33 797 Wijziging van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek en de Huisvestingswet naar aanleiding van de evaluatie van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wet uitbreiding Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek)

AG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 mei 2022

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning1 heeft, naar aanleiding van de brief met een afschrift van het besluit op de verlengingsaanvraag van de gemeente Dordrecht op basis van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp) van 20 januari 20222, haar leden gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen. De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA hebben van de geboden mogelijkheid gebruikgemaakt. De leden van beide fracties ondersteunen elkaars vragen.

Naar aanleiding hiervan is op 16 februari 2022 een brief gestuurd aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.

De Minister heeft op 17 mei 2022 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning, Bergman

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT / ALGEMENE ZAKEN EN HUIS DER KONING

Aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening

Den Haag, 16 februari 2022

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning heeft, naar aanleiding van uw brief met een afschrift van het besluit op de verlengingsaanvraag van de gemeente Dordrecht op basis van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp) van 20 januari 20223, haar leden gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen. De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA hebben van de geboden mogelijkheid gebruikgemaakt. De leden van beide fracties ondersteunen elkaars vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

In de brief waarmee het besluit van 20 januari 2022 aan de Eerste Kamer wordt aangeboden spreekt u van een besluit op de verlengingsaanvraag van de gemeente Dordrecht. De aanvraag betrof echter deels een verlenging, en deels een eerste aanvraag (voor de Witte de Withstraat / Trompweg). Waarom is dit in de begeleidende brief niet vermeld?

Uit het besluit op de aanvraag blijkt dat de aanvraag tot stand is gekomen in samenwerking met de politie en de twee betrokken woningcorporaties. Daarnaast heeft het op de agenda gestaan van een regiegroep/stuurgroep leefbaarheid, en zijn huurdersorganisaties geïnformeerd. Bent u het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat het op de agenda zetten van een onderwerp en het informeren van huurdersorganisaties onvoldoende is als het gaat om het ophalen van standpunten en ervaringen? Is bekend wat het standpunt van de aanwezigen in de regiegroep en de huurdersorganisaties over de verlenging/eerste aanvraag van de toepassing van de Wbmgp was/is?

In de aanvraag van de gemeente Dordrecht wordt gesproken van een evaluatie van de huidige aanwijzing. Betreft dat de evaluatie «Dweilen met de kraan dicht», de lokale tussenevaluatie die is opgemaakt ten behoeve van de Rijksevaluatie Wbmgp?

In die lokale evaluatie wordt aangegeven: «Het is ingewikkeld om op basis van cijfers te bepalen of toepassing van de Wbmgp succesvol is. Specifieke cijfers op buurtniveau zijn er niet of zijn lastig te achterhalen. En daarnaast niet zomaar toe te schrijven aan het effect van de toepassing van artikel 10 van de Wbpmg.».4 Omdat de cijfers geen uitsluitsel geven wordt veel waarde gehecht aan «de indruk van de partners.

Hoe beoordeelt u het dat in de monitor van de gemeente Dordrecht naast de cijfers (die geen uitsluitsel geven over de effectiviteit) alleen de mening van partners een indicator is, en niet die van huurdersorganisaties of belangenorganisaties die opkomen voor het belang van woningzoekenden?

In het evaluatieonderzoek worden ter onderbouwing van de conclusies slechts citaten van enkele «partners» (merendeels wijkagenten) weergegeven. Er wordt niet aangegeven op welke wijze het kwalitatieve onderzoek is verricht, welke respondenten zijn gehoord, welke vragen hen zijn gesteld, en welke antwoorden zijn gegeven. Niet nagegaan kan worden of de citaten die zijn gebruikt representatief zijn voor de antwoorden die zijn gegeven, laat staan of zij representatief zijn voor alle betrokkenen.

Hoe beoordeelt u mede gezien het bovenstaande de wetenschappelijke kwaliteit van het evaluatie-onderzoek en de hardheid van de conclusies die hierin worden getrokken?

Is het naar uw oordeel op basis van dergelijke zachte conclusies überhaupt mogelijk om de noodzaak van de te treffen maatregelen te onderbouwen? Moeten nu het om een inperking van grondrechten gaat niet heel hoge eisen aan deze onderbouwing worden gesteld?

