34 009 (R2035) Bepalingen omtrent de toepassing in Aruba, Curaçao en Sint Maarten van beperkende maatregelen met het oog op de handhaving of het herstel van de internationale vrede en veiligheid of de bevordering van de internationale rechtsorde dan wel de bestrijding van terrorisme, vastgesteld in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie (Rijkssanctiewet)

Nr. 8 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG VAN DE STATEN VAN CURAÇAO

Ontvangen 20 november 2014

De regering betreurt de ontstemming van de leden van de MFK-fractie. De vaststelling dat de landen niet tegen hun wil gebonden kunnen worden aan internationale economische en financiële overeenkomsten is correct, maar leidt niet tot de gevolgtrekking dat het Koninkrijk niet bevoegd zou zijn om de landen te binden aan internationale sancties op economisch of financieel gebied. Dergelijke sancties vormen weliswaar een beperking van de vrijheid van de landen om hun economische ordening naar eigen inzicht vorm te geven, maar laten die vrijheid voor het overige onverlet. De beperkingen die sancties meebrengen zijn naar hun aard tijdelijk en hebben een specifiek werkingsgebied, dat is afgebakend naar doelgroep en sector. De doelstellingen van sancties zijn buitenlands-politiek van aard en zijn niet ingegeven door financieel-economische overwegingen. Het overnemen van Europese sancties door de landen strekt tot bevordering van de eenheid van het buitenlands beleid van het Koninkrijk. Dit doel zou niet bereikt kunnen worden als het buitenlands beleid geen economische of financiële effecten voor de landen zou mogen meebrengen. De grondslag voor de beoogde regeling is dan ook artikel 3, eerste lid, onder b, van het Statuut. De Raad van State van het Koninkrijk onderschrijft dit en kan zich met een regeling van deze materie bij rijkswet verenigen. Ook de vaststelling dat het LGO-regime voor de landen niet de verplichting meebrengt om zich te voegen naar de Europese handelspolitiek en de Europese sancties is weliswaar correct, maar niet doeltreffend. Juist omdat het Europese sanctiebeleid de landen juridisch niet bindt, hebben de landen de keuze om hetzij de weg van de zelfbinding in te slaan – nl door in de eigen landsregelgeving een juridische verplichting tot het overnemen van Europese sancties neer te leggen – hetzij de weg van de Koninkrijksbinding, via het instrument van de rijkswet.

Voor de stelling van de leden van de MFK-fractie dat de landsregering onvoldoende betrokken is bij de totstandkoming van het onderhavige voorstel van rijkswet bestaat geen grond. Onmiddellijk nadat het Ministerie van Buitenlandse Zaken, conform een besluit van de Rijksministerraad, een concept-Rijkssanctiewet had opgesteld, is dit concept ter visie en commentaar gezonden aan de Directies Buitenlandse Betrekkingen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten. De Kabinetten van de Gevolmachtigde Ministers ontvingen daarvan een afschrift. Aruba en Sint Maarten hebben ook daadwerkelijk van de gelegenheid gebruik gemaakt inhoudelijk commentaar te geven; Curaçao had aangegeven geen formele positie te kunnen innemen ten aanzien van het concept. Voorafgaand aan de voorbereiding van de vergadering van RMR van 20 december 2013, hebben de Kabinetten van de Gevolmachtigde Ministers aangegeven de tijdige betrokkenheid te appreciëren. Ook vervolgens heeft er herhaaldelijk contact plaatsgehad met de Caribische Koninkrijkslanden over zowel de inhoudelijke als de procesmatige aspecten van de concept-Rijkswet. Het belang van eenheid van buitenlands beleid brengt naar het oordeel van de regering, hierin gesteund door de Raad van State van het Koninkrijk, mee dat internationale sancties, daaronder begrepen Europese sancties, in het gehele Koninkrijk integraal ten uitvoer worden gelegd. De regering verschilt hierin van oordeel met de leden van de fractie van de MFK. Zij onderschrijft in dit opzicht de opvattingen van het lid Leeflang en van de leden van de PAR-fractie.

De regering wil het lid Leeflang de verzekering geven dat bij de voorbereiding van het wetsvoorstel de landen zijn betrokken en verwijst naar de reactie op een vergelijkbare opmerking van de leden van de MFK-fractie.

Met de leden van de PS-fractie betreurt de regering het dat het niet mogelijk is gebleken om de materie in een landsverordening te regelen. Nu een dergelijke oplossing is uitgebleven acht de regering de totstandkoming van rijkswetgeving noodzakelijk, gelet op het belang van de eenheid van het buitenlands beleid. Dat beleid omvat mede de tenuitvoerlegging van Europese sancties.

Naar aanleiding van het door de leden van de PS-fractie ingelaste advies van de Raad van Advies van Curaçao, merkt de regering het volgende op.

De regering onderschrijft niet de opvatting van de Raad dat geopolitieke verschillen tot differentiatie van het buitenlands beleid van het Koninkrijk zouden mogen leiden, in die zin dat bepaalde Europese sancties wel in Europa en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, maar niet in de Caribische landen van het Koninkrijk ten uitvoer worden gelegd. Bij de voorbereiding van de besluitvorming tot het vaststellen van Europese sancties, zullen de belangen van de landen betrokken kunnen worden, als vrucht van de afstemmingsplicht die in artikel 3 is neergelegd. Dat de materie ook bij landsverordening geregeld kan worden, neemt niet weg dat Curaçao van die mogelijkheid geen gebruik heeft willen maken. Op de wijze waarop bij totstandkoming van het wetsvoorstel de procedurele bepalingen van het Statuut in acht zijn genomen, is de regering hiervoor al ingegaan. Over de afstemmingsplicht op grond van artikel 3 merkt de regering op dat deze bepaling een verbijzondering vormt van de generieke afstemmingsplicht die uit het Statuut voortvloeit. Artikel 3 stelt buiten twijfel dat deze bijzondere afstemmingsplicht ook van toepassing is voor aangelegenheden die niet in de rijksministerraad aan de orde komen (art. 11 van het Statuut) en die niet betrekking hebben op de voorbereiding of toepassing van internationale overeenkomsten die verbindend zijn voor de landen (artikel 27 van het Statuut). Bij de besluitvorming over de totstandkoming van Europese sancties gaat het, anders dan de Raad van Advies lijkt te veronderstellen, niet om de uitoefening van een verdragsluitende bevoegdheid door het Koninkrijk.

De regering betreurt het dat de leden van de MAN-fractie niet kunnen instemmen met het voorstel. Dat het bij de onderhavige materie om een aangelegenheid van het Koninkrijk gaat, is ook de opvatting van de regering. Juist daarom hecht de regering aan een integrale tenuitvoerlegging van Europese sancties in het gehele Koninkrijk. Het voorstel van rijkswet is zowel naar wijze van totstandkoming als naar inhoud in overeenstemming met het Statuut.

De regering onderstreept het belang dat de leden van de PAIS-fractie hechten aan de uitvoering van Europese sancties, doch is van oordeel dat het belang van de eenheid van het buitenlands beleid meebrengt dat de landen niet de keuzevrijheid zouden moeten hebben om dergelijke sancties al dan niet uit te voeren.

De Minister van Buitenlandse Zaken, A.G. Koenders

Naar boven