33 805 VIII Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2013 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 13 december 2013

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 5 december 2013 voorgelegd. Bij brief van 12 december 2013 zijn ze door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Klapwijk

1

In hoeverre is er een stijging te zien in het bedrag aan garantieverplichtingen kredieten aan onderwijsinstellingen in de afgelopen vijf jaar uitgesplitst naar po1, vo2, bve3 en ho4?

Hieronder is de stand van de garantieverplichtingen per 30 september 2013 vermeld. Het opzoeken van de informatie over de ontwikkeling in de afgelopen vijf jaar kost meer tijd dan nu voor de beantwoording van uw vraag beschikbaar is. De gewenste informatie wordt in het departementaal jaarverslag 2013 opgenomen.

Onderwijssector

Leningen

x € 1 miljoen

R/C-kredieten

x € 1 miljoen

PO

36,9

35,4

VO

115,1

86,8

BVE

420,0

136,2

HO (incl. WO)

644,5

254,4

Totaal

1.216,5

512,8

2

Verwacht u, nu het economisch tij enigszins aan het keren is, dat het beroep op de garantieverplichting zal dalen?

Een beroep op de garantieverplichting vindt plaats wanneer een onderwijsinstelling gebruik maakt van schatkistbankieren, niet in staat is aan haar verplichtingen voor een schatkistlening of rekening-courantkrediet te voldoen. OCW staat garant voor deze vorm van schatkistbankieren.

Een dergelijke situatie is recent voor het eerst voorgekomen. Het economisch tij heeft weinig of geen invloed op het beroep op de garantieverplichting.

3

Beschouwt u het uitkeren van de prijsbijstelling een investering?

Het onderwijsveld heeft aangegeven een kwaliteitsslag te kunnen maken indien de meerjarige doorwerking van de tranche 2013 van de prijsbijstelling voor de sectoren onderwijs en onderzoek toch wordt uitgekeerd ten opzichte van de situatie waarin deze ingehouden wordt.

4

Kan inzichtelijk worden gemaakt hoe het amendement-Van Meenen c.s.5 is verwerkt door een staat per artikel te geven, waarin de stand 1e suppletoire begroting + incidentele suppletoire begroting 2013 zijn uitgesplitst?

Onderstaande tabel geeft voor de uitgaven de stand 1e suppletoire begroting weer en de mutatie als gevolg van de incidentele suppletoire begroting (ISB). De mutatie ISB is inclusief het amendement Van Meenen c.s.

Bedragen x € 1 miljoen

Art.

Omschrijving

Stand uitgaven

1e sup

(1)

Mutatie ISB

(incl. amendement)

(2)

Stand uitgaven

1e sup + ISB

(3)

 

TOTAAL

34.524,7

650,0

35.174,7

         
 

Beleidsartikelen

34.073,4

650,0

34.723,4

01

Primair onderwijs

9.714,9

295,6

10.010,5

03

Voortgezet onderwijs

7.170,6

216,8

7.387,4

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

3.487,7

48,0

3.535,7

06

Hoger beroepsonderwijs

2.576,9

35,0

2.611,9

07

Wetenschappelijk onderwijs

4.006,3

54,6

4.060,9

08

Internationaal beleid

17,0

0

17,0

09

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

384,8

0

384,8

11

Studiefinanciering

4.063,5

0

4.063,5

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

112,1

0

112,1

13

Lesgelden

7,0

0

7,0

14

Cultuur

749,8

0

749,8

15

Media

879,2

0

879,2

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

887,6

0

887,6

25

Emancipatie

15,9

0

15,9

         
 

Niet-beleidsartikelen

451,3

0

451,3

91

Nominaal en onvoorzien

200,7

0

200,7

95

Apparaatskosten

250,6

0

250,6

5

Kunt u toelichten voor elke overlopende verplichting uit 2012 die tot uitgaven heeft geleid in 2013 van meer dan één miljoen euro, om welke verplichting het precies gaat en voor welk bedrag?

De overlopende verplichtingen van 2012 naar 2013 groter dan € 1,0 miljoen zijn:

  • Na het afschaffen van de IMBU-regeling (Regeling in mindering brengen uitkeringen) is in het primair onderwijs ten onrechte geld teruggevorderd bij scholen ter grootte van € 7,0 miljoen. Deze terugvorderingen zijn in 2013 terugbetaald aan de scholen.

  • Voor het primair onderwijs is een deel van de groeiregeling niet in 2012 uitbetaald, maar in 2013. Daarnaast waren er enkele correcties in de bekostiging voor 2012 die tot nabetalingen in 2013 hebben geleid. In totaal betrof dit € 3,5 miljoen.

  • Door een vertraging van het project diagnostische tussentijdse toetsen voor het voortgezet onderwijs is een bedrag van € 3,0 miljoen niet in 2012 tot besteding gekomen, maar pas in 2013.

