Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 33942 nr. 9 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 33942 nr. 9 |
Vastgesteld 11 juni 2014
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het rapport van de Algemene Rekenkamer van 21 mei 2014 bij het jaarverslag over het Ministerie van Veiligheid en Justitie 2013 (Kamerstuk 33 942, nr.1).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 6 juni 2014. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Jadnanansing
De griffier van de commissie, Hessing-Puts
1
Hoe wordt het bijzonder lage aantal adviestoevoegingen in mediationzaken verklaard? Is hiervoor een aanwijsbare reden? Wordt de wens gedeeld om, mede gezien de lagere lasten voor de overheid, deze wijze van geschillenbeslechting extra te stimuleren? Zo ja, kan hier vorm aan worden gegeven?
In mediationzaken bestaan als zodanig geen lichte adviestoevoegingen. Mediationtoevoegingen en lichte adviestoevoegingen maken ieder ruim 2% uit van het totaal aantal toevoegingen dat in 2013 is afgegeven door de raad voor rechtsbijstand.
Sinds 2009 is er sprake van een stijgende trend bij de mediationtoevoegingen. Hoewel het aantal mediationzaken weliswaar laag is, is er wel een stijging van 22% in 2013 te zien, tegenover een stijging van 16% in 2012. De stijging geeft in dit opzicht enig vertrouwen. Een verklaring voor dit lage aantal zaken zou gevonden kunnen worden in het feit dat in sommige procedures mediation nog niet een standaard alternatief is, zoals bij de behandeling van arbeidsconflicten waar vakbonden bij betrokken zijn. Rechtzoekenden worden gestimuleerd om gebruik te maken van mediation. Zo betalen rechtzoekenden voor een mediationtoevoeging een lagere eigen bijdrage dan voor een reguliere toevoeging. Ook bij mediationzaken waaraan minder dan vier uur wordt besteed wordt een lagere eigen bijdrage gevraagd. Dat is weliswaar geen lichte adviestoevoeging zoals we die kennen bij reguliere toevoeging, maar is daarmee wel te vergelijken.
In het kader van de stelselvernieuwing rechtsbijstand wordt ingezet op versterking van de eerste lijn. Rechtzoekenden die vallen binnen het systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand moeten na de stelselvernieuwing in beginsel verplicht langs het Juridisch Loket. Bij het Juridisch Loket zullen de rechtzoekenden in eerste instantie worden geholpen bij het zelf oplossen van hun probleem of het vinden van een adequate alternatieve voorziening. Is dit niet mogelijk, dan zal altijd eerst worden nagegaan of het geschil zich leent voor mediation, en of er bij beide partijen voldoende bereidheid bestaat om mediation te kunnen doen slagen. Ook in de toekomst zal mediation dus worden blijven gestimuleerd.
2
Deelt de regering het standpunt van de Algemene Rekenkamer dat geen goed beeld van de effectiviteit van de (extra) investeringen in relatie tot de geboekte resultaten van afpakken van vermogen ontstaat? Zo ja, hoe kan een beter beeld worden bereikt?
Dat standpunt wordt niet gedeeld. Aan de extra investering oplopend tot € 20 mln. per jaar vanaf 2013 in de strafrechtketen zijn jaarlijks oplopende afpakdoelstellingen verbonden. De realisatie van deze doelstellingen worden lopende het jaar gemonitord en in het jaarverslag wordt hierover verantwoording afgelegd.
3
Wat wordt bedoeld met de mededeling dat niet bekend is of de gesubsidieerde rechtsbijstand toegankelijk is voor degenen die dat nodig hebben en er recht op hebben?
De Algemene Rekenkamer schrijft in haar onderzoek dat de Tweede Kamer veel relevante informatie van de Staatssecretaris van VenJ ontvangt over het gebruik van gesubsidieerde rechtsbijstand. Een van de aanbevelingen uit het rapport is dat zicht op het niet-gebruik door rechtzoekenden die voldoen aan de criteria voor gesubsidieerde rechtsbijstand (laag inkomen, geen of weinig vermogen, juridisch geschil), er geen gebruik van maken, maar dat wel nodig hebben en er recht op hebben, meer inzicht kan geven in de mate van toegankelijkheid van het recht via de gesubsidieerde rechtsbijstand. Daarbij merkt de Algemene Rekenkamer op: «Overigens duidt niet-gebruik van gesubsidieerde rechtsbijstand niet per definitie op een beperking van de toegankelijkheid van het recht, maar dat kan mogelijk wel aan de orde zijn. Het is immers de keuze van burgers om, via een rechtsbijstandverlener, gesubsidieerde rechtsbijstand aan te vragen indien ze daar mogelijk recht op hebben.»
