Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 februari 2016
Hierbij geef ik antwoord op de tijdens het 30 leden debat (Handelingen II 2015/16,
nr. 47, Stijging van de Nederlandse melkproductie) gestelde vraag naar de einddatum
van het onderzoek van het Louis Bolk Instituut (LBI) op melkveebedrijven die de kalveren
langere tijd bij de koe laten, mede naar aanleiding van de ingediende motie van het
lid Thieme (Kamerstuk 33 979, nr. 104).
Het onderzoek «Kalveren bij de koe» is onderdeel van het project Familiekudde waarin
gewerkt is aan het ontwerp van een huisvestingssysteem waarbij dieren van alle leeftijden
bijeen worden gehouden. Dit project liep in 2012 ten einde. Melkveehouders die destijds
betrokken waren bij het project zijn nog steeds actief, en jaarlijks komen er zowel
gangbare als biologische melkveehouders bij, die interesse hebben om (onderdelen uit)
het project op hun bedrijf te implementeren. De melkveehouders uit het project die
hun kalveren bij de koe houden worden – ook na afronding van het project in 2012 –
nog gevolgd door onderzoekers van het Louis Bolk Instituut. Dit is een doorlopend
traject op initiatief van het Louis Bolk Instituut. Het project Familiekudde is uitgevoerd
door Wageningen UR in samenwerking met het Louis Bolk Instituut dat met name betrokken
is bij «Kalveren bij de koe».
Inmiddels zijn er ongeveer 45 boeren die op verschillende manieren hun kalveren langer
bij de koe houden. De mogelijkheden hiertoe zijn sterk afhankelijk van het stalsysteem,
het management en de wensen van de melkveehouder. Er is geen gouden formule die op
ieder willekeurig bedrijf gevolgd kan worden.
Zoals ik ook heb aangegeven tijdens het debat komt de sector met een plan voor verduurzaming
van de kalverhouderij en is dit punt eerder onder de aandacht gebracht van de sector.
Gelijktijdig met het project Familiekudde liep van 2009–2015 een internationaal onderzoek
naar het ontwikkelen van instrumenten die de biologische opfok verbeteren voor kalfjes
van 0 tot 12 weken: «Ontwikkeling van robuuste en economisch rendabele modellen in
de biologische melkveehouderij voor kalveren die bij de koe gezoogd worden, met respect
voor diergezondheid, dierenwelzijn en ethiek». Het onderzoek is gefinancierd door
Noorwegen en het Louis Bolk Instituut (LBI) heeft dit project uitgevoerd op 20 biologische
melkveebedrijven in Nederland.
In 2010 heeft het LBI een inventarisatie onder biologische melkveehouders gehouden
om te peilen in hoeverre biologische melkveehouders open staan voor zoogsystemen in
de melkveehouderij. Ongeveer 25% van de respondenten hield het kalf al bij de koe,
25% had dit weleens geprobeerd en 25% was geïnteresseerd om dit te doen, mits er een
oplossing zou komen voor de stress die moeder en kalf ervaren bij het spenen en scheiden.
Daartoe is in 2010 en 2011 door het LBI onderzoek uitgevoerd naar speen- en scheidingsmethoden
in zoogsystemen.
Voortbouwend op voorgaande onderzoeken en projecten heeft een consortium van onderzoeksinstituten
in Noorwegen, Zweden, Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Zwitserland een ERANET (European
Research Area Network) project voorgesteld voor jongvee-opfok en zoogsystemen. Ik
vind het primair de verantwoordelijkheid van de kalverhouderij om samen met de zuivelketen
na te denken over de vraag hoe kalveren een goede start kunnen krijgen.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
M.H.P. van Dam