33 792 Initiatiefnota van het lid Van Gerven over agrarische activiteiten en volksgezondheid (Een gezonde veehouderij)

Nr. 2 INITIATIEFNOTA

Inleiding

Ondanks de snelle uitbreiding van steden en infrastructuur gedurende de afgelopen decennia, is de landbouw nog altijd de belangrijkste gebruiker van het Nederlandse grondgebied. Ontwikkeling van het landbouwbedrijf is aan wettelijke regels gebonden, maar zijn «verpakt» in verschillende domeinen. Zo biedt de Wet ruimtelijke ordening een duidelijk ruimtelijk kader (bestemmingsplan) en dient een voorgenomen ontwikkeling die hier niet in past via een omgevingsvergunning aangevraagd te worden. De mogelijkheid van beroep en bezwaar door andere belanghebbenden is wettelijk geborgd. De Wet geurhinder en veehouderij biedt wel een toetsingskader voor het al dan niet verlenen van dergelijke vergunningen, maar wordt veelal op gemeentelijk niveau ingevuld. Wat de huidige wet- en regelgeving voor agrarische vergunningverlening echter niet voldoende borgt is de volksgezondheid. Bij de beoordeling van aanvragen voor bouw- en andere ruimtelijke ordeningvergunningen ontbreekt de volksgezondheidstoets voor risico’s uit de veehouderij.

Het voorzorgbeginsel voor gezondheidsrisico’s uit de veehouderij wordt niet naar behoren vorm gegeven in de wetgeving. Het meest schrijnend kwam dit naar voren ten tijde van de Q-koorts, toen lagere overheden onvoldoende toetsingsgrond hadden om vergunningen te kunnen weigeren op basis van volksgezondheidscriteria. Voor de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) vormde dit een reden om de regering in 2010 te vragen de Wet publieke gezondheid en de Wet ruimtelijke ordening te verbinden en te komen met een helder toetsingskader betreffende volksgezondheid bij het afgeven van een ruimtelijke vergunning. De indiener vindt dat volksgezondheid en veiligheid belangrijke pijlers moeten zijn voor ruimtelijke beslissingen, zoals vestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij. Voorzorg dient een plek te krijgen in de wet- en regelgeving zodat maatregelen niet pas getroffen worden als het te laat is.

Infectieziekten vormen niet het enige relevante gezondheidsaspect. Ook andere zaken zoals gezondheidseffecten van stikstof, fijnstof en geurhinder moeten beter in wet- en regelgeving verankerd worden. Het staat vast dat overmatige geurhinder tot gezondheidsklachten kan leiden. Regelmatig kunnen veehouderijen uitbreiden of zich vestigen in gebieden waar de stankoverlast aanzienlijk is. Dit brengt veel lokale conflicten, overlast-, welzijns- en gezondheidsproblemen met zich mee. Met deze initiatiefnota roept de indiener de regering op om de milieuveiligheid van de Nederlandse burgers in de omgeving van dierhouderijen te waarborgen en deze gaten in de wetgeving te dichten.

Historie

De afgelopen jaren groeide vanuit Brabant de «Megastallen Nee» beweging. De intensieve veehouderij werd in een groeiend aantal landelijke gemeenten steeds meer een splijtzwam in de rurale gemeenschap. Frustratie over de lakse aanpak van de q-koorts epidemie speelde hier een belangrijke rol. Hoewel er sterke aanwijzingen waren dat de geitenhouderij de bron van q-koorts was, werd in 2009 ten tijde van de voor mensen gevaarlijke q-koorts epidemie duidelijk dat gemeenten vergunningen voor uitbreiding of vestiging van geitenhouderijen niet konden weigeren op basis van de geldende regelgeving. Gezondheid was immers geen toetsingscriterium in de verstrekking van bouwvergunningen, dus gemeenten mochten er niet op toetsen. In de milieuvergunning was slechts een beperkte verwijzing naar volksgezondheid opgenomen. Deze bood echter niet voldoende handvatten voor weigering. Bovendien werd het causale verband tussen geitenhouderijen en q-koorts indertijd nog niet bewezen geacht. Door de SP en andere partijen werd het punt bij de discussies in de Kamer ingebracht. In 2010 vroegen de VNG en de GGD expliciet om het opnemen van volksgezondheid als toetsingscriterium in de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer. De SP heeft hierop een motie1 ingediend met het verzoek om een wetswijziging te maken. Minister Klink van Volksgezondheid zegde toe dit verder te onderzoeken en uit te werken, maar hij is nooit met een voorstel naar de Kamer gekomen. Met enige regelmaat kwam het onderwerp in de Kamer aan de orde.

