33 942 Rapporten van de Algemene Rekenkamer bij de jaarverslagen 2013 en bij de Nationale verklaring 2014

Nr. 19 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 16 juni 2014

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Algemene Rekenkamer over het rapport van de Algemene Rekenkamer van 21 mei 2014 bij het jaarverslag van het Ministerie van Financiën 2013 (Kamerstuk 33 942, nr. 1).

De Algemene Rekenkamer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 13 juni 2014. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga

De griffier van de commissie, Berck

Vraag 1

Kan de Algemene Rekenkamer aangeven hoe groot de ondercapaciteit van de Belastingdienst/Toeslagen is op het gebied van ICT?

Wij hebben geen specifiek onderzoek verricht naar de eventuele ondercapaciteit van de Belastingdienst/ Toeslagen op het gebied van de ICT.

Wij hebben in het verantwoordingsonderzoek 2013 wel geconstateerd dat voor 2014 meer ontwikkelcapaciteit door onderdelen binnen de Belastingdienst is aangevraagd dan dat beschikbaar is. Daarom vinden we het van belang dat de staatssecretaris van Financiën dit jaar in zijn plannen op ICT gebied nagaat of de ICT capaciteit aansluit op de doelen, ambities en de plannen voor de totale Belastingdienst. Wij vinden het verder van belang dat de staatssecretaris van Financiën periodiek over dit aspect de Tweede Kamer informeert in een voortgangsrapportage.

Vraag 2

Kan de Algemene Rekenkamer een uitsplitsing en waardering geven van de organisaties waar de Belastingdienst haar contra-informatie van krijgt aangeleverd bij het vaststellen van toeslagen of van de aanvrager ervan? Kan de Algemene Rekenkamer suggesties doen voor het verbeteren van de betrouwbaarheid en actualiteit van deze contra-informatie?

Wij hebben in het onderzoek niet alle instellingen die informatie en contra-informatie aanleveren voor het toekennen en vaststellen van toeslagen betrokken. Wel is specifiek aandacht besteed aan de kwaliteit van de gegevens van de Gemeentelijke Basisadministratie (thans Basisregistratie Personen) in ons verantwoordingsonderzoek bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, een voor de Belastingdienst belangrijke gegevensbron. De juistheid van deze gegevens is namelijk van essentieel belang voor de juiste toekenning van tal van overheidsvoorzieningen, zoals toeslagen, uitkeringen en heffingskortingen.

Wij hebben voor de kwaliteit van de GBA gegevens de volgende bevindingen.

Ten eerste is de minister van BZK in de handreikingen en circulaires niet voldoende ingegaan op het gewenste niveau van inspanningen door gemeenten voor de toets op de inhoudelijke kwaliteit van de GBA.

Verder is voor de kwaliteit van de GBA-gegevens de wettelijke terugmeldplicht voor overheidsinstellingen, die GBA-gegevens gebruiken, van cruciaal belang. De (vermoedens van) onjuiste gegevens dienen te worden gemeld aan de minister van BZK via de zogenoemde terugmeldvoorziening. Uit onze analyse van de terugmeldingen blijkt dat niet alle overheidsinstellingen gebruik maken van de terugmeldvoorziening. Ook valt ons op dat slechts een beperkt aantal gemeenten hiervan gebruik maakt. De minister van BZK heeft door het wisselend gebruik van de terugmeldvoorziening geen volledig zicht op de terugmeldingen en daarmee op de kwaliteit van de GBA gegevens. We vinden het van belang dat de minister de overheidsinstellingen die gebruik maken van de GBA en de gemeenten wijst op de wettelijke verplichting voor het terug melden bij (gerede) twijfel over de juistheid van een inschrijving.

Vraag 3

Staat de afname in de totale omvang van garanties volgens de Rekenkamer in verhouding tot de ontwikkeling van de risico’s?

Uit de saldibalans 2013 van het ministerie van Financiën blijkt dat de garanties inzake de krediet- en EU landencrisis zijn gedaald tot € 206 miljard.

In ons rapport Financiële risico’s voor Nederland bij internationale garanties1 uit september 2013 constateerden wij dat het voor het parlement van belang is om over meer informatie te beschikken dan alleen over de (maximale) omvang van de garanties. Dit is van belang voor het parlement om het risico op dergelijke uitstaande garanties voor Nederland goed te kunnen duiden.

Daarom hebben wij in dat rapport de minister van Financiën aanbevolen om het parlement goed en overzichtelijk te informeren over de risico’s die via garanties aan instellingen als het EFSF, het ESM en het IMF worden gedeeld, over de manier waarop deze instellingen die risico’s beheersen, over het vermogen van de instellingen om verliezen op te vangen en over de omvang van de risico’s voor Nederland. Tot op heden heeft de minister van Financiën deze aanbeveling nog niet opgevolgd.

Vraag 4

Een deel van de afname van de garantie aan het EFSF kan worden verklaard vanuit een verschuiving van activiteiten naar het ESM, maar de totaal uitstaande garanties op eurozonelanden zijn afgenomen, terwijl het totale risico voor de Nederlandse staat hoger is dan alleen garanties en geleende bedragen. Vindt de Rekenkamer de verlaging van de garantie aan het EFSF gerechtvaardigd door daadwerkelijk lagere risico’s?

Voor het EFSF geldt dat het plafond van de Nederlandse garantie is teruggebracht omdat nieuwe steunaanvragen per juli 2013 niet meer via het EFSF, maar via het ESM worden afgehandeld. Wij hebben niet in het onderzoek betrokken of met deze verlaging het risico dat Nederland loopt op de resterende garantstelling voor het EFSF op de bedragen die deze instelling reeds heeft uitgeleend, anders uitvalt.


X Noot
1

Kamerstuk 31 371, nr. 376.

Naar boven