34 026 Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake overgang van de wettelijke taken van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven naar de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het uit het oogpunt van kostenbeheersing en coördinatie wenselijk is om de taken die in de Wet educatie en beroepsonderwijs zijn toegekend aan kenniscentra beroepsonderwijs en bedrijfsleven toe te kennen aan een bij ministeriële regeling aan te wijzen organisatie; dat in verband hiermee de bepalingen over deze kenniscentra in voornoemde wet en enige andere wetten moeten worden geschrapt of aangepast;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS

De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt als volgt gewijzigd.

A

Artikel 1.1.1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel b1 komt te luiden:

b1. Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven:

de rechtspersoon, bedoeld in 1.5.1, eerste lid.

2. In onderdeel z, punt 1, vervalt: of het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven.

3. In onderdeel z, punt 2, vervalt «of het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven» en: 4.3.1 en 4.3.2,.

B

Hoofdstuk 1, titel 5, komt te luiden:

TITEL 5. SAMENWERKINGSORGANISATIE BEROEPSONDERWIJS BEDRIJFSLEVEN

Art. 1.5.1. Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven

  • 1. Bij ministeriële regeling wordt een rechtspersoon aangewezen die is belast met de volgende taken:

    • a. het ontwikkelen en onderhouden van een landelijke kwalificatiestructuur, gericht op de aansluiting tussen het aanbod van beroepsonderwijs en de maatschappelijke behoeften daaraan, mede in het licht van de arbeidsmarkt voor afgestudeerden, en mede gelet op van belang zijnde ontwikkelingen in internationaal verband, onder meer door het doen van voorstellen aan Onze Minister voor de kwalificatiedossiers, bedoeld in artikel 7.2.4, tweede lid,

    • b. het bijdragen aan een doelmatige en doelgerichte inzet van overheidsmiddelen door het ontwikkelen van voorstellen, welke beroepsopleidingen voor bekostiging uit ’s Rijks kas in aanmerking komen,

    • c. het bevorderen van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming,

    • d. het ontwikkelen en vaststellen van kwaliteitscriteria voor beroepspraktijkvormingsplaatsen en het ten minste een maal per vier jaar beoordelen van bedrijven en organisaties die de beroepspraktijkvorming verzorgen aan de hand van deze criteria en het openbaar maken van een overzicht van bedrijven en organisaties die voldoen aan deze criteria,

    • e. het zoveel mogelijk zorg dragen voor de beschikbaarheid van een toereikend aantal bedrijven en organisaties van voldoende kwaliteit die de beroepspraktijkvorming verzorgen,

    • f. het uitvoeren van onderzoek ter ondersteuning van de taken, genoemd in dit artikel, en

    • g. het uitvoeren van aanvullende activiteiten ter bevordering van de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt.

  • 2. De rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de toepassing van deze wet aangeduid als Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven.

  • 3. Onze Minister verstrekt de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven binnen het raam van de door de begrotingswetgever beschikbaar gestelde middelen subsidie voor de uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met f.

  • 4. Onze Minister kan de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs op aanvraag subsidie verstrekken voor de uitvoering van taken als bedoeld in het eerste lid, onder g.

  • 5. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven zorgt ervoor dat de uitvoering van andere activiteiten dan de taken, bedoeld in het derde en vierde lid, de uitvoering van deze taken niet schaadt.

C

Artikel 1.7.1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervallen de zinsneden «een kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven», «of het kenniscentrum» en «of, wat kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven betreft, met werkzaamheden in het kader van dienstverlening jegens de instellingen».

2. In het tweede lid wordt «en het bestuur van het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven dragen» vervangen door: draagt.

3. In het vierde lid vervalt: en het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven.

D

De artikelen 2.1.4, 2.1.5 en 2.1.6 vervallen.

E

Titel 4 van hoofdstuk 2 komt te luiden:

Titel 4. Subsidie Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven

Artikel 2.4.1. Subsidieverlening per boekjaar

De subsidie voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 1.5.1, eerste lid, onder a tot en met f, wordt per boekjaar verstrekt.

Artikel 2.4.2. Nadere regels

  • 1. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot:

    • a. de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover,

    • b. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald,

    • c. de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt,

    • d. de voorwaarden waaronder subsidie wordt verleend,

    • e. de verplichtingen van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven,

    • f. de vaststelling van de subsidie,

    • g. intrekking en wijziging van de subsidieverlening of subsidievaststelling,

    • h. de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten,

    • i. het verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, bedoeld in artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht, of

    • j. andere criteria voor de verstrekking van subsidie.

