33 803 Manipulatie van de interbancaire rentetarieven LIBOR en EURIBOR

Nr. 9 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 januari 2016

Uw Kamer heeft mij tijdens de regeling van werkzaamheden van 10 november 2015 (Handelingen II 2015/16, nr. 22, item 14) verzocht een reactie te geven op berichtgeving van RTL Nederland van 5 november 2015 over het niet vervolgen van medewerkers van Rabobank betrokken bij de LIBOR-fraude. In aanvulling hierop heeft een aantal fracties vragen gesteld c.q. opmerkingen gemaakt1. In deze brief zal ik deze vragen en opmerkingen mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie beantwoorden.

Vervolging van (ex)-medewerkers van Rabobank

De leden van de fracties van de VVD en PVV vragen wat het Openbaar Ministerie (OM) heeft geconstateerd ten aanzien van de zestien personen die gedurende het onderzoek naar voren zijn gekomen als mogelijk betrokken bij ongeoorloofde manipulaties en toen nog bij de Rabobank werkzaam waren. De leden van de fractie van de VVD vragen tevens wat er in de transactie met Rabobank is afgesproken omtrent deze zestien personen.

Voorop gesteld moet worden dat de strafbare feiten die zijn begaan in het kader van de betrokkenheid van Rabobank bij de manipulatie van de interbancaire rentetarieven LIBOR en EURIBOR naar het oordeel van het Openbaar Ministerie (OM) aan de Rabobank zijn toe te rekenen. Rabobank is verantwoordelijk en had maatregelen moeten treffen om de strafbare gedragingen te voorkomen. Dat is niet gebeurd, waardoor de bank aansprakelijk is. Met betrekking tot de zestien personen die gedurende het onderzoek naar voren zijn gekomen als mogelijk betrokken bij ongeoorloofde manipulaties en toen nog bij de Rabobank werkzaam waren, heeft het OM geoordeeld dat het onderzoek ten aanzien van de zittende medewerkers geen feiten en omstandigheden heeft opgeleverd die een strafrechtelijke vervolging rechtvaardigen. Die feiten en omstandigheden zijn voor het grootste deel gelegen in het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs ten aanzien van deze medewerkers. Het OM acht het verder van groot belang dat door de Rabobank interne disciplinaire maatregelen tegen deze personen zijn getroffen, waaronder het inleveren van bonussen en afneming van leidinggevende verantwoordelijkheden. Het OM is van oordeel dat door middel van disciplinaire maatregelen tegen de werknemers op passende wijze is gereageerd. Daarbij is voorts in overweging genomen dat hun mogelijke betrokkenheid beperkt is geweest en dat niet is gebleken dat deze werknemers rechtstreeks voordeel hebben genoten uit ongeoorloofde manipulaties. De beslissing om de medewerkers die nog bij de Rabobank werkzaam waren niet te vervolgen is een afzonderlijke en eigenstandige beslissing van het OM. Deze beslissing is daarna ter bevestiging vermeld in een met de rechtspersoon Rabobank aangegane vaststellingsovereenkomst en vloeit daar dus niet uit voort.

Het Gerechtshof heeft zich in het kader van de klachtprocedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering onder meer gebogen over de beslissing van het OM om de zestien personen die tijdens het onderzoek nog bij de Rabobank werkten, niet te vervolgen. Hoewel het Gerechtshof enkele kritische kanttekeningen plaatst bij de beslissing van het OM, komt het hof tot het eindoordeel dat een bevel tot nader onderzoek ten aanzien van voornoemde personen geen redelijk doel dient. Daarmee heeft een rechterlijke controle op het vervolgingsbeleid plaatsgevonden en is de beslissing om geen strafvervolging tegen deze personen in te stellen definitief geworden.

Het OM heeft naast de zestien bij de Rabobank werkzame personen ook nog een aantal medewerkers die niet meer in dienst waren als betrokkene in deze zaak aangemerkt. Deze groep bestaat uit de hoofdverantwoordelijken en overige personen die in het onderzoek van het OM als betrokkene naar voren kwamen. De rol en betrokkenheid van de groep van zestien personen (die nog bij de bank werkzaam waren) bij de fraude was volgens het OM niet te vergelijken met die van de hoofdverantwoordelijken. Deze hoofdverantwoordelijken waren niet meer werkzaam bij de Rabobank. Naar het oordeel van het OM ligt bij hen de kern van het verwijt en is vervolging van die personen op zijn plaats. Tegen deze personen is in de Verenigde Staten vervolging ingesteld. Deze personen namen de initiatieven tot manipulatie en hadden daar belang bij. Voor de direct leidinggevenden onder hen komt daar nog bij dat zij op de hoogte hadden kunnen zijn van het strafbaar handelen en in de positie waren hier wat aan te doen en dit hebben nagelaten. Nederland heeft ten aanzien van deze personen, op één persoon na, geen rechtsmacht, hetgeen betekent dat het OM deze personen niet kan vervolgen. De persoon ten aanzien waarvan Nederland wel rechtsmacht heeft, wordt reeds in de Verenigde Staten vervolgd. Nu een Nederlandse strafzaak tegen deze ene persoon naast een Amerikaanse vervolging geen meerwaarde heeft, zal het OM geen vervolging instellen tegen deze persoon. Ten aanzien van de overige personen die in het onderzoek van het OM als betrokkene naar voren kwamen en niet meer bij de bank werkzaam waren, geldt dat Nederland niet over rechtsmacht beschikt dan wel dat er geen sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Het Nederlandse OM zal dus geen personen vervolgen.