In het kader van de stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand zal worden voorzien in een systeem van monitoring. De stelselvernieuwing voorziet er onder meer in dat de eerste lijn (het Juridisch Loket) wordt versterkt. Onder meer is voorzien in een verplichte gang naar het Juridisch Loket. Daar wordt bezien of een toevoeging noodzakelijk is. Dit betekent dat na invoering van deze versterkte eerste lijn ook inzichtelijk kan worden gemaakt hoeveel geschillen van rechtzoekenden die zich bij het Juridisch Loket hebben gemeld, uiteindelijk via een andere manier dan een toevoeging worden afgehandeld. Daarnaast zal de vraag naar het onterecht gebruik worden meegenomen in de Geschilbeslechtingsdelta. Dit is een periodiek onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) naar het gedrag van burgers en bedrijven die worden geconfronteerd met (potentieel) juridische geschillen.
4
Klopt het dat de verantwoording over de uitgaven in het Jaarverslag 2013 ontbreekt als gevolg van de nieuwe begrotingspresentatie «Verantwoord Begroten»? Kan deze alsnog naar de Kamer worden verzonden?
Nee, dit is niet het gevolg van de nieuwe begrotingspresentatie «Verantwoord Begroten». De extra investeringsmiddelen voor het Ketenprogramma Afpakken: «Meer, slimmer en effectiever afpakken van crimineel vermogen» zijn in 2013 toegevoegd aan de personele en materiële budgetten van met name het Openbaar Ministerie. Er is op grond van doelmatigheidsoverwegingen van afgezien om een separate subadministratie in te richten waarbij onderscheid zou worden aangebracht binnen de uitgaven c.q. de ontvangsten naar «afpakken met bestaande middelen» en «afpakken met extra investeringen». Daarnaast is het onderscheid erg lastig te maken.
De beoogde extra ontvangsten zijn taakstellend in de VenJ begroting verwerkt zijn. Hierdoor kan ook in toekomstige jaren exact worden nagegaan of de doelstelling wordt gehaald.
5
Waarom is gestopt met het Ketenprogramma Afpakken? Welke resultaten zijn met dit programma gerealiseerd?
Het ketenprogramma afpakken dat in 2011 is gestart had tot doel het borgen van een investering oplopend tot € 20 mln. per jaar vanaf 2013 in de strafrechtketen ten behoeve van het versterken van het afpakken van crimineel vermogen. In de periode 2011 tot en met 2013 is de investering vertaald in een versterking van de strafrechtketen met als doel de realisatie van jaarlijks oplopende afpakresultaten tot ruim € 110 mln. vanaf 2017. De investering moest vanaf 2012 leiden tot hogere afpakresultaten. In 2012 en 2013 zijn de hogere afpakdoelstellingen gerealiseerd.
6
Hoe kan de effectiviteit van het Ketenprogramma worden gemonitord nu de investeringen in het oude programma Afpakken in de structurele capaciteit van ketenpartners is geïntegreerd?
Het ketenprogramma afpakken dat in 2011 is gestart had tot doel het borgen van een investering oplopend tot € 20 mln. per jaar vanaf 2013 in de strafrechtketen ten behoeve van het versterken van het afpakken van crimineel vermogen. Aan deze investering zijn vanaf 2012 jaarlijks oplopende doelstellingen verbonden. In de periode 2011 tot en met 2013 is de investering vertaald in een versterking van de strafrechtketen. Het doel van het ketenprogramma was daarmee bereikt. De realisatie van de jaarlijkse doelstellingen wordt door het Openbaar Ministerie gemonitord en ik wordt daar periodiek over geïnformeerd.