  • 2. Bij de regels, bedoeld in het eerste lid, wordt voor zover nodig onderscheid gemaakt tussen subsidie voor:

    • a. de taken, bedoeld in artikel 1.5.1, eerste lid, onder a tot en met f,

    • b. de taken, bedoeld in artikel 1.5.1, eerste lid, onder g.

Artikel 2.4.3. Subsidieplafond

Onze Minister kan jaarlijks het bedrag vaststellen dat ten hoogste beschikbaar is voor de activiteiten, genoemd in artikel 1.5.1, eerste lid, onder g.

F

Paragraaf 2 van Hoofdstuk 2, Titel 5, vervalt.

G

Titel 3 van hoofdstuk 4 komt te luiden:

Titel 3. Personeel van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven

Artikel 4.3.1. Formatie

Het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven stelt jaarlijks het beleid vast met betrekking tot de formatie van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven. Zoveel mogelijk tegelijk met deze vaststelling bepaalt het bestuur functies en taken van het personeel van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven.

Artikel 4.3.2. Rechtspositie personeel Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven

Artikel 4.1.2, met uitzondering van het vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing op de rechtspositie van het personeel van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, met dien verstande dat het gaat om de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven en het bestuur daarvan in plaats van om instellingen en de bevoegde gezagsorganen daarvan.

H

Artikel 6.1.3, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Onverminderd het eerste lid kan het bevoegd gezag van een instelling als bedoeld in artikel 1.3.2a of 1.3.3 een beroepsopleiding aanbieden als de soort instelling in de regeling, bedoeld in artikel 7.2.4, is vermeld bij de kwalificatie waarop de opleiding is gericht of als de opleiding aantoonbaar gericht is op en van belang is voor de specifieke bedrijfstak of groep van bedrijfstakken waarvoor de instelling opleidingen verzorgt.

I

Artikel 7.2.4 wordt gewijzigd als volgt:

1. In de aanhef van het tweede lid wordt «de desbetreffende kenniscentra» vervangen door: de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven.

2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «en» toegevoegd aan het eind van punt 2°, vervalt «en» aan het eind van punt 3° en vervalt punt 4°

3. In het tweede lid, onderdeel c, vervalt «en» aan het eind van punt 3°, wordt de komma aan het eind van punt 4° vervangen door «en» en wordt na punt 4° toegevoegd:

  • in voorkomend geval, door welke soorten instellingen als bedoeld in de artikelen 1.3.2a en 1.3.3, een beroepsopleiding mag worden verzorgd die is gericht op de kwalificatie.

4. Het derde lid wordt vervangen door:

  • 3. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven neemt bij het voorstel voor een kwalificatiedossier het bepaalde in het tweede, vierde, vijfde en zesde lid in acht. Uit het voorstel blijkt dat voldoende acht is geslagen op de aansluiting tussen de opleidingen voorbereidend beroepsonderwijs, de opleidingen middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, de beroepsopleidingen en de opleidingen hoger beroepsonderwijs, in elk geval door raadpleging van vertegenwoordigers van die onderwijsvelden. Indien ook andere instanties nauw bij het voorstel voor het kwalificatiedossier zijn betrokken, maakt de Samenwerkingsorganisatie in haar voorstel melding van de wijze waarop het oordeel van die instanties is betrokken in het voorstel.

J

Artikel 7.2.5 vervalt.

K

In artikel 7.2.5a wordt «de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven» vervangen door: de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven.

L

In artikel 7.2.6, eerste lid, onder a en b, wordt «het desbetreffende kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven» telkens vervangen door: de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven.

M

In artikel 7.2.9, tweede lid, wordt «het betrokken kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven» vervangen door: de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven.

N

Artikel 7.2.10 komt te luiden:

Artikel 7.2.10. Beoordeling kwaliteit en erkenning leerbedrijven voor de beroepspraktijkvorming

  • 1. Het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven zorgt ervoor dat bedrijven en organisaties die de beroepspraktijkvorming verzorgen eenmaal in de vier jaar worden beoordeeld aan de hand van door de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven vast te stellen criteria. Indien daartoe door bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat kan controle frequenter plaats vinden.

  • 2. Het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven erkent een bedrijf of organisatie als leerbedrijf voor de beroepspraktijkvorming of handhaaft de erkenning bij een gunstige beoordeling op grond van het eerste lid. Het bestuur weigert de erkenning of trekt de erkenning in, indien de in de eerste volzin bedoelde beoordeling ongunstig is.