  • De middelen voor het op een aanvaardbaar peil brengen van de digitale voorzieningen van de po- en vo/mbo-scholen in Caribisch Nederland zijn deels pas in 2013 tot besteding gekomen. Dit geldt ook voor een deel van de kosten voor premies voor ziekte en pensioen van leraren in Caribisch Nederland. In totaal gaat het om € 2,0 miljoen.

  • Door een gewijzigde planning en daardoor een gewijzigd inzicht in de liquiditeitsplanning van het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS), is een bedrag van € 2,5 miljoen niet in 2012 tot besteding gekomen, maar pas in 2013.

6

In hoeverre bestaan er regelingen om mbo'ers6 die vanwege een psychische stoornis hun opleiding hebben moeten onderbreken (nadat zij zijn genezen verklaard), alsnog hun startkwalificatie te laten behalen? Wat betekent de deeltijd-bol7, die per 1 september 2014 gaat verdwijnen, voor deze categorie jongeren?

  • Op dit moment is het op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs mogelijk leerlinggebonden financiering aan te vragen voor iedere geïndiceerde student met een beperking of chronische ziekte.

  • Dit is ook mogelijk voor studenten met een psychische stoornis.

  • Vanaf 1 augustus 2014 wordt (ook) in het middelbaar beroepsonderwijs passend onderwijs ingevoerd. Dit betekent dat de instellingen zelf hun extra ondersteuning van studenten die dat nodig hebben, moeten organiseren en vormgeven.

  • De mbo-instellingen krijgen hiervoor de voormalige LGF-middelen. Bovendien kunnen de mbo-instellingen ook de andere zorgmiddelen, die zij van de overheid (OCW) ontvangen, hiervoor inzetten.

  • Hierdoor worden de instellingen in staat gesteld ook deze studenten een startkwalificatie te laten behalen.

  • Als de student nog staat ingeschreven, kan hij gewoon zijn opleiding vervolgen. Ik verwacht van de instelling dat zij samen met de student een traject afspreekt waardoor de student op een zo adequaat mogelijke manier de ontbrekende delen van de opleiding kan volgen om zijn diploma te behalen.

  • De student kan ook opnieuw worden ingeschreven. Ook dan ga ik ervan uit dat instellingen met de student afspraken maken over een zo geschikt mogelijk traject.

  • De deeltijd-bol is vooral bedoeld voor werkenden die naast hun baan delen van een opleiding willen volgen en op termijn een (aanvullend) diploma willen behalen.

  • De deeltijd-bol is in principe niet bedoeld voor deze studenten. Zij zijn meer gebaat bij een voltijdsopleiding die opleidt voor een diploma. Dit kan zowel in de beroepsbegeleidende als in de beroepsopleidende leerweg.

  • Het verdwijnen van de deeltijd-bol zal de mogelijkheden van deze studenten om hun opleiding af te ronden niet beperken.

7

Kunt u toelichten welke belangrijke tegenvallers gelijk of groter dan vijf miljoen euro er zijn op zowel de uitgaven als de ontvangsten?

Bij de uitgaven is er is één tegenvaller gelijk of groter dan € 5,0 miljoen:

  • In het primair onderwijs is binnen het zorgbudget sprake van een tekort van € 13,0 miljoen doordat er meer leerlingen zijn dan geraamd in het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en doordat er meer rugzakleerlingen zijn dan geraamd

Bij de ontvangsten zijn er geen tegenvallers.

8

Wat is de reden dat gemeenten ontvangen middelen voor de regeling Brede School en Binnenmilieu niet hebben ingezet? Welke gemeenten betreft dit?

Voor de regeling Brede School geldt als belangrijkste reden van het niet inzetten van middelen dat projecten niet tijdig waren afgerond en conform de regeling daarom terugvloeien naar de algemene middelen. Bij de regeling Binnenmilieu bleek dat gemeenten uiteindelijk voorgenomen activiteiten goedkoper of deels niet hebben uitgevoerd of dat cofinanciering niet rond is gekomen.

In bijlage 1 is de uitsplitsing van de € 17 miljoen ontvangsten per gemeente en naar regeling weergegeven. De verantwoordingen over 2013 kunnen in 2014 nog tot correcties leiden als gevolg van het baten-lastenstelsel dat gemeenten hanteren.

9

Kunt u toelichten hoeveel van het totale budget voor de regeling Brede School en Binnenmilieu door gemeenten wél is ingezet?

Van het totale budget van € 28 miljoen voor de regeling Brede School is door de gemeenten € 23 miljoen besteed. Van het totale budget van € 97 miljoen voor de regeling Binnenmilieu is door de gemeenten € 85 miljoen besteed.

10

Moeten de voor 2013 via het herfstakkoord beschikbaar gestelde gelden dit jaar al tot besteding komen?