7
Is er bereidheid het Ketenprogramma «Meer slimmer en effectiever afpakken van crimineel vermogen» alsnog in het jaarverslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie op te nemen?
Het ketenprogramma «Meer slimmer en effectiever afpakken van crimineel vermogen» dat in 2011 is gestart had tot doel het borgen van een investering oplopend tot € 20 mln. per jaar vanaf 2013 in de strafrechtketen ten behoeve van het versterken van het afpakken van crimineel vermogen. Aan deze investering zijn vanaf 2012 jaarlijks oplopende doelstellingen verbonden. In de periode 2011 tot en met 2013 is de investering vertaald in een versterking van de strafrechtketen. Het doel van het ketenprogramma was daarmee bereikt. Het ketenprogramma is dan ook eind 2013 afgesloten. De realisatie van de jaarlijkse doelstellingen wordt door het Openbaar Ministerie gemonitord en ik wordt daar periodiek over geïnformeerd. In het jaarverslag leg ik verantwoording af over de realisatie van de afpakdoelstellingen.
8
Op welke manier kan berekend worden dat door het afpakken van geld driemaal meer wordt binnengehaald dan wordt geïnvesteerd, als niet wordt vastgelegd hoe de afpak-inkomsten zich verhouden tot de concrete investeringen?
De investering oplopend tot € 20 mln. vanaf 2013 in de strafrechtketen moet resulteren in een stijging van het jaarlijkse afpakresultaat met ruim € 60 mln. per jaar vanaf 2017. De komende jaren zal het resultaat jaarlijks moeten stijgen en vanaf 2017 zal er jaarlijks ruim € 60 mln. extra aan crimineel vermogen moeten worden afgepakt. Daarmee komt het jaarlijks afpakresultaat op ruim € 110 mln. vanaf 2017. De beoogde stijging van het resultaat met ruim € 60 mln. is dan een drievoud van de gepleegde investering van € 20 mln. per jaar. De in 2012 en 2013 behaalde resultaten laten de beoogde stijgende lijn zien. In 2017 zal de balans worden opgemaakt van de concrete investeringen met het behaalde afpakresultaat.
9
Waarom wordt geen inzicht gegeven in de resultaten van de afzonderlijke maatregelen?
Om het afpakken te versterken is er juist voor gekozen niet meer te sturen op de inzet van twee verschillende instrumenten die een zelfde beleidsdoel nastreven, maar op een afpakdoelstelling. Het beleid is er op gericht de crimineel zoveel mogelijk zijn crimineel vermogen af te pakken. Dit kan door de inzet van de plukze-wetgeving, maar ook door middel van verbeurdverklaring. Het eindresultaat is hetzelfde. Welk instrument wordt ingezet hangt af van de individuele zaak. Dit is maatwerk. Het beleid is succesvol als de gestelde doelstellingen, die de komende jaren verder oplopen, worden gehaald. Het Openbaar Ministerie monitort de realisatie van de doelstellingen en ik wordt periodiek geïnformeerd over het verloop. Ik informeer de kamer op de gebruikelijke momenten over de resultaten van het afpakken van crimineel vermogen.
10
Wanneer komt de regering met een visie op de informatiestrategie van de strafrechtketen, zoals aanbevolen door de Algemene Rekenkamer?
Deze visie zal nog dit jaar gereed zijn.
11
Welke maatregelen worden genomen voor het verbeteren van de techniek en procedures voor een eenduidige en correcte registratie en de sturing daarop?
Antwoord vraag 11 en 12:
Er zijn inmiddels diverse maatregelen getroffen om de registratie en procedures rondom de behandeling van strafzaken te verbeteren. Zo heeft het OM een nieuwe Aanwijzing voor opsporing vastgesteld en hebben politie en OM het «zicht-op-zaken-systeem» BOSZ geïmplementeerd. Ook de rechtspraak bereidt nieuwe afspraken voor. Deze afspraken worden verwerkt in een te actualiseren landelijk strafprocesreglement. De getroffen en de treffen maatregelen maken een betere sturing op zaken mogelijk. In de eerstvolgende voortgangsbrief VPS zal ik u nader informeren.
12
Waarom is niet ingegaan op de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer om een informatiestrategie voor de strafrechtketen te ontwikkelen?