  • 3. Het bestuur vraagt geen vergoeding voor de kosten van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, en de beschikkingen, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. De erkenning vervalt van rechtswege als het leerbedrijf gedurende een aaneengesloten periode van vier jaar geen beroepspraktijkvorming heeft verzorgd.

  • 5. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven maakt de in het eerste lid bedoelde criteria bekend. Van deze bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

  • 6. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven draagt zorg voor openbaarmaking van een overzicht van bedrijven en organisaties met een erkenning op grond van het tweede lid, eerste volzin.

  • 7. Tot het verzorgen van beroepspraktijkvorming voor een opleiding of groep van opleidingen zijn uitsluitend bevoegd de bedrijven en organisaties met een erkenning op grond van het tweede lid, eerste volzin.

O

In artikel 8.2.2, eerste lid, wordt de zinsnede «, de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in artikel 9.2.1, tweede lid, onderdeel a, en de commissies onderwijs-bedrijfsleven, bedoeld in artikel 9.2.1, derde lid,» vervangen door: de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven.

P

In artikel 9.1.5 vervallen het tweede lid en de aanduiding van het eerste lid.

Q

Titel 2 van hoofdstuk 9 komt te luiden:

Titel 2 De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven

Artikel 9.2.1 Samenstelling en statuten rechtspersoon

  • 1. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven is een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk niet zijnde een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. In het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven participeren het georganiseerde beroepsonderwijs en het georganiseerde bedrijfsleven.

  • 3. De voorzitter van het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven en diens plaatsvervanger worden op voordracht van vertegenwoordigers van het beroepsonderwijs en van het bedrijfsleven benoemd door Onze Minister, voor een periode van ten hoogste vier jaar. Zij kunnen ten hoogste eenmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar.

  • 4. De statuten van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven bevatten een regeling voor de betrokkenheid van het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven bij de totstandkoming van voorstellen voor kwalificatiedossiers en de criteria, bedoeld in artikel 7.2.10, eerste lid, en bij de uitvoering van de overige taken van de organisatie. De regeling kan nader worden uitgewerkt in een bestuursreglement.

  • 5. De statuten en het bestuursreglement alsmede wijzigingen daarvan behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

R

In artikel 11.1, eerste lid, vervalt: of een kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven.

S

In artikel 12.2.2 vervallen het tweede lid en de aanduiding van het eerste lid.

T

De artikelen 12.2.6, 12.2.10 en 12.3.44 vervallen.

ARTIKEL II. WIJZIGING WET OP HET ONDERWIJSTOEZICHT

A

In artikel 1, onderdeel a, wordt «Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie» vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken.

B

Artikel 3, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt.

1. In onderdeel a wordt «de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven» vervangen door: de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven.

2. In onderdeel f wordt «de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven» vervangen door: de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven.

C

Het opschrift van hoofdstuk 3d komt te luiden:

Hoofdstuk 3d. Toezicht Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven.

D

In artikel 15l wordt «de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in artikel 1.5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs» vervangen door: de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in artikel 1.5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

E

Artikel 15n wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «de kenniscentra, bedoeld in de artikelen 1.5.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en 10b4 van de Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door: de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in de artikelen 1.5.1 van de Wet educatie en 10b4 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

2. In het tweede lid wordt «het kenniscentrum» vervangen door: de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven.

F

In artikel 24f, tiende lid, wordt «kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven als bedoeld in artikel 1.5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs» vervangen door: de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in artikel 1.5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

ARTIKEL III. WIJZIGING WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS

A

Artikel 10b3, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Het buitenschoolse praktijkgedeelte wordt verzorgd door een bedrijf of organisatie, op grondslag van een leer-werkovereenkomst, gesloten door het bevoegd gezag, de betrokken leerling of diens wettelijk vertegenwoordiger en dat bedrijf of die organisatie.

B

De artikelen 10b4 en 10b5 worden vervangen door:

Artikel 10b4. Beoordeling kwaliteit en erkenning leerbedrijven

  • 1. Het bedrijf dat of de organisatie die het buitenschoolse praktijkgedeelte verzorgt, draagt zorg voor de begeleiding van de leerlingen binnen het bedrijf respectievelijk de organisatie.