Ter onderbouwing van de subsidiariteit van de maatregel in Dordrecht wordt slechts aangegeven dat de Wbmgp moet worden gezien als aanvulling op andere maatregelen. Bent u het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat de enkele stelling dat een maatregel aanvullend is op andere maatregel een onvoldoende onderbouwing van de subsidiariteit oplevert? Kunt u uitleggen waarom u de subsidiariteit desalniettemin positief heeft beoordeeld?

Uit de evaluatie blijkt dat in Dordrecht ook huisvestingsvergunningen onder voorwaarden zijn verstrekt. Voorwaarden die zijn opgelegd zijn «U laat uw ex-partner niet weten waar u woont of gaat wonen» en «U neemt contact op met de hulpverlening als er sprake is van spanningen in huiselijke sfeer». Hoe beoordeelt u het stellen van dergelijke voorwaarden in het kader van het recht op respecteren van de privésfeer en familylife?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

Over de Wbmgp stelde de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme, Rabin Baldewsingh, in een interview in het Parool van 24 januari jl.: «Een voorbeeld? Die Rotterdamwet, de wet die ze al lang in Rotterdam gebruiken om mensen met een lage sociaaleconomische status te weren uit bepaalde wijken. (…) Die blijkt vooral migranten te raken, mensen met een biculturele achtergrond worden buitengesloten. Die wet werkt dus onbedoeld discriminerend. Dat moet niet kunnen.5

Vervolgens wordt in het interview de vraag gesteld «Rotterdam werkt er al mee, in de stad Den Haag klinkt de roep om die wet. Wat kunt u daartegen doen?». De Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme antwoordt «Ze gaan er zelf over, maar dit moet je niet willen. Je ziet gewoon uitsluitingsmechanismen in onze samenleving. In regels, in wetten, in instituties en in de cultuur.».6

De leden van de PvdA-reactie vragen u hoe u deze uitspraak van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme waardeert. Werkt deze wet onbedoeld discriminerend? Zo ja, kan dan het in de brief van 24 januari jl. opgenomen besluit in stand blijven? Gaat u dan stappen zetten om deze wet in te trekken?

Zo nee, waarom niet? Is het volgens u onjuist dat vooral migranten door de wet worden geraakt en mensen met een biculturele achtergrond worden buitengesloten? Op welk onderzoek baseert u zich bij het beantwoorden van deze vraag? Indien daarover geen recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn, bent u dan bereid hiernaar op korte termijn onderzoek te (laten) doen?

De commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning ziet met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangt deze graag binnen vier

weken na dagtekening van deze brief.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis der Koning, B.O. Dittrich

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 mei 2022

Met interesse heb ik kennisgenomen van de brief van 16 februari jl. (kenmerk: 168501.04u) van de voorzitter van de commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning van Uw Kamer naar aanleiding van een door mij aan uw Kamer aangeboden afschrift van mijn besluit op de (verlengings)aanvraag van de gemeente Dordrecht op basis van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp) van 20 januari 2022.7 In deze brief zal ik ingaan op de vragen die de leden van de fracties van GroenLinks en van de Partij van de Arbeid (PvdA) gezamenlijk daarover hebben gesteld.

In de brief waarmee het besluit van 20 januari 2022 aan de Eerste Kamer wordt aangeboden spreekt u van een besluit op de verlengingsaanvraag van de gemeente Dordrecht. De aanvraag betrof echter deels een verlenging, en deels een eerste aanvraag (voor de Witte de Withstraat / Trompweg). Waarom is dit in de begeleidende brief niet vermeld?

In de aan uw Kamer gestuurde brief over dit besluit is abusievelijk niet aangegeven dat het deels een verlenging betrof, en deels een eerste aanvraag (voor de Witte de Withstraat/Trompweg) voor toepassing van artikel 10 Wbmgp. Doordat in het woord «verlengingsaanvraag» geen haakjes waren aangebracht, kan verwarring zijn ontstaan omtrent de aard van de aanvraag. Bij de afschriften van besluiten over nieuwe (verlengings)aanvragen zal hier rekening mee worden gehouden.

Uit het besluit op de aanvraag blijkt dat de aanvraag tot stand is gekomen in samenwerking met de politie en de twee betrokken woningcorporaties. Daarnaast heeft het op de agenda gestaan van een regiegroep/stuurgroep leefbaarheid, en zijn huurdersorganisaties geïnformeerd. Bent u het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat het op de agenda zetten van een onderwerp en het informeren van huurdersorganisaties onvoldoende is als het gaat om het ophalen van standpunten en ervaringen? Is bekend wat het standpunt van de aanwezigen in de regiegroep en de huurdersorganisaties over de verlenging/eerste aanvraag van de toepassing van de Wbmgp was/is?