Zie antwoord vraag 11.
13
Welke risicoanalyse is ontwikkeld met betrekking tot witwasbestrijding?
Met de Rekenkamer zijn de verantwoordelijke Ministeries van mening dat het inzicht ten aanzien van de risico’s moet worden verbeterd. Op dit terrein zijn reeds vele stappen gezet. Nederland heeft als één van de eerste landen ter wereld een National Threat Assessment Witwassen (NTA Witwassen) laten ontwikkelen. Daarnaast is in 2013, binnen de context van het Nationaal Dreigingsbeeld, een Criminaliteit Beeld Analyse (CBA) witwassen gepubliceerd waarin een beschrijving staat van alle witwasmethoden en de bijbehorende modus operandi die de politie de afgelopen jaren in onderzoeken is tegengekomen. Het NTA Witwassen heeft tot interessante inzichten in de risico’s geleid, maar vooral tot praktische inzichten in de wijze waarop een risico analyse vorm moet worden gegeven. Deze kennis wordt nu samen met de recent door de Financial Action Task Force (FATF) gepubliceerde rapportage over risk assessment gebruikt om een National Risk Assessment (NRA) Witwassen te ontwikkelen waarmee structureel inzicht wordt verkregen in de belangrijkste witwasrisico’s. De eerste resultaten van de NRA worden in 2015 verwacht.
14
Wordt de conclusie van de Algemene Rekenkamer gedeeld dat nog onvoldoende inzichtelijk is of beschikbare middelen voor toevoegingen ook doelmatig worden gebruikt? Wordt op dit punt de mening gedeeld dat een nader vergelijk van dit systeem met de ons omringende landen nodig is?
De Algemene Rekenkamer constateert dat de gemiddelde uitgaven per toevoeging per land kunnen helpen om landen te vergelijken op de mate van doelmatigheid van de rechtsbijstand.
Zij noemt hierbij het tweejaarlijkse evaluatierapport van de Raad van Europa over de juridische systemen van de 46 lidstaten (Raad van Europa, CEPEJ, 2012) en het rapport van HiiL (The Hague Institute for the Internationalisation of Law, 2014) in opdracht van het WODC, over de vergelijking van het systeem van rechtsbijstand in negen landen. Beide rapporten bevatten informatie over onder meer de overheidsuitgaven en de kenmerken van de stelsels van rechtsbijstand.
Met de Rekenkamer acht ik het zinvol om ook aan de hand van een vergelijking met een of meer stelsels van ons omringende landen, te onderzoeken in hoeverre Nederland, de kosten van toevoegingen doelmatig besteedt.
15
Kan de inventarisatie van de achterliggende oorzaken van het niet-gebruik van de gesubsidieerde rechtsbijstand voor de behandeling van de aankomende wetswijziging op dit punt aan de Kamer worden gestuurd?
In de komende Geschilbeslechtingsdelta, een periodiek onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) naar het gedrag van burgers en bedrijven die worden geconfronteerd met (potentieel) juridische geschillen, wordt de vraag naar het onterechte gebruik van gesubsidieerde rechtsbijstand opgenomen. De verwachting is dat het wetsvoorstel begin 2015 aan uw Kamer zal worden aangeboden. Het onderzoek zal medio 2015 beschikbaar worden gesteld.
16
Hoe wordt de becijfering van de Algemene Rekenkamer beoordeeld die stelt dat 36% van de Nederlandse bevolking valt binnen de inkomens- en vermogensgrenzen voor gesubsidieerde rechtsbijstand? Hoe verhoudt dit percentage zich tot de ons omringende landen?
In de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand is, door de onderzoekers in samenspraak met het CBS een schatting opgenomen van het deel van de bevolking dat in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand, oftewel het bereik van de Wrb. In 2012 was het bereik bijna 36%.