  • 2. «Het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in artikel 1.5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zorgt ervoor dat bedrijven en organisaties die het buitenschoolse praktijkgedeelte verzorgen eenmaal in de vier jaar worden beoordeeld aan de hand van de kwaliteitseisen in artikel 10b6. Indien daartoe door bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat kan controle frequenter plaats vinden.

  • 3. Het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven erkent een bedrijf of organisatie als leerbedrijf voor het buitenschoolse praktijkgedeelte of handhaaft de erkenning bij een gunstige beoordeling op grond van het tweede lid, eerste volzin. Het bestuur weigert de erkenning of trekt de erkenning in, indien de in het tweede lid, eerste volzin, bedoelde beoordeling ongunstig is.

  • 4. Het bestuur vraagt geen vergoeding voor de kosten van de beoordeling, bedoeld in het tweede lid, en de beschikkingen, bedoeld in het derde lid.

  • 5. De erkenning vervalt van rechtswege als het leerbedrijf gedurende een aaneengesloten periode van vier jaar geen buitenschools praktijkgedeelte heeft verzorgd.

  • 6. Indien het bevoegd gezag na het sluiten van de leer-werkovereenkomst vaststelt dat de praktijkplaats niet of niet volledig beschikbaar is, de begeleiding tekortschiet of ontbreekt, of sprake is van andere omstandigheden die maken dat het buitenschoolse praktijkgedeelte niet naar behoren zal kunnen worden verzorgd, bevordert het bevoegd gezag, na overleg met het bestuur van de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven dat een toereikende vervangende voorziening beschikbaar wordt gesteld.

  • 7. De Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven draagt zorg voor openbaarmaking van een overzicht van bedrijven en organisaties met een erkenning op grond van het derde lid, eerste volzin.

  • 8. Tot het verzorgen van het buitenschoolse praktijkgedeelte zijn uitsluitend bevoegd de bedrijven en organisaties met een erkenning op grond van het derde lid, eerste volzin.

Artikel 10b5. Subsidie voor taken leerwerktrajecten

  • 1. Onze Minister verstrekt de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in artikel 1.5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, binnen het raam van de door de begrotingswetgever beschikbaar gestelde middelen subsidie voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 10b4.

  • 2. De subsidie wordt per boekjaar verstrekt. De artikelen 2.4.2 en 2.4.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL IV. WIJZIGING WET NORMERING BEZOLDIGING TOPFUNCTIONARISSEN PUBLIEKE EN SEMIPUBLIEKE SECTOR

Bijlage 1 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector wordt gewijzigd als volgt:

1. In het onderdeel «Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap» wordt punt 18 vervangen door:

  • 18. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 1.5.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

2. In het onderdeel «Ministerie van Economische Zaken» vervalt punt 2.

ARTIKEL V. INVOERINGSBEPALING WET OVERGANG VAN DE WETTELIJKE TAKEN VAN DE KENNISCENTRA BEROEPSONDERWIJS BEDRIJFSLEVEN NAAR EEN SAMENWERKINGSORGANISATIE BEROEPSONDERWIJS BEDRIJFSLEVEN

  • 1. Onverminderd het derde, vierde en vijfde lid kan Onze Minister de eerste keer uitsluitend een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.5.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs aanwijzen, indien de rechtspersoon een door Onze Minister goedgekeurde overeenkomst heeft gesloten met alle kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven waarin een regeling is opgenomen voor

    • a. het overnemen van personeelsleden die zijn belast met wettelijke taken van kenniscentra door de in aanhef bedoelde rechtspersoon,

    • b. de uitkeringen van gewezen personeelsleden die waren belast met wettelijke taken van kenniscentra en van personeelsleden die zijn belast met wettelijke taken van de kenniscentra en niet worden overgenomen door de in aanhef bedoelde rechtspersoon,

    • c. de overdracht door de kenniscentra aan de in de aanhef bedoelde rechtspersoon van vermogensrechtelijke reserves die zijn opgebouwd met middelen uit ’s Rijks kas en

    • d. de overige activa en de passiva van de kenniscentra, voor zover deze zijn toe te rekenen aan de wettelijke taken van de kenniscentra,

  • 2. Een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid leidt ertoe dat het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven na de beëindiging van de bekostiging op grond van artikel VI geen financiële aanspraken op het Rijk meer heeft.

  • 3. Het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven en de rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, leggen voor 1 juni 2015, of, indien dat later is, binnen 2 maanden na de inwerkingtreding van dit artikel een overeenkomst die voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste en tweede lid, ter goedkeuring voor aan Onze Minister.