De via Begrotingsafspraken 2014 beschikbaar gekomen € 650 mln is in 2013 aan de lumpsum van onderwijsinstellingen toegevoegd. Zoals gebruikelijk in de lumspsumsystematiek is het aan de instelling om te beslissen op welke wijze de middelen ingezet worden. Het is niet verplicht de lumpsum middelen in elk jaar volledig te besteden; eventueel resterende middelen komen in het eigen vermogen ultimo 2013. De € 650 miljoen wordt in de jaarrekeningen van de instellingen over 2013 verantwoord als onderdeel van de lumpsum.

Het Nationaal Onderwijsakkoord, de sectorakkoorden en de Begrotingsafspraken geven heel duidelijk aan welke prioriteiten wij samen met het veld hebben gesteld, bijvoorbeeld de professionele ontwikkeling van leraren/docenten. Het is te verwachten dat sectoren de prioriteiten bij de besteding van de € 650 miljoen betrekken, maar de afweging waar het geld op dit moment het meest nodig is wordt uiteindelijk door de scholen zelf gemaakt.

11

Wat gebeurt er als de voor 2013 via het herfstakkoord beschikbaar gestelde gelden dit jaar niet tot besteding komen?

Zie het antwoord op vraag 10.

12

Is er controle op de besteding van de voor 2013 via het herfstakkoord beschikbaar gestelde gelden?

Zie het antwoord op vraag 10.

13

Komt er een evaluatie van de besteding door besturen van de voor 2013 via het herfstakkoord beschikbaar gestelde gelden?

De € 650 miljoen wordt niet apart verantwoord en er is geen specifiek doel aan gekoppeld. Daarom acht ik evaluatie niet zinvol. (zie ook het antwoord op vraag 10).

14

Wordt de Kamer nog geïnformeerd over de besteding van de voor 2013 via het herfstakkoord beschikbaar gestelde gelden?

Zie het antwoord op vraag 10.

15

Op welke wijze(n) heeft de regering inmiddels gevolg gegeven aan de voorstellen die het lid Çelik destijds deed in zijn initiatiefnota Investeringsfonds scholenbouw? 8 Tot welke bevindingen heeft dit geleid?

De afgelopen periode is er een verkenning uitgevoerd naar de vorming van een privaat investeringsfonds. Een aantal partijen heeft een intentieverklaring getekend met betrekking tot een Investeringsfonds Onderwijshuisvesting en Kinderopvang. Uit de business case die dit jaar is afgerond, blijkt dat de beoogde constructie haalbaar is. Het vraagt nog de nodige tijd om partijen (gemeenten, scholen en kinderopvangorganisaties) dichter tot elkaar te brengen aangezien het voor de betrokken partijen een nieuwe, en vooral grote stap is om gebouwen aan een privaat fonds over te dragen. Overigens zijn de ontwikkelingen rond het investeringsfonds scholenbouw ingebracht bij de kwartiermaker van de Nederlandse investeringsinstelling (NII).

16

Welke gevolgen voor de onderwijshuisvesting voorziet u bij de wijziging van de vpb9 dat coöperaties straks niet langer in aanmerking komen voor een 0%-tarief? Wat gaat deze wijziging betekenen voor de situatie in Breda, waar men nu al een coöperatie kent voor onderwijshuisvesting vo en men met 11 schoolbesturen in po/so10 een coöperatie aan het oprichten is? Klopt het dat vooral in krimpgebieden een behoefte bestaat aan shared servicebureaus, gedeelde stafdiensten etc., waarbij op zich (in verband met de mogelijkheid van uitgesloten aansprakelijkheid) de rechtsvorm van de onderwijscoöperatie erg in de belangstelling staat, maar deze mogelijkheid met de wijziging in de vennootschapsbelasting straks onnodig wordt geblokkeerd?

Een vergelijkbare vraag is recent door de Eerste Kamer gesteld in het kader van de behandeling van het Belastingplan 2014 c.a. De Staatssecretaris van Financiën heeft in zijn antwoord op die vraag aangegeven dat een coöperatie integraal belastingplichtig is. Dit betekent dat de coöperatie voor al haar activiteiten en met haar gehele vermogen onderworpen is aan de vennootschapsbelasting. Indien voor deze rechtsvorm wordt gekozen, wordt dus ook voor belastingplicht gekozen. Het vennootschapsbelastingregime voor coöperaties staat al velen jaren in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en is recent ook niet gewijzigd. Voor coöperaties is er geen 0%-tarief. De veronderstelling die aan de gestelde vragen op dit punt ten grondslag ligt is derhalve niet juist. In krimpgebieden is behoefte aan samenwerking tussen verschillende diensten. Bij de keuze voor een bepaalde rechtspersoon (stichting, vereniging of coöperatie), zullen alle voor- en nadelen die bij een bepaalde rechtspersoon horen, tegen elkaar afgewogen moeten worden.