In het rapport van HiiL (The Hague Institute for the Internationalisation of Law, 2014, p. 36 en 37) is aan experts gevraagd een schatting te geven van het percentage van de bevolking dat op basis van hun inkomen in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
Voor de ons omringende landen is het bereik als volgt:
Frankrijk: +/– 20–25% of +/– 40%1
Duitsland: niet beschikbaar
België: 10–20%2
Engeland en Wales: niet beschikbaar
Schotland: 70% (2011)
Ierland: 49,9% (2009)
Polen: niet beschikbaar
Nederland: 36,9% (2013)
Finland: niet beschikbaar
Wel moet hierbij de kanttekening worden geplaatst dat landen verschillende inkomens- en inhoudelijke criteria toepassen om personen en zaken te selecteren voor gesubsidieerde rechtsbijstand waardoor vergelijking moeilijk is. Frankrijk hanteert bijvoorbeeld als inkomensgrens een maandinkomen van € 929,– (volledige vergoeding) en een maandinkomen van € 1.393 (gedeeltelijke vergoeding) en Schotland hanteert een besteedbaar jaarinkomen van maximaal £ 3.521 (volledige vergoeding), een besteedbaar inkomen van £ 26.239 (gedeeltelijke vergoeding) en een vermogensgrens van maximaal £ 13.017 (The Hague Institute for the Internationalisation of Law, 2014, p. 31 en 33). Daarnaast kan de hoogte van de eigen bijdrage in de genoemde landen ver uiteenlopen. Zo valt weliswaar 70% van de bevolking van Schotland onder het stelsel, maar kan er sprake zijn van situaties waarin de eigen bijdrage 100% is (The Hague Institute for the Internationalisation of Law, 2014, p. 34).
17
Welke percentage van de Nederlandse bevolking zal na de stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand nog in aanmerking kunnen komen voor een toevoeging?
In 2012 viel bijna 36% van de Nederlandse bevolking binnen het bereik van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand (bron: Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2012). Het bereik van het stelsel is afhankelijk van feitelijke inkomens en vermogens, veranderingen in de grensbedragen voor het inkomen en het vermogen, alsmede koopkrachtmutaties van verschillende bevolkingsgroepen. In de stelselvernieuwing blijft de systematiek van de inkomens- en vermogensgrenzen ongewijzigd. Derhalve is ceteris paribus (onder gelijkblijvende economische omstandigheden) de verwachting dat het bereik van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand gelijk zal blijven.
18
Deelt u de mening dat de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet griffierechten burgerlijke zaken en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met aanpassing van griffierechten (Kamerstuk 33 757) moet worden uitgesteld totdat het WODC-onderzoek inzicht heeft gegeven in de gevolgen van de verhoging van de griffierechten in 2010? Zo nee, waarom niet?
Het WODC voert in 2014 een evaluatie uit van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz). Daarover wordt in 2015 gerapporteerd. De Wgbz heeft de Wet tarieven in burgerlijke zaken vervangen en heeft voorzien in een nieuwe regeling ter vereenvoudiging van de heffing en inning van griffierechten in burgerlijke zaken. In het wetsvoorstel (Kamerstuk 33 757) blijven de uitgangspunten en de structuur van de huidige Wgbz en het griffierechtenstelsel van de Algemene wet bestuursrecht intact. Er wordt geen nieuw tariefmodel ontworpen en het stelsel van de griffierechten in bestuursrechtelijke en burgerlijke zaken blijft vrijwel ongewijzigd. Met dit wetsvoorstel wordt een gedifferentieerde verhoging van de griffierechttarieven voorgesteld. De verhoging is voor de meeste categorieën zaken gering.
Daarbij komt dat de financiële noodzaak van het wetsvoorstel zeer urgent is. Deze kan niet pas in 2015 worden opgelost. Daarom zal de regering niet voorstellen de behandeling van het wetsvoorstel uit te stellen totdat de uitkomsten van de evaluatie bekend zijn.
19
Hoe komt de streefwaarde tot stand?
Voor de doorlooptijden van standaardzaken is reeds een concrete doelstelling ofwel streefwaarde geformuleerd, namelijk dat in 2015 tweed derde van de standaardzaken binnen een maand moet zijn afgehandeld. Deze doelstelling is opgenomen in mijn voortgangsbrief VPS d.d. 5 juli 2013 (Kamerstuk 29 279, nr. 165).
20
Op welke termijn zullen de resterende vier onvolkomenheden in de beheerdomeinen opgelost zijn?