De verantwoordelijkheid voor het inrichten en het zorgvuldig doorlopen van het proces dat al dan niet zal leiden tot de totstandkoming van een (verlengings-) aanvraag ligt bij de gemeenten. De voorbereiding van een (verlengings-)aanvraag gebeurt in de praktijk in afstemming met de betrokken partijen. Daarbij kan gedacht worden aan woningcorporaties, (vertegenwoordigers van) bewoners en politie. Het is uiteindelijk aan de gemeenteraad, standpunten en ervaringen van betrokken partijen meewegende, te besluiten om een gebiedsaanvraag in te dienen.

Navraag door het ministerie bij de gemeente Dordrecht leert dat de huurdersraden van de twee betrokken corporaties zijn geïnformeerd en dat hun de mogelijkheid is gegeven om vragen te stellen over de voorgenomen verlenging en uitbreiding van de selectieve woningtoewijzing op grond van de Wbmgp. De ene huurdersraad heeft teruggegeven hier zeer positief tegenover te staan en dat zij de positieve uitwerking in de gebieden waar de maatregel al wordt toegepast herkennen. De andere heeft geen opmerkingen gemaakt. Ook heeft de gemeente aangegeven dat de stuurgroep jaarlijks wordt geïnformeerd over de toepassing van de Wbmgp. De eindevaluatie en de (nieuwe) aanvraag zijn in de stuurgroep ook besproken. De stuurgroep staat achter de aanpak en heeft ingestemd met de concept-rapportage en akkoord gegeven op het advies voor een nieuwe aanvraag. Daarnaast zijn er ook gesprekken geweest met andere wijkprofessionals en bewoners.

In de aanvraag van de gemeente Dordrecht wordt gesproken van een evaluatie van de huidige aanwijzing. Betreft dat de evaluatie «Dweilen met de kraan dicht», de lokale tussenevaluatie die is opgemaakt ten behoeve van de Rijksevaluatie Wbmgp?

Nee, dit betreft niet de evaluatie «Dweilen met de kraan dicht». De gemeente Dordrecht heeft laten weten dat de door u aangeduide evaluatie een uitgebreide tussenevaluatie uit 2020 betrof ten behoeve van de rijksevaluatie. In de (verlengings-)aanvraag is gebruik gemaakt van de lokale eindevaluatie die eind 2021 is opgeleverd en die een aanvulling is op de eerdere tussenevaluatie. De eindevaluatie is meegestuurd met de aanvraag.

Hoe beoordeelt u het dat in de monitor van de gemeente Dordrecht naast de cijfers (die geen uitsluitsel geven over de effectiviteit) alleen de mening van partners een indicator is, en niet die van huurdersorganisaties of belangenorganisaties die opkomen voor het belang van woningzoekenden? Er wordt niet aangegeven op welke wijze het kwalitatieve onderzoek is verricht, welke respondenten zijn gehoord, welke vragen hen zijn gesteld, en welke antwoorden zijn gegeven. Hoe beoordeelt u mede gezien het bovenstaande de wetenschappelijke kwaliteit van het evaluatieonderzoek en de hardheid van de conclusies die hierin worden getrokken? Is het naar uw oordeel op basis van dergelijke zachte conclusies überhaupt mogelijk om de noodzaak van de te treffen maatregelen te onderbouwen? Moeten nu het om een inperking van grondrechten gaat niet heel hoge eisen aan deze onderbouwing worden gesteld?

Zoals ik hierboven al heb opgemerkt, heeft de gemeente Dordrecht de huurdersorganisaties en corporaties betrokken bij de voorbereiding van (verlengings-)aanvraag. Daarnaast is de gemeente Dordrecht in gesprek gegaan met ruim vijftig bewoners die in de aangewezen gebieden wonen. De uitkomsten van deze gesprekken staan ook vermeld in de voor de aanvraag gebruikte eindevaluatie «Verder dweilen met de kraan dicht». Ook komen meerdere partners op voor de belangen van (kwetsbare) bewoners. Naast de medewerkers van de gemeente, corporaties en politie zijn dat bijvoorbeeld medewerkers van welzijnswerk, jongerenwerk, Leger des Heils en het sociaal wijkteam. De evaluatie en nieuwe aanvraag zijn met deze wijkprofessionals besproken. Tot slot geeft de «Veiligheidsmonitor» zicht op de veiligheidsbeleving van bewoners. Dit is door de gemeente Dordrecht meegenomen bij de afweging of een gebied in aanmerking komt voor selectieve woningtoewijzing op grond van de Wbmgp. In de gemeenteraad van Dordrecht werd de nieuwe aanvraag unaniem ondersteund. Daarmee concludeer ik dat de aanpak breed wordt gedragen.