Het OM verleent in het kader van rechtshulp wel medewerking aan de vervolging van de natuurlijke personen door de Amerikaanse autoriteiten. Die medewerking past ook in de internationale context die het onderzoek sinds de aanvang heeft gehad, waarbij alle autoriteiten elkaar voortdurend waar mogelijk informatie hebben verstrekt.2

De leden van de fractie van de PVV vragen naar het bewijs tegen de bovengenoemde groep van zestien personen en vragen of dit bewijs met uw Kamer gedeeld kan worden.

Het delen van informatie uit het strafdossier zou inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen. Mede gelet op de rechterlijke controle die in het kader van de klachtprocedure ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering heeft plaatsgevonden op de beslissing van het OM de zestien personen niet te vervolgen, is een dergelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen niet gerechtvaardigd.

De leden van de fractie van de PVV vragen naar de stand van zaken van rechtszaken tegen betrokken (oud)medewerkers van Rabobank die in het buitenland worden gevoerd in verband met (pogingen tot) manipulatie van LIBOR en EURIBOR. Ook vragen deze leden hoeveel personen inmiddels zijn veroordeeld.

Inmiddels zijn volgens berichtgeving van het Amerikaanse Department of Justice in de Verenigde Staten vijf oud-medewerkers van Rabobank schuldig bevonden aan (betrokkenheid bij) manipulatie van LIBOR. Tegen twee oud-medewerkers zijn ondertussen aanklachten ingediend.3

Maatregelen door Rabobank

De leden van de fractie van de VVD vragen welke disciplinaire maatregelen de Rabobank heeft genomen tegen de groep van zestien personen die nog werkzaam waren bij de Rabobank. In dit kader vragen de leden van de fractie van de PvdA waarom deze groep werknemers ondanks hun betrokkenheid bij (pogingen tot) fraude in dienst kan blijven bij de bank. De leden van de fractie van het CDA vragen of de zestien medewerkers op dit moment nog werkzaam zijn voor Rabobank.

Voorop staat dat het personeelsbeleid van Rabobank een interne aangelegenheid van de bank is. Rabobank heeft desgevraagd aangegeven dat zij geen uitspraken doet over individuele medewerkers. Eerder heeft Rabobank aangegeven dat van de medewerkers die betrokken waren bij ernstige ontoelaatbare gedragingen de arbeidscontracten zijn beëindigd. Andere disciplinaire maatregelen betroffen formele waarschuwingen, financiële sancties en het afnemen van managementverantwoordelijkheden of een combinatie hiervan. Bonussen over de periode van 2009 tot 2012 zijn geheel of gedeeltelijk teruggevorderd. Het gaat hierbij volgens Rabobank om in totaal 4,2 miljoen euro.4

Vervolging van financieel-economische criminaliteit

De leden van de fractie van de VVD vragen of financieel-economische criminaliteit adequaat vervolgd kan worden. De leden van de fractie van de PvdA vragen in dit kader of ik het met deze leden eens ben dat dergelijke criminaliteit zoveel mogelijk strafrechtelijk moet worden vervolgd en of dat in dit specifieke geval is gebeurd. De leden van de fractie van de SP stellen dat het aan de rechter zou moeten zijn om te bepalen of fraude strafrechtelijk vervolgd moet worden.

In het algemeen geldt dat criminaliteit, waaronder ook financieel-economische criminaliteit, waar mogelijk strafrechtelijk moet worden aangepakt. Het OM zal in een concreet geval de afweging maken of strafrechtelijke vervolging gerechtvaardigd is. Het OM is van oordeel dat het over voldoende bevoegdheden beschikt om fraude in de financiële sector te vervolgen. Of personen worden vervolgd hangt af van verschillende factoren, zoals de beschikbare bewijsmiddelen, de pleegplaats, de nationaliteit en woonplaats van personen, hun aandeel in de strafbare feiten, in hoeverre er sprake is van rechtstreekse bevoordeling, de reeds opgelegde maatregelen door de financiële instelling en de eventuele vervolging van deze personen door andere buitenlandse toezichthouders en autoriteiten. Al deze factoren spelen een rol bij de afweging die het OM zal maken bij de juridische haalbaarheid en opportuniteit van vervolging.

Berichtgeving en uitlatingen over betrokkenheid medewerkers Rabobank

De leden van fracties van de VVD, het CDA en de PVV vragen of er discrepantie bestaat tussen de berichtgeving in de media, mijn uitspraken tijdens het algemeen overleg van 13 november 2013 en hetgeen ik uw Kamer schriftelijk heb medegedeeld over de mate van betrokkenheid bij de fraude van de zestien personen die nog bij Rabobank werkzaam waren.

In mijn brief van 8 november 2013, die ik uw Kamer mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie heb gestuurd, heb ik onder meer aangegeven dat het OM geoordeeld heeft dat strafrechtelijke vervolging van deze groep personen achterwege kan blijven. Ik heb tevens aangegeven dat het OM daarbij in overweging heeft genomen dat hun mogelijke betrokkenheid beperkt is geweest en dat niet is gebleken dat deze werknemers rechtstreeks voordeel hebben genoten uit de ongeoorloofde manipulaties.5 Tijdens het algemeen overleg van 13 november 2013 en in de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Omtzigt en Oskam (beiden CDA) van 14 juli 2015 heb ik deze groep personen aangeduid als «niet de echte fraudeurs».6 Deze personen waren niet hoofdverantwoordelijk voor de fraude. Zoals ik in de brief van 8 november 2013 heb aangegeven heeft het OM geoordeeld dat mogelijke betrokkenheid van deze personen beperkt is geweest.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 2886, blz. 5.

X Noot
5

Kamerstuk 33 803, nr. 1, blz. 2.

X Noot
6

Kamerstuk 33 803, nr. 6, blz. 23; en Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 2886, blz. 5.

Naar boven