De VenJ-organisatie heeft zich in 2013 veel inspanning getroost om de bedrijfsvoering te verbeteren. Ik ben dan ook verheugd dat de Algemene Rekenkamer heeft geconstateerd dat deze inspanning tot resultaat hebben geleid. Over 2012 had VenJ één ernstige onvolkomenheid plus vijf onvolkomenheden. In 2013 is dit verbeterd naar nul ernstige onvolkomenheden plus vier onvolkomenheden. In 2014 en de komende jaren blijven de inspanningen onverminderd om ook de resterende onvolkomenheden te verhelpen.
21
Waarom zijn de onrechtmatige uitgaven verdubbeld?
Dit betreft de onrechtmatigheden bij het Bestuursdepartement waar de geconstateerde onrechtmatigheden stegen van € 3,3 mln. over 2012 tot € 6 mln. over 2013. De stijging van € 2,7 mln. kan geheel worden verklaard uit de onrechtmatigheid op één specifiek dossier (biometrie; vingerafdruksysteem). De continuïteit van de bedrijfsvoering vereiste hier een onrechtmatige inkoop van hard- en software ter verlenging van de levensduur van een bestaand systeem. Dit geeft de ruimte om niet vier losse biometrie oplossingen aan te besteden voor vier onderdelen van VenJ, maar deze aanbesteding gezamenlijk voor vier onderdelen van VenJ uit te voeren. De gezamenlijke aanbesteding leidt tot aanzienlijke structurele kostenbesparing binnen VenJ
22
Waarom is er geen totaalbeeld van alle onrechtmatige inkoopuitgaven die verricht zijn?
Gedurende het jaar 2013 detecteerde het Ministerie via de eigen interne controle 88% van de inkopen die na afsluiting van het jaar door de Rekenkamer als onrechtmatig werden gekwalificeerd. Het verschil wordt in hoofdzaak verklaard door twee factoren:
• Over de (on)rechtmatigheid van uitgaven bestaat niet in alle gevallen een eenduidige opvatting. Dit kan betekenen dat uitgaven die bij interne controle als rechtmatig worden beschouwd, door de controlerend accountant later toch als onrechtmatig worden aangemerkt;
• Hoewel een hoge mate van volledigheid wordt nagestreefd in de maandelijkse controle, is het gelet op het grote aantal inkoopopdrachten en facturen niet mogelijk zonder onevenredige capaciteitsinzet. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt, bijvoorbeeld door alleen posten boven een bepaald drempelbedrag te controleren. Hierdoor is het mogelijk dat onrechtmatigheden op de kleinere posten niet gedetecteerd worden, die later bij de accountantscontrole alsnog zichtbaar worden.
23
Welke maatregelen worden er concreet genomen om verdere onrechtmatige inkoopuitgaven in de toekomst te voorkomen?
De maatregelen richten zich op de volgende aspecten:
• Verdere vervolmaking van het contractenregister;
• Verbetering van de maandelijkse rechtmatigheidscontrole door middel van betere rapportages uit de financiële administratie («spendanalyse»);
• In de regel geen inkoop meer buiten inkoopafdelingen om.
24
Waarom wordt er geen gehoor gegeven aan de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer over het belang om alle inkopen via de centrale inkoopafdeling te laten lopen?
De aanbeveling van de ARK is opgevolgd door het recent van kracht worden van een circulaire die voorschrijft dat alle inkopen via de centrale inkoopafdelingen dienen plaats te vinden (behoudens enkele specifieke inkoopcategorieën met kleine bedragen waarvoor een zogenaamde «light procedure» geldt). Daarbij schrijft de circulaire tevens periodieke rapportage (aan de ambtelijke top) voor van inkopen buiten de inkoopafdelingen om.
25
Wordt er een centraal intakebureau binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) opgezet of komt er een centraal registratiesysteem waar alle integriteitsschendingen of ongewenste omgangsvormen centraal terechtkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer en hoe gaat dit er precies uit zien?