17

Kunt u voorbeelden noemen van garantieverplichtingen in het kader van het schatkistbankieren?

Onderwijsinstellingen kunnen via het Ministerie van Financiën gebruikmaken van faciliteiten in het kader van schatkistbankieren. Deze faciliteit kent twee vormen: een leenfaciliteit en een rekening courant krediet. Conform de regelgeving dient het betreffende vakdepartement hiervoor garant te staan.

18

Kunt u het gebudgetteerde bedrag voor garantiestellingen uitsplitsen naar specifieke garantiestelling?

In de 2e suppletoire begroting 2013 is op pagina 8, in de tabel budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 primair onderwijs, een bedrag opgenomen van € 10,6 miljoen aan mutaties 2e suppletoire begroting 2013. Dit betreft een bedrag aan garantstellingen waarvan € 10,553 miljoen aan leningen en € 43.000 aan een verhoging van een rekening courant krediet.

19

Wat is de reden dat er meer terugvorderingen bij scholen zijn ten gevolge van onterechte declaraties van wachtgeldkosten die het Participatiefonds aan hen heeft vergoed?

Door middel van de instroomtoets wordt beoordeeld of de uitkeringskosten bij het Participatiefonds terecht zijn gedeclareerd. Door een toenemende instroom in de WW zijn de terugvorderingen als gevolg van onterecht gedeclareerde wachtgeldkosten bij scholen toegenomen.

20

Zijn de regels rondom wachtgeldkosten voldoende helder voor scholen?

Voor de aanvang van een nieuw schooljaar worden de regels rondom de wachtgeldkosten gepubliceerd op de website van het Participatiefonds. Daarin wordt aangegeven op welke gronden een beroep kan worden gedaan op het Participatiefonds voor wachtgeldkosten.

21

Was de bijdrage aan beleidsartikel 3 (vo) in verband met de examenkosten vso11 en voor de kosten die het College voor Examens maakt voor de invoering van de centrale eindtoets niet eerder voorzien?

Deze bijdrage was wel eerder in de begroting opgenomen bij het beleidsartikel 1, maar er is voor gekozen om de overboeking van deze bijdrage naar beleidsartikel 3 voortgezet onderwijs in de Najaarsnota 2013 te verwerken. De overboeking was nodig, omdat de betalingen voor dit doel centraal plaatsvinden vanuit beleidsartikel 3.

22

Hoeveel middelen zijn er op lange termijn gemoeid met de continuïteitsgarantie aan Amarantis?

De totaal beschikbare continuïteitsgarantie voor Amarantis bedraagt maximaal € 18 miljoen. Hiervan is inmiddels € 14,3 miljoen toegezegd en beschikt. De verwachting is dat uiteindelijk de beschikbare € 18 miljoen niet volledig wordt besteed.

23

Hoe verklaart u het mindere gebruik van de regeling leerplusarrangement?

De regeling leerplusarrangement biedt aanvullende personele bekostiging.

Bepalend voor de hoogte van de uitgaven zijn diverse parameters die gelden voor toekenning van de aanvullende personele bekostiging. Bijvoorbeeld het aantal ingeschreven leerlingen op de peildata en de geldende «drempels» binnen de regeling.

Doordat er minder leerlingen waren die in aanmerking kwamen voor de aanvullende personele bekostiging, zijn de uitgaven in 2013 achtergebleven bij het in de begroting opgenomen bedrag.

24

In hoeverre gaat de uitvoering van het project «examens rekenen» van het College voor Examens gepaard met de ontwikkeling van specifieke didactieken voor rekenen in het vo?

Er is geen relatie tussen de rekentoets en de ontwikkeling van specifieke didactieken. In de rekentoets worden de inhouden van de referentieniveaus rekenen getoetst. Het gaat om het wat. Hoe een school een leerling voorbereidt, is een keuze van de school. Het is niet aan de overheid of aan het College voor Examens om dit hoe voor te schrijven aan scholen.

25

Hoe verklaart u dat de Begrotingsafspraken hebben geleid tot een overheveling van enkele miljoenen naar Economische Zaken voor het aandeel groen onderwijs in de lumpsummiddelen? Hoe lang blijft het groen onderwijs voorlopig nog vallen onder het Ministerie voor Economische Zaken?

Het Begrotingsakkoord stelt in 2013 € 650 miljoen beschikbaar via de lumpsum om de onderwijskwaliteit te verbeteren. Omdat de bekostiging van het groene onderwijs via Economische Zaken loopt, is een deel van deze middelen overgeheveld naar de begroting van Economische Zaken. Het aandeel voor groen onderwijs is berekend op basis van het aantal leerlingen/studenten in het groen onderwijs volgens de referentieraming 2013.