Hierbij merk ik verder nog op dat ik het belangrijk vind dat gemeenten in hun evaluatie en voor de onderbouwing van de aanvraag, naast kwantitatieve gegevens, juist ook kwalitatieve informatie verwerken ten behoeve van de beoordeling van de effecten van de toepassing van selectieve woningtoewijzing. Gemeenten moeten daarvoor ook de ruimte hebben voor individueel maatwerk om de Wbmgp-aanvraag te onderbouwen. Zoals ik in mijn besluit heb aangegeven ben ik van oordeel dat de gemeenteraad van Dordrecht aan mij «voldoende aannemelijk» heeft gemaakt, zoals dit in de wet is vastgelegd, dat de te nemen maatregelen noodzakelijk en geschikt zijn en voldoen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.

Ter onderbouwing van de subsidiariteit van de maatregel in Dordrecht wordt slechts aangegeven dat de Wbmgp moet worden gezien als aanvulling op andere maatregelen. Bent u het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat de enkele stelling dat een maatregel aanvullend is op andere maatregelen een onvoldoende onderbouwing van de subsidiariteit oplevert? Kunt u uitleggen waarom u de subsidiariteit desalniettemin positief heeft beoordeeld?

Ik ben het met de leden eens dat de subsidiariteit onvoldoende aangetoond is indien deze enkel wordt onderbouwd middels de stelling dat de maatregel aanvullend werkt op andere maatregelen. Echter, in zowel de aanvraag van de gemeenteraad van Dordrecht als in het door mij genomen besluit zijn veel andere minder ingrijpende maatregelen, die reeds zijn ingezet en waarop de Wbmgp-maatregel een belangrijke aanvulling vormt, opgesomd. Enkele voorbeelden van deze bestaande maatregelen zijn hieronder vermeld.

Op sociaaleconomisch vlak:

  • Overlastgevende jeugd wordt door het jongerenwerk, buurtwerk en politie in kaart gebracht en naast een groepsgerichte aanpak blijft er inzet gericht op een persoonlijke aanpak. Voor het Lijnbaangebied is er nu ook extra aandacht voor overlastgevende 12-minners. De aanpak op deze doelgroep is gericht op presentie in de wijk, activiteiten en gesprekken met ouders en de kinderen.

  • Op buurtniveau worden diverse activiteiten (bijvoorbeeld burendag, opruimdagen, participatieprojecten en kinderactiviteiten) georganiseerd om de samenhang en leefbaarheid in de buurt te bevorderen.

  • Zowel in het Lijnbaangebied als in de Vogelbuurt is met inzet van het buurtwerk, ruimte beschikbaar (respectievelijk de Eendragt en het Vogelnest) waar bewoners elkaar kunnen ontmoeten en van waaruit activiteiten voor de wijk kunnen worden ontplooid.

Op veiligheids-/crimineel vlak:

  • Er zijn enkele personen in beeld die zich bezighouden met criminele activiteiten, met name georganiseerde hennepteelt en drugshandel. Deze activiteiten hebben een ondermijnend effect op de samenleving in het algemeen en op het Lijnbaangebied en de Vogelbuurt in het bijzonder. Om deze criminaliteit aan te pakken wordt deze integraal in RIEC-verband aangepakt. Doelstelling van de aanpak is het opwerpen van barrières tegen het criminele netwerk en het afpakken van crimineel vermogen.

  • Meldpunt ondermijning@dordrecht.nl. Op dit meldpunt kunnen meldingen van ondermijnende/georganiseerde criminaliteit worden gedaan. Dit meldpunt geldt voor heel Dordrecht.

Op overlastgevend vlak:

  • Op het vlak van woonoverlast heeft er een herijking van de aanpak plaatsgevonden en zijn samenwerkingsafspraken verstevigd.