  • 4. Indien een of meer overeenkomsten als bedoeld in het derde lid niet of niet tijdig ter goedkeuring aan Onze Minister worden voorgelegd, kan Onze Minister een rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid aanwijzen in afwijking van de eis, dat met alle kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven een door Onze Minister goedgekeurde overeenkomst is gesloten die voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 5. Spoedeisende gevallen uitgezonderd vindt de aanwijzing, bedoeld in het vierde lid, niet eerder plaats dan nadat de betrokken partijen in de gelegenheid zijn gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog een overeenkomst als bedoeld in het derde lid, ter goedkeuring voor te leggen aan Onze Minister.

  • 6. Het bestuur van een kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven dat geen door Onze Minister goedgekeurde overeenkomst als bedoeld in het derde lid heeft gesloten, stort bij beëindiging van de bekostiging van het kenniscentrum de vermogensrechtelijke reserves die zijn opgebouwd met middelen uit ’s Rijks kas terug in ’s Rijks kas. Indien het desbetreffende kenniscentrum bij beëindiging van de bekostiging een negatieve reserve heeft, blijft dit voor rekening van het kenniscentrum.

ARTIKEL VI. EINDE TAKEN EN BEKOSTIGING KENNISCENTRA BEROEPSONDERWIJS BEDRIJFSLEVEN

  • 1. De wettelijke taken en de aanspraak op bekostiging van de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in artikel 1.5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs zoals luidend op 31 juli 2015, vervallen met ingang van de datum waarop artikel I, met uitzondering van onderdeel B, en de artikelen II, III en IV van deze wet in werking treden.

  • 2. Indien op de dag waarop artikel I, met uitzondering van onderdeel B, en de artikelen II, III en IV in werking treden nog geen rechtspersoon als bedoeld in artikel I, onderdeel B, is aangewezen, blijven tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum

    • a. de wettelijke taken en de aanspraak op bekostiging van de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven van kracht, en

    • b. de artikelen 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.4.1, 2.4.1, 2.4.3, 2.5.10, 4.3.1, 4.3.2, 4.3.3, 6.1.3, tweede lid, 7.2.4, tweede en derde lid, 7.2.5, 7.2.5a, 7.2.6, eerste lid, 7.2.9, tweede lid, 7.2.10, 1.11, eerste lid, 12.2.2, tweede lid, en 12.2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, de artikelen 3, tweede lid, 15l, 15n, eerste en tweede lid, en 24f, tiende lid, van de Wet op het onderwijstoezicht, de artikelen 10b3, eerste lid, 10b4 en 10b5 van de Wet voortgezet onderwijs en punt 18 van onderdeel «Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap» van bijlage 1 bij de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semi-publieke sector, zoals luidend op 31 juli 2015 van toepassing.

  • 3. Ten aanzien van bedragen waarop de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven voorafgaand aan de in het eerste of tweede lid bedoelde datum aanspraak hebben, maar die nog niet zijn vastgesteld of uitbetaald, blijven de bij of krachtens de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde voorschriften zoals luidend op de dag voorafgaand aan de in het eerste lid bedoelde datum van toepassing.

ARTIKEL VII. HANDHAVING ERKENNING LEERBEDRIJVEN

  • 1. Bedrijven en organisaties die op de datum voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel N, beschikken over een gunstige beoordeling op grond van artikel 7.2.10, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs zoals luidend op eerstbedoelde datum, worden aangemerkt als leerbedrijven met een erkenning als bedoeld in artikel 7.2.10, tweede lid, eerste volzin, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

  • 2. Bedrijven en organisaties die op de datum voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, beschikken over een gunstige beoordeling op grond van artikel 10b4, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend op eerstbedoelde datum, worden aangemerkt als leerbedrijven met een erkenning als bedoeld in artikel 10b4, derde lid, eerste volzin, van de Wet op het voortgezet onderwijs.

  • 3. Bedrijven en organisaties die beschikken over een gunstige beoordeling op grond van artikel VI, tweede lid, onderdeel b, juncto artikel 7.2.10, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of 10b4 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend op 31 juli 2015, worden aangemerkt als leerbedrijven met een erkenning als bedoeld in artikel 7.2.10, tweede lid, eerste volzin, van de Wet educatie en beroepsonderwijs onderscheidenlijk artikel 10b4, derde lid, eerste volzin, van de Wet op het voortgezet onderwijs.

ARTIKEL VIII. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

Naar boven