Het kabinet heeft in het regeerakkoord niet gekozen voor een herverdeling van deze portefeuille. De Tweede Kamer heeft bij de behandeling van de begroting van Economische Zaken een motie ingediend, waarin de regering wordt verzocht om onderzoek te doen naar de voor- en nadelen van het onderbrengen van het groene onderwijs bij OCW (motie Van Veldhoven, 33 750 XIII, nr. 58). Deze motie is aangehouden.

26

Hoeveel draagt het Ministerie van Economische Zaken zelf bij aan de aanpak van jeugdwerkloosheid via School-Ex 2.0?

De kosten van School-ex bedragen € 25 miljoen voor 2013 en 2014 tesamen, dus € 12,5 miljoen per jaar. Hiervan wordt € 14,1 miljoen betaald door het Ministerie van OCW, € 0,9 miljoen door het Ministerie van EZ en € 10 miljoen door het Ministerie van SZW.

27

Waaraan wordt de één miljoen euro voor de bekostiging van het beroepsonderwijs in Caribisch Nederland, die wordt doorgeschoven naar 2014, besteed?

De middelen zijn bedoeld om de scholen in Caribisch Nederland waar nodig financieel te ondersteunen bij het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs en daarbij indien nodig een tijdelijke financiële impuls te kunnen geven.

28

Welke redenen of oorzaken hebben ertoe geleid dat het onderzoek verkorten en intensiveren en de uitvoering van de implementatie Focus op Vakmanschap werden uitgesteld?

De invoering van verkorten opleidingen en intensiveren van onderwijs, is per 1-8-2014. De invoering is met een jaar uitgesteld, vandaar dat dit onderzoek ook is uitgesteld. De liquiditeitsbehoefte voor de implementatie Focus op Vakmanschap is iets gewijzigd, waardoor middelen zijn doorgeschoven.

29

Wat zijn de voor- en nadelen van het Finse en Canadese beroepsonderwijs ten opzichte van het Nederlandse beroepsonderwijs? Kunt u hierbij aandacht besteden aan de mate waarin het in Finland en Canada lukt om een beroepspraktijkvormingscomponent (stage component) bij (erkende) leerbedrijven en/of simulatiebedrijven waar te maken?

Laat ik vooropstellen dat het Nederlandse (middelbaar) beroepsonderwijs er in het buitenland goed op staat. Volgens de EU-mededeling «Rethinking Education» («Een andere kijk op onderwijs») uit december 2012 behoort Nederland met Oostenrijk, Duitsland en Denemarken tot de EU-landen met een «world class VET-system». Finland staat niet in dat Europese lijstje, maar het Finse systeem staat wel bekend om het hoge kwaliteitsbewustzijn: docenten hebben minimaal een hbo-opleiding en besteden veel aandacht aan elke individuele leerling (kleine scholen die «aan de poort» mogen selecteren, kleine groepen, maandelijkse voortgangsgesprekken met iedere leerling).

Canada kent geen nationaal mbo-stelsel. Daar regelen de 10 provincies en de 3 territoria op onderwijsgebied hun eigen zaken. Er is inmiddels wel gewerkt aan een nationaal beroepskwalificatiesysteem. In Finland slaagt men er in het algemeen in om een beroepspraktijkvormingscomponent (stagecomponent) bij (erkende) leerbedrijven en/of simulatiebedrijven waar te maken. Of dit ook het geaval is in Canada, is moeilijk te zeggen. Stelsels van beroepsonderwijs vertonen wereldwijd een grote overeenkomst. Stages (internships) en werkervaringsplaatsen (apprenticeships) komen overal voor, al dan niet in gesimuleerde vorm. Ervaring opdoen in een echt bedrijf geniet de voorkeur, maar simulatiebedrijven (winkels, kapsalons, restaurants of hotels verbonden aan een onderwijsinstelling) bieden een goed alternatief als de markt (tijdelijk) tekortschiet.

30

Hoeveel scholen hebben het voorschot op de prestatiesubsidie vsv12 moeten terugbetalen?

Van de circa 600 scholen en instellingen in het vo en mbo hebben 336 moeten terugbetalen. waarvan 277 in het vo (ongeveer 50% van de scholen) en 59 in het mbo (ongeveer 85% van de instellingen).

31

Kunt u in een tabel per school die de prestatiesubsidie vsv heeft moeten terugbetalen, uitsplitsen hoeveel het gerealiseerde percentage vermindering van het aantal nieuwe vsv’ers wel is?

In de bijlage vindt u een overzicht van de scholen/instellingen die moeten terugbetalen. In de VSV-Atlas van 2011/2012 vindt u in tabel 7 (vanaf pagina 19 in de één na laatste kolom) een overzicht van de gerealiseerde reductiepercentages per mbo-instelling. In de laatste kolom van tabel 25 (vanaf pagina 47) worden deze percentages weergegeven voor alle vo-scholen.

