De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel B, vervallen in artikel 6g1 het eerste en het tweede lid.
II
In artikel I, onderdeel B, wordt in artikel 6g1, derde lid, na «omtrent vakanties»
ingevoegd: , feestdagen.
III
In artikel I, onderdeel B, vervalt in artikel 6g1, vierde lid, de tweede volzin.
IV
In artikel III, onderdeel B, wordt «de data, bedoeld in artikel 17 van het Inrichtingsbesluit
WVO» vervangen door: de dagen waarop krachtens artikel 6g1 van de Wet op het voortgezet
onderwijs geen onderwijs behoeft te worden verzorgd, behoudens vakanties die centraal
worden vastgesteld op grond van artikel 6g1, vierde lid, van de Wet op het voortgezet
onderwijs en feestdagen die worden vastgesteld op grond van artikel 6g1, derde lid,
van die wet.
V
In artikel IV, onderdeel B, vervallen in artikel 12b het eerste en het tweede lid.
VI
In artikel IV, onderdeel B, wordt in artikel 12b, derde lid, na «omtrent vakanties»
ingevoegd: , feestdagen.
VII
In artikel IV, onderdeel B, vervalt in artikel 12b, vierde lid, de tweede volzin.
Toelichting
De indieners zijn van mening dat het onwenselijk is in de wet vast te leggen dat op
ten minste 189 dagen onderwijs moet worden gegeven. Het aantal uren onderwijstijd
is volgens hen de belangrijkste waarborg, die in de wet opgenomen dient te worden.
Binnen deze urennorm is meer flexibiliteit nodig. Met de 189 onderwijsdagen resteren
naast de vakanties en feestdagen namelijk slechts 12 roostervrije dagen, die voor
een belangrijk deel reeds aan organisatorische activiteiten besteed moeten worden.
In het kader van kwaliteitsverbetering kan het door scholen bijvoorbeeld wenselijk
geacht worden meer vrije dagen te plannen voor gezamenlijke voorbereiding van het
onderwijs binnen lerarenteams. De indieners vinden dat de wet hieraan niet op voorhand
beperkingen moet aanbrengen, indien de betrokken geledingen met het voornemen hebben
ingestemd. Met een beperkter aantal verplichte onderwijsdagen kan ook voorkomen worden
dat telkens een alternatief aantal dagen moet worden vastgesteld wanneer het schooljaar
korter of langer duurt.
Dit amendement continueert daarom de huidige wettelijke regeling, die een grondslag
biedt om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften te stellen
inzake dagen waarop geen onderwijs gegeven behoeft te worden. Het amendement sluit
verder aan bij het voornemen van de regering om het aantal roostervrije dagen niet
langer in de wet te regelen. De medezeggenschapsraad heeft instemmingsrecht ten aanzien
van de dagen waarop geen onderwijs behoeft te worden gegeven, behoudens de landelijk
vastgestelde vakanties. Het bevoegd gezag is verder verplicht in de schoolgids aan
te geven op hoeveel dagen geen onderwijs wordt verzorgd.
Van Meenen Bisschop