Bij DJI melden de directeuren van de inrichtingen alle integriteitschendingen (waaronder ongewenste omgangsvormen zoals (seksuele) intimidatie, discriminatie en pesten) bij het Bureau Integriteit (BI). Het BI legt de geleverde cijfers vast in een database en levert jaarlijks de cijfers over integriteitschendingen aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
26
Gaat de regering ook het integriteitsbeleid van DJI laten gelden voor particuliere gevangenisinrichtingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer en hoe gaat dit er precies uit zien?
Bij DJI is alleen sprake van particuliere jeugd- en Tbs-inrichtingen, niet van particuliere gevangenisinrichtingen. Het integriteitsbeleid van DJI is van toepassing op ambtenaren. Bij particuliere inrichtingen werken geen ambtenaren. De particuliere inrichtingen dragen een eigen verantwoordelijkheid voor het integriteitsbeleid inzake de werknemers. De particuliere inrichtingen zijn daarbij, evenals de rijksinrichtingen, verplicht een integriteitsbeleid te voeren dat voor alle medewerkers is terug te vinden. Elke inrichting dient te beschikken over een vastgelegde gedragscode voor medewerkers. Integriteitsbesef van medewerkers dient regelmatig te worden getoetst in overleggen, zoals tijdens werkoverleggen. De Inspectie Veiligheid en Justitie houdt toezicht op dit integriteitsbeleid, in zowel de rijks- als de particuliere inrichtingen. Voorts gelden voor rijks- en particuliere inrichtingen vergelijkbare verplichtingen, zoals inzake het melden van integriteitsschendingen. Tot slot dienen alle inrichtingen jaarlijks te rapporteren over integriteitsincidenten. Deze zijn dan onderwerp van gesprek in de planning-en-control-gesprekken met de hoofddirectie van DJI.
27
Is er bereidheid in de departementale begroting en het jaarverslag de informatie op te nemen dat de Minister van Veiligheid en Justitie ook voor het beheer van de nationale politie aanspreekbaar is?
Met ingang van de jaarschijf 2015 stuurt de Minister tegelijk met de departementale begroting en het departementale jaarverslag, het beheerplan en de begroting van de nationale politie respectievelijk het jaarverslag en jaarrekening van de nationale politie als bijlagen naar uw Kamer. Vanzelfsprekend wordt de samenhang en complementariteit tussen de departementale documenten en die van de nationale politie geborgd. Mede op deze manier geeft de Minister uitdrukking aan zijn verantwoordelijkheid voor het beheer van de nationale politie.
28
Welke maatregelen zijn beoogd om de financiële bedrijfsvoering van de nationale politie verder op orde te krijgen?
Bij de start van de nationale Politie per 1 januari 2013 was er sprake van per voormalig korps verschillende inrichtingen van processen en systemen. De belangrijkste stappen in 2013 en 2014 zijn (geweest) de (verdere) harmonisatie en standaardisatie van deze processen, waarbij voor de financiële administratie een migratiescenario van 2 jaar geldt, inclusief de daaraan gerelateerde en samenhangende informatievoorziening, de rollen en taakverdeling. De personele reorganisatie van de financiële functie is net als alle andere organisatieonderdelen nog niet gerealiseerd. In afwachting daarvan zijn tijdelijke constructies georganiseerd.
29
Is er bereidheid de door de Algemene Rekenkamer geconstateerde fouten te herstellen en in het vervolg niet meer te maken?
De door de ARK geconstateerde fouten kunnen niet hersteld worden. De ARK rekent het als fout als begrotingsmutaties niet tijdig per brief zijn gemeld aan de Staten-Generaal maar in de Slotwet. In de 2e suppletoire begroting 2014 zullen ook de belangrijkste verplichtingenmutaties in 2014 gemeld worden aan de Staten-Generaal.
20–25% van de bevolking komt in aanmerking voor volledige gesubsidieerde rechtsbijstand. Ongeveer 40% van de bevolking valt binnen het bereik wanneer het deel van de bevolking dat een eigen bijdrage betaalt wordt meegenomen, maar dit betreft slechts 10% van alle gevallen.
10% van de bevolking komt in aanmerking voor volledige gesubsidieerde rechtsbijstand. Ongeveer 20% van de bevolking valt binnen het bereik wanneer het deel van de bevolking dat een eigen bijdrage betaalt wordt meegenomen, maar dit betreft slechts 5% van alle gevallen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33942-9.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.