  • In het Lijnbaangebied hangen camera's voor extra toezicht op straat. De bewoners geven aan dat de rust op straat daardoor sterk is verbeterd. In juni 2020 is besloten het cameratoezicht te verlengen tot juni 2022.

  • In geval van ernstige (jeugd)overlast blijft de intensieve aanpak van kracht. De aanpak richt zich op een sociaal aanbod richting de overlastgever, om zijn/haar leven weer op de rit te krijgen, en een repressieve aanpak als dit nodig is.

Voor een volledig overzicht van alle ingezette maatregelen verwijs ik u graag naar het besluit van 20 januari 2022, hoofdstuk 3, pagina 11 t/m 14.

De gemeenteraad van Dordrecht heeft mijns inziens in de aanvraag voldoende aannemelijk gemaakt dat is voldaan aan de vereiste van subsidiariteit, waardoor ik deze positief heb beoordeeld.

Uit de evaluatie blijkt dat in Dordrecht ook huisvestingsvergunningen onder voorwaarden zijn verstrekt. Voorwaarden die zijn opgelegd zijn «U laat uw ex-partner niet weten waar u woont of gaat wonen» en «U neemt contact op met de hulpverlening als er sprake is van spanningen in huiselijke sfeer». Hoe beoordeelt u het stellen van dergelijke voorwaarden in het kader van het recht op respecteren van de privésfeer en familylife?

De uitvoering van artikel 10 Wbmgp, waar het stellen van dergelijke voorwaarden onderdeel van uit maakt, ligt primair bij de gemeente in kwestie. Het is niet aan mij om over individuele casussen een oordeel te vellen. De gemeente is als eerste overheid verantwoordelijk voor de beoordeling van de aanvragen, waarbij zij maatwerk dient te leveren en bij iedere aanvraag de verschillende belangen tegen elkaar af dient te wegen, om vervolgens tot een gewogen oordeel te komen. In de geschetste situatie waarbij de voorwaarden betrekking hebben op de privésfeer van de aanvrager, zal de gemeente de voorgeschreven voorwaarden noodzakelijk hebben geacht. Uiteraard staat het betrokkenen vrij om in bezwaar en/of beroep te gaan, indien zij zich niet kunnen vinden in het oordeel van de gemeente. Ik heb uw vraag eveneens voorgelegd aan de gemeente Dordrecht. De gemeente geeft aan dat de voorwaarden die worden gesteld maatwerk zijn en voortkomen uit de politierapportage en het zienswijzegesprek zoals dat gevoerd is met de aanvrager.

Over de Wbmgp stelde de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme, Rabin Baldewsingh, in een interview in het Parool van 24 januari jl.: «Een voorbeeld? Die Rotterdamwet, de wet die ze al lang in Rotterdam gebruiken om mensen met een lage sociaaleconomische status te weren uit bepaalde wijken. (...) Die blijkt vooral migranten te raken, mensen met een biculturele achtergrond worden buitengesloten. Die wet werkt dus onbedoeld discriminerend. Dat moet niet kunnen. De leden van de PvdA-reactie vragen u hoe u deze uitspraak van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme waardeert. Werkt deze wet onbedoeld discriminerend? Zo ja, kan dan het in de brief van 24 januari jl. opgenomen besluit in stand blijven? Gaat u dan stappen zetten om deze wet in te trekken? Zo nee, waarom niet? Is het volgens u onjuist dat vooral migranten door de wet worden geraakt en mensen met een biculturele achtergrond worden buitengesloten? Op welk onderzoek baseert u zich bij het beantwoorden van deze vraag? Indien daarover geen recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn, bent u dan bereid hiernaar op korte termijn onderzoek te (laten) doen?

Dat de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme aandacht vraagt voor de positie van migranten en mensen met een biculturele achtergrond in relatie tot de toepassing van selectieve woningtoewijzing op grond van de Wbmgp is vanuit zijn rol en verantwoordelijkheid vanzelfsprekend.