32

In hoeverre staat de regelgeving voor de accreditatie in de weg dat wetenschappers onderzoek waarmee zij op dat moment bezig zijn, betrekken bij het hoger onderwijs dat zij geven en zo studenten mee laten kijken bij het verkennen van de grenzen van het weten?

De regelgeving voor accreditatie staat op geen enkele wijze in de weg dat wetenschappers onderzoek waarmee zij op dat moment bezig zijn, betrekken bij het hoger onderwijs dat zij geven en zo studenten laten meekijken bij het verkennen van de grenzen van het weten. Het is juist van groot belang dat er een wisselwerking is tussen onderzoek en onderwijs. Het accreditatiekader van de NVAO vereist dat een opleiding aansluit bij de actuele eisen die internationaal binnen een bepaald vakgebied worden gesteld. De koppeling tussen onderwijs en onderzoek is daarmee, zeker in het wetenschappelijk onderwijs juist een vereiste.

33

Welke oorzaken kent u voor het feit dat zoveel leraren stoppen met hun opleiding? Wordt hiernaar ook onderzoek verricht?

Gemiddeld staakt jaarlijks circa 7 procent van de leraren met een Lerarenbeurs hun studie. Uitgedrukt in absolute aantallen gaat het om iets meer dan 400 leraren per jaar. De Dienst uitvoering Onderwijs (DUO) registreert de redenen van het voortijdig beëindigen niet. Navraag bij de front-office van DUO leert echter dat van de leraren die een reden opgeven voor het staken van de studie, het grootste deel aangeeft dat dit met gewijzigde (persoonlijke) omstandigheden te maken heeft waardoor de combinatie van werk, privé en opleiding te zwaar wordt. Van structurele problemen die leiden tot staking van de studie is geen sprake. Dit komt overeen met het beeld dat uit evaluatieonderzoek (Tijd voor (na)scholing, Tweede rapportage evaluatie (na)scholing en de Lerarenbeurs voor scholing, 2012) naar voren komt: de belangrijkste redenen om te stoppen zijn persoonlijke omstandigheden, de combinatie van werk en opleiding en de tijdsbelasting van de opleiding. In het evaluatieonderzoek dat gepland staat voor 2015 zal dit punt opnieuw meegenomen worden.

34

Hoe verklaart u dat het aantal aanvragen voor de lerarenbeurs achterblijft bij de raming, terwijl er nog altijd een belangrijk deel van het onderwijspersoneel on(der)bevoegd voor de klas staat? Zijn de voorwaarden te rigide? Of laten individuele docenten te makkelijk de gelegenheid schieten om hun bevoegdheid op orde te brengen?

Sinds 2012 kan de Lerarenbeurs alleen nog ingezet worden voor een bachelor- of een masteropleiding en niet meer voor een korte opleiding (< 1 jaar). Deze opleidingen waren vooral onder leraren primair onderwijs zeer populair, maar moeten vooral bekostigd worden uit de lumpsum voor de instellingen. Het aantal aanvragen in deze sector is daarom teruggelopen. Samen met sociale partners zal worden bezien hoe we het aantal beursaanvragen voor vooral masteropleidingen in het primair onderwijs kunnen verhogen.

35

Kunt u aangeven van hoeveel aanvragen er is uitgegaan bij de vaststelling van het budget voor «Lerarenbeurs/zij-instroom» voor 2013?

Bij de vaststelling van het budget was uitgegaan van 7.800 nieuwe aanvragen in 2013 voor de Lerarenbeurs. Voor de zij-instroom is van 2012 tot en met 2016 een budget beschikbaar van 8 miljoen euro per jaar. Hiermee kunnen 400 zij-instroomtrajecten per jaar bekostigd worden.

36

Kunt u aangeven hoeveel aanvragen er voor «Lerarenbeurs/zij-instroom» zijn gerealiseerd in 2013?

In 2013 zijn een kleine 5.800 nieuwe aanvragen voor de Lerarenbeurs gerealiseerd. Voor de zij-instroom zijn tot en met september 232 aanvragen toegekend.

37

Kunt u aangeven met hoeveel aanvragen voor de «Lerarenbeurs/zij-instroom» het bedrag van 17 miljoen euro dat in mindering wordt gebracht correspondeert?

Het bedrag van € 17 miljoen correspondeert met 2.000 minder nieuwe aanvragen voor de Lerarenbeurs/zij-instroom.

38

Kunt u aangeven hoeveel het zou hebben gekost als álle mbo-scholieren in 2013 recht hadden gehad op een ov-kaart13?

Meerderjarige mbo-deelnemers hadden in 2013 recht op een studentenreisvoorziening. Als ook minderjarige mbo-deelnemers een reisvoorziening zouden hebben gehad, zouden de kosten in 2013 circa € 150 miljoen hoger geweest zijn.

39

Kunt u aangeven wat de redenen zijn van het toegenomen geleend bedrag, naast de inflatie?

