Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2016
Tijdens het wetgevingsoverleg over het jaarverslag OCW van afgelopen woensdag heb
ik toegezegd u een nadere uitzetting te zullen toezenden als toelichting op de door
het lid Straus ingediende motie (Kamerstuk 34 475 VIII, nr. 15). In deze motie wordt mij gevraagd instellingen in de onderwijssector aan te merken
als instellingen in het kader van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta).
Bij de huidige omvang van de rijksmiddelen die aan de onderwijssector beschikbaar
worden gesteld voor de taakuitvoering, hecht ik evenals u zeer grote waarde aan een
degelijke en deugdelijke toezichtstructuur. Daarbij speelt de wijze waarop de accountantscontrole
is ingericht en wordt uitgevoerd een cruciale rol. Om de kwaliteit van deze controle
te borgen publiceert de Inspectie van het Onderwijs jaarlijks het Onderwijsaccountantsprotocol,
dat alle aanwijzingen bevat voor de inrichting van de accountantscontrole. Daarnaast
houdt de Directie Rekenschap van de Inspectie reviews bij de accountantskantoren en
is het financieel toezicht van de Inspectie op haar beurt onderworpen aan toezicht
van de AuditDienst Rijk (ADR) en de Algemene Rekenkamer. Tenslotte wordt de Directie
Rekenschap eens in de vier jaren doorgelicht door de KOA, de commissie die toezicht
houdt op de kwaliteit van overheidsaccountants-organisaties.
Door deze constructie meen ik dat de huidige structuur van het toezicht in het onderwijs
voldoende waarborgen biedt voor een goede accountantscontrole. Die structuur in het
onderwijs wordt van meerdere kanten als good practice beoordeeld.
De Autoriteit Financiële Markten heeft enige tijd geleden geconstateerd dat accountantskantoren
niet altijd voldoende kwaliteit leveren bij de accountantscontrole. Daarop zijn aanvullende
maatregelen getroffen om hierin verbetering aan te brengen en is de vraag opgekomen
of ook de publieke sector, waaronder het onderwijs, baat zou hebben bij verbeteringsmaatregelen,
waaronder de aanwijzing van instellingen als organisatie van openbaar belang (oob),
en of er geen sprake zou zijn van toegevoegde waarde bij het onder de Wta brengen
van de onderwijssector.
Gelet op de eerder geschetste huidige structuur van de accountantscontrole in het
onderwijs en het toezicht daarop, meen ik dat het onder de Wta brengen van de onderwijssector
niet tot wezenlijke verbeteringen in deze toezichtstructuur zal leiden. De Wta stelt
nadere voorwaarden die betrekking hebben op de interne organisatiestructuur van de
accountantskantoren bij de inrichting van de controle. Naast een verplichte accreditatie
betreffen zij onder meer het uitvoeren van een second opinion alvorens de controleverklaring
wordt afgegeven, de aanwijzing van een interne toezichthouder op het controleproces
en een roulatieplicht bij de accountants. Het toezicht op de naleving van de nieuwe
procedure voor de accountantskantoren wordt ondergebracht bij de AFM. De intensivering
van de uitvoering van de controle en het inbouwen van een extra laag zal naar verwachting
in het onderwijs leiden tot hogere administratieve lasten zonder dat sprake zal zijn
van wezenlijke toegevoegde waarde.
Zoals eerder aan uw Kamer is bericht ben ik hierover in gesprek met mijn ambtgenoot
van Financiën. Hangende deze gesprekken ontraad ik de aanvaarding van de eerder genoemde
motie van het lid Straus.
De geschetste intensivering van de toezichtstructuur door aanwijzing van de onderwijsinstellingen
als organisatie van openbaar belang acht ik in de onderwijssector alleen zinvol bij
de grote instellingen voor wetenschapsbeleid die niet vallen onder het toezicht door
de inspectie, zoals NWO, de Koninklijke Bibliotheek en de KNAW. Daarom zijn deze in
een brief aan u van mijn ambtgenoot van Financiën (nr. FM/2015/707 M d.d. 26 juni
2015) voorgedragen om te worden aangewezen als oob. Hiermee vallen deze instellingen
onder het zware regime van de Wta.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker