoek naar ZZP’ers waar de uitkomsten nog niet van bekend zijn?

Reorganisatie

Eind mei presenteerde de Staatssecretaris zijn plannen voor een ingrijpende reorganisatie bij de Belastingdienst. Onderdeel van deze reorganisatie is een andere manier van communiceren met de belastingbetaler, onder meer met een internetomgeving. Hoe verhoudt het voorliggende wetsvoorstel zich tot deze nieuwe manier van communiceren met belastingbetalers? Kan de vaststelling van een arbeidsrelatie direct verwerkt worden in de belastingpositie van de belastingplichtige op dat moment? Kan de informatie die reeds bij de Belastingdienst bekend is direct onderdeel worden van de besluitvorming over de betreffende arbeidsrelatie, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De adjunct-griffier van de commissie, Van den Eeden

Naar boven