Studenten maken zelf de afweging om wel of niet te lenen en hoeveel. Er zijn geen onderzoeksgegevens beschikbaar die het toegenomen gebruik van de leenvoorzieningen verklaren.

40

Waarom verrekent DUO14 ontvangsten uit onterecht ov-kaartbezit niet langer met de ov-bedrijven?

DUO heeft in 2013, net als in voorgaande jaren, de kortlopende vorderingen voor onterecht bezit van het studentenreisproduct geïnd. Het bedrag dat DUO int, kwam tot en met 2012 OCW toe. OCW betaalde telkens een jaar later een vast bedrag als vergoeding voor onterecht bezit van het reisproduct aan de openbaarvervoerbedrijven. Vanaf 2013 betaalt OCW het werkelijk geinde bedrag, na aftrek van de inningskosten van DUO, aan de openbaarvervoerbedrijven. Aan het begin van het jaar wordt een geschatte opbrengst betaald. Een jaar later wordt er op basis van werkelijke inning verrekend. De huidige werkwijze doet het meest recht aan de posities van de rijksoverheid en de openbaarvervoerbedrijven.

41

Kunt u toelichten waarom de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, vooral wordt gebruikt door bol-studenten, minder dan geraamd gebruik gemaakt, juist nu het aantal bol-studenten in het mbo toeneemt?

De afgelopen jaren is het gebruik van de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten lager dan verwacht op basis van het aantal mbo-leerlingen. We hebben een aantal keren via een brievenactie ouders geattendeerd op deze regeling, echter zonder veel succes. In het Regeerakkoord is besloten om vanaf 2015 de WTOS 17- budgettair neutraal onder te brengen in het kindgebonden budget voor ouders van kinderen van 16–17 jaar. Ouders krijgen dit verhoogde kindgebonden budget dan automatisch; zij hoeven dus geen aanvraag meer in te dienen.

42

Het budget voor Specifiek Cultuurbeleid wordt per saldo met 3,2 miljoen euro verlaagd, waaruit bestaat dit naast de overboeking naar het Nationaal Archief?

De overboeking naar het Nationaal Archief betrof € 3 miljoen. Daarnaast bestaat de verlaging uit een aantal overhevelingen uit de post specifiek cultuurbeleid naar bekostiging ten behoeve van de arbeidsvoorwaardenmiddelen Fonds Podiumkunsten en een bijdrage voor de uitvoering van de regeling slavernijverleden aan het Mondriaanfonds. Ook is de post verhoogd ten behoeve van een correctie op het (huisvestings-) budget van musea conform Visiebrief Cultuur Beweegt en desalderingen in verband met (lagere) vaststellingen.

43

In hoeverre en hoe vaak leidt delegatie en deregulering bij het onderzoek en wetenschapsbeleid tot pseudoregelgeving van toezichthoudende instanties die de creativiteit van het onderzoek in de weg zit?

Er is geen sprake van extra regelgeving, aangezien de Inspectie van het Onderwijs alleen de naleving door de instellingen beoordeelt van hetgeen bij, of krachtens, de WHW is bepaald over de promoties. Dit houdt in dat zij systeemtoezicht houdt op de graadverlening en op de financiële rechtmatigheid (Wet op het Onderwijstoezicht, art. 3).

44

Is het streven nog altijd om het Ministerie van OCW af te slanken? In hoeverre ligt de uitvoering op schema, nu zowel de personele als materiële uitgaven voor de apparaatskosten substantiële overschrijdingen kennen ten opzichte van de oorspronkelijk vastgestelde begroting voor 2013?

In lijn met de invulling van eerdere taakstellingen zal OCW ook de taakstelling invullen langs de lijnen van het regeerakkoord. Zoals aangegeven in de suppletoire begroting stijgen de materiële uitgaven met € 8,7 miljoen. Deze stijging is vergelijkbaar met andere jaren en dient om een aantal uitvoeringsprogramma’s in de cultuursector te bekostigen. Daarnaast stijgen de personele uitgaven vanwege een administratieve overboeking van het Ministerie van Economische Zaken voor de Adviesraad Wetenschap en Technologie voor de kosten van deze Raad. Daarnaast is € 2,6 miljoen toegevoegd aan het budget van de Inspectie van het Onderwijs ten behoeve van de al gemelde intensivering van het toezicht.

Wanneer de apparaatsuitgaven van OCW over een aantal jaren worden bekeken vertonen deze een dalende lijn, ondanks de eerder genoemde stijgingen. De 13,3% taakstelling die OCW in de periode 2016 t/m 2018 geacht wordt in te vullen, zal tot verdere daling leiden. De invulling zal plaatsvinden zowel door efficiency als door vereenvoudiging van regelgeving en taakvermindering.

45

Wat is de reden dat het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs is geïntensiveerd?