Voordat ik op zijn uitspraken nader in ga, vind ik het van belang er allereerst op te wijzen dat met de inzet van de maatregelen op basis van artikel 88 en 99 van de Wbmgp in (een beperkt aantal) aangewezen kwetsbare buurten gestreefd wordt naar een meer evenwichtige bevolkingssamenstelling in sociaaleconomisch opzicht en het tegengaan van de bestaande segregatie van inkomens. Dat deze inzet, in combinatie met een integrale aanpak, zijn vruchten afwerpt blijkt bijvoorbeeld in Rotterdam (Bloemhof-Hillesluis). Het aandeel nieuwe huurders met inkomen uit werk steeg van 40% (2015) naar 85% (2019). Als gevolg van de gewijzigde instroom is het aandeel huishoudens met een bijstandsuitkering in deze wijken gedaald. Daarnaast hebben andere sociaaleconomische kenmerken van de bevolking zich gunstig ontwikkeld: het aandeel lage inkomens is afgenomen en het aandeel economisch zelfstandigen toegenomen. Ik hecht eraan dit zo te benoemen omdat de inzet van selectieve woningtoewijzing ook de kans vergroot op een beter perspectief voor individuele bewoners in een aangewezen gebied en bijdraagt aan het verminderen van de sociaaleconomische kwetsbaarheid van het gebied als geheel. In de discussies en berichtgeving over de toepassing van selectieve woningtoewijzing blijft het perspectief van bewoners in een kwetsbare wijk en het bieden van gelijke kansen aan kinderen vaak onderbelicht. Onderzoek van de Erasmus Universiteit toont ook aan dat opgroeien in een kwetsbare wijk je in de rest van je leven aanzienlijk minder kansen biedt.10 Dat sterkt mij in de overtuiging dat de inzet van deze bijzondere maatregelen gerechtvaardigd is. Uiteraard ben ik mij er anderzijds van bewust dat het toepassen van selectieve woningtoewijzing voor individuele woningzoekenden, die in aanmerking willen komen voor een woning in een aangewezen kwetsbare buurt, ingrijpende gevolgen kan hebben. Ook de betrokken gemeenten zijn zich hiervan zeer bewust en wegen de inzet van de maatregelen in de praktijk zorgvuldig af. Als aan woningzoekenden in een aangewezen buurt geen huisvestingsvergunning kan worden verleend, dan moeten zij wel voldoende perspectief houden om elders binnen de regio passende huisvesting te vinden. Bij mijn besluit op een aanvraag betrek ik hierover ook het advies van de betrokken provincie.

Wat betreft de mogelijk «onbedoeld discriminerende« effecten van selectieve woningtoewijzing, wijs ik er op dat tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel destijds uitgebreid is stilgestaan bij de mogelijk indirecte discriminerende uitwerking van de toepassing van artikel 8 en 9. De Raad van State, het toenmalige Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie, en de toenmalige Commissie Gelijke Behandeling hebben hiervoor toen ook aandacht gevraagd. Een indirect onderscheid is «objectief gerechtvaardigd» als de maatregelen een gerechtvaardigd doel dienen, geschikt zijn om dat doel te bereiken, dat doel niet met andere middelen bereikt kan worden en de maatregelen proportioneel zijn. Deze eisen zijn ook in de Wbmgp opgenomen, waarbij het aan de gemeenteraad is om in de aanvraag voor de gebiedsaanwijzing «voldoende aannemelijk» te maken dat daaraan wordt voldaan. Bij de behandeling van het wetsvoorstel is onderkend dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de toepassing van artikel 8 en 9 kan leiden tot het maken van indirect onderscheid, maar dat dit toelaatbaar is als daar een objectieve rechtvaardiging voor is. Alles afwegende is bij de besluitvorming over het wetsvoorstel geoordeeld dat die objectieve rechtvaardiging er is en dat voldaan is aan de voorwaarden om niet in strijd te handelen met het nationale en internationale recht. Voor een nadere toelichting wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 4.3 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel11 en naar de nota naar aanleiding van het verslag.12

In dit verband merk ik ook op dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een recente uitspraak met betrekking tot een casus over een weigering van een huisvestingsvergunning (op basis van artikel 8 Wbmgp) heeft aangegeven, dat het beleid dat erop gericht is om de instroom van huishoudens zonder inkomen uit werk te beperken in bepaalde aangewezen gebieden geen discriminatoir karakter heeft.13

Daarnaast kan worden opgemerkt dat in 2017 de Grote Kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft geoordeeld dat toepassing van artikel 8 van de Wbmgp geen «violation of Article 2 of Protocol No. 4» van het EVRM oplevert (the right to freely choose one’s residence).14 Later heeft het EHRM in een andere zaak dit oordeel bevestigd.15