Er is niet per se sprake van intensiever toezicht van de Inspectie van het Onderwijs in de zin van meer toezichtlast voor de instellingen. Wel is het afgelopen jaar een aantal ontwikkelingen in het toezicht – naar aanleiding van het Amarantis-rapport – in een stroomversnelling gekomen. Het gaat hierbij met name om de verdere integratie van het financieel toezicht en kwaliteitstoezicht, met daarbij meer aandacht voor prospectieve indicatoren en met name ook de (financiële) continuïteit van instellingen. Daarbij is het financiële toezicht op een aantal punten aangescherpt. Als daar aanleiding toe is, betrekt de Inspectie van het Onderwijs ook het bestuurlijk handelen in het toezicht.

Het gaat er bij deze ontwikkeling om dat risico’s eerder, scherper en integraal in kaart worden gebracht. De Inspectie van het Onderwijs werkt op basis van een rijker, completer beeld van de besturen en de onder die besturen vallende scholen, afdelingen en opleidingen, zodat waar nodig snel kan worden geïntervenieerd. Deze bestuursgerichte benadering biedt op termijn ook de mogelijkheid om te komen tot gedifferentieerde oordelen over de onder de besturen vallende scholen, afdelingen en opleidingen.

Het toezicht zal proportioneel zijn. Waar mogelijk zal de Inspectie van het Onderwijs afgaan op gegevens uit de kwaliteitsborging van de instellingen zelf en streeft zij naar verdiend vertrouwen. De Inspectie van het Onderwijs doet dan geen of beperkt eigen onderzoek en ook interveniëren is in beginsel niet aan de orde. Aan de andere kant zal de Inspectie van het Onderwijs frequenter en intensiever optreden, waar zij risico’s of tekortkomingen constateert.

Bijlage 1: uitsplitsing van de € 17 miljoen ontvangsten (behorende bij vraag 8)

Gemeente

Regeling Brede scholen

(– €)

Amsterdam

193.000

Bladel

373.912

Bloemendaal

30.000

Breda

493.182

Cuijk

231.916

De Wolden

125.000

Delft

22.364

Dordrecht

500.000

Druten

500.000

Gorinchem

500.000

Haarlemmermeer

95.000

Langedijk

500.000

Lelystad

48.300

Lingewaal

44.816

Maasdriel

190.536

Maastricht

152.000

Meppel

90.000

Rucphen

50.000

's-Gravenhage

69.646

Sint-Oedenrode

300.000

Veldhoven

155.000

Venlo

207.890

Totaal

4.872.562

Gemeente

Regeling Binnenklimaat (– €)

Amsterdam

1.557.861

Haarlem

448.872

Haarlemmermeer

384.123

Amersfoort

361.518

Arnhem

337.567

Alphen aan den Rijn

311.889

Assen

286.980

Breda

279.666

Almere

273.806

Capelle aan den IJssel

240.928

Hoorn

225.676

Veghel

198.331

Waddinxveen

190.429

Culemborg

174.297

Heerhugowaard

172.600

Gouda

160.560

Doetinchem

146.112

Papendrecht

140.268

Rijssen-Holten

140.190

Bodegraven-Reeuwijk

136.796

Emmen

136.040

Ede

130.038

Aalsmeer

127.495

Heusden

120.900

Tiel

110.462

Den Helder

110.426

Ridderkerk

106.783

Stadskanaal

105.499

Meerssen

105.101

Barneveld

98.939

Langedijk

97.816

Vught

96.436

Hoogeveen

94.309

Zaanstad

94.258

Waalwijk

93.958

Edam-Volendam

93.939

Oud-Beijerland

90.801

Teylingen

88.948

Zuidplas

87.874

Achtkarspelen

86.911

Hilversum

79.715

Hendrik-Ido-Ambacht

77.454

Roermond

77.220

Zandvoort

77.146

Bronckhorst

76.335

Eersel

75.144

Overige gemeenten (n=140)1

3.842.819

Totaal

12.551.235

X Noot
1

Overige gemeenten zijn gemeenten (n=140) waar minder dan € 75.000 uiteindelijk niet is besteed.


X Noot
1

po: primair onderwijs

X Noot
2

vo: voortgezet onderwijs

X Noot
3

bve: beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

X Noot
4

ho: hoger onderwijs

X Noot
5

Kamerstuk 33 780, nr. 3

X Noot
6

mbo: middelbaar beroepsonderwijs

X Noot
7

bol: beroepsopleidende leerweg

X Noot
8

Kamerstuk 32 764

X Noot
9

vpb: vennootschapsbelasting

X Noot
10

so: speciaal onderwijs

X Noot
11

vso: voortgezet speciaal onderwijs

X Noot
12

vsv: vroegtijdig schoolverlaten

X Noot
13

ov: openbaar vervoer

X Noot
14

DUO: Dienst Uitvoering Onderwijs

Naar boven