Ook voor selectieve woningtoewijzing op basis van artikel 1016 is bij de behandeling van het voorstel tot wijziging van de Wbmgp uitgebreid aandacht besteed aan de relatie met de grondrechten. In de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel is aangegeven waarom deze maatregel noodzakelijk is in het belang van de openbare veiligheid, de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, en hoe voorzien is in de andere eisen die het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens stelt17. Bij het toepassen van artikel 10 gaat het om de feitelijke overlastgevende en criminele gedragingen van woningzoekenden, vastgelegd in artikel 10a van de Wbmgp. Ook bij dit artikel speelt godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of welke andere discriminatoire grond geen enkele rol.

Overigens merk ik voor de volledigheid op dat de aanvraag van de gemeenteraad van Dordrecht alleen de toepassing van selectieve woningtoewijzing op basis van artikel 10 betrof en geen betrekking had op de sociaaleconomische kenmerken van woningzoekenden.

Ten slotte wijs ik u er op dat gemeenten de mogelijkheid in de Wbmgp hebben (en ook gebruiken) om in schrijnende gevallen de hardheidsclausule toe te passen.18 Dit geeft gemeenten in de praktijk de ruimte om alsnog onbedoelde effecten als gevolg van het niet verlenen van een huisvestingsvergunning te ondervangen.

Gelet op bovenstaande ben ik niet voornemens om de mogelijkheid voor het toepassen van selectieve woningtoewijzing in te trekken. Ook zie ik geen reden om terug te komen op mijn besluit voor de gebiedsaanwijzing naar aanleiding van de aanvraag van de gemeenteraad van Dordrecht. En in aansluiting op het antwoord van mijn voorganger op eenzelfde vraag ben ook ik niet voornemens om het door u gevraagde onderzoek te (laten) doen.19

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge


X Noot
1

Samenstelling:

Kox (SP), Ganzevoort (GL), De Boer (GL), Van Hattem (PVV), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Koole (PvdA), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Bezaan (VVD), Van den Berg (VVD), Crone (PvdA), Dittrich (D66) (voorzitter), Doornhof (CDA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD) (ondervoorzitter), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Talsma (CU) en Dessing (FVD).

X Noot
2

Kamerstukken I 2021/22, 33 797, AD.

X Noot
3

Kamerstukken I 2021/22, 33 797, AD.

X Noot
4

Rapport «Dweilen met de kraan dicht!» Lokale tussenevaluatie toepassing Wbmgp Dordrecht Ten behoeve van de Rijksevaluatie Wbmgp, augustus 2020, p. 4.

X Noot
5

N. Klaassens & J. Hoedeman, »Rabin Baldewsingh is de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme: «Woketerreur? Te lang hebben we geen moer gedaan», Het Parool 24 januari 2022.

X Noot
6

Idem.

X Noot
7

Kamerstukken I 2021/22, 33 797, AD.

X Noot
8

Artikel 8 Wbmgp: het stellen van eisen aan de aard van het inkomen.

X Noot
9

Artikel 9 Wbmgp: het verlenen van voorrang op basis van bepaalde sociaaleconomische kenmerken.

X Noot
10

Erasmus University Rotterdam (2020): https://www.eur.nl/nieuws/een-ongelijke-verdeling-van-kansen.

X Noot
11

Kamerstukken II, 2004/05, 30 091, nr. 3, p. 16–20.

X Noot
12

Kamerstukken II, 2004/05, 30 091, nr. 8, p. 32–37.

X Noot
13

ECLI:NL:RVS:2022:363 d.d. 9 februari 2022.

X Noot
14

Garib vs. The Netherlands, EHRM 6 november 2017, case number 43494/09.

X Noot
15

Haddaouchi vs. The Netherlands, EHRM 16 januari 2018, case number 4965/10.

X Noot
16

Artikel 10: het screenen op overlastgevende en criminele gedragingen.

X Noot
17

Kamerstukken II, 2015/16, 34 314, nr. 3, p. 49–54.

X Noot
18

Kamerstukken I, 2020/21, 33 797, AA (blz 10–11).

X Noot
19

Kamerstukken II, 2020/2021, Aanhangsel van de Handelingen 3970 n.a.v. vragen van de leden Beckerman (SP) en Van Baarle (DENK); antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), ontvangen 7 september 2021 (blz. 4–5).

Naar boven