Oktober 2011 kwam GGD Nederland2 met het advies een minimumafstand tussen veehouderij en bewoning in acht te nemen van 250 meter bij nieuwbouw en planontwikkeling. Bij een afstand tot 1.000 meter wil de GGD dat een gezondheidsadvies wordt meegenomen bij de vergunningverlening. Het opvolgende kabinet-Rutte 1 reageerde op een nieuwe motie van de SP3 – die wederom vroeg om volksgezondheid als toetsingscriterium – met de toezegging wetgeving voor te bereiden. De besluitvorming werd overgelaten aan de opvolger, gezien de demissionaire status. Het RIVM doet in de zomer van 2012 onderzoek naar zes infectieziekten en concludeert dat weinig wetenschappelijke uitspraken gedaan kunnen worden en dat vervolgonderzoek hard nodig is.4 November 2012 kwam de Gezondheidsraad met een advies over gezondheidsrisico’s rond veehouderij.5 Hierin werd geconcludeerd dat er onvoldoende bekend is over gezondheidsrisico’s om afstandseisen te kunnen stellen. Daarom zouden gemeenten samen met de GGD en belanghebbenden lokaal beleid moeten ontwikkelen met minimumafstanden. Daarnaast trekt de Gezondheidsraad de deugdelijkheid van de wettelijke geurnormen in twijfel, nu de normen zich niet verhouden tot de normstelling voor andere bedrijfstakken. Ook wordt geadviseerd een maximum endotoxine niveau van 30 EU/m3 (endotoxine eenheden per kubieke meter) vast te stellen. Onafhankelijk van de zoönosenproblematiek brengt de Gezondheidsraad in december 2012 een tweede advies uit.6 Daarin concludeert de Gezondheidsraad dat het regeringsbeleid voor de aanpak van stikstof uit veehouderij en verkeer moet worden aangescherpt teneinde volksgezondheidsproblemen te verminderen. De Gezondheidsraad pleitte voor een intensivering van het stikstofreductiebeleid ten behoeve van gezondheid en milieu.

Ondertussen was GGD Nederland aan slag met het Beoordelingskader Gezondheid en Milieu7 betreffende intensieve veehouderijen, om lokale bestuurders handvatten te geven bij de beoordeling van gezondheidsrisico’s. De Commissie voor de milieueffectrapportage (MER-Commissie) adviseert inmiddels gemeenten om ook gezondheidsaspecten zorgvuldig te laten beschrijven in de milieueffectrapportage. Het gaat om de relatieve verschillen tussen alternatieven in besmettingsrisico's en hoe deze risico's beoordeeld en gemanaged worden.

De nieuwe verantwoordelijke bewindspersoon van het kabinet-Rutte II reageerde in eerste instantie niet op vragen en verzoeken van de SP om volksgezondheid tot toetsingscriterium te verheffen. Hierop kondigde Henk van Gerven een initiatiefwet over dit onderwerp aan. Kort voor het zomerreces is door Staatssecretaris Dijksma een brief naar de Kamer gestuurd waarin wetgeving wordt aangekondigd waarmee veedichtheid en maximale stalgrootte kunnen worden gereguleerd door lagere overheden op basis van volksgezondheidscriteria in de Wet dieren. Ook wordt een wettelijk maximum endotoxine niveau van 30 EU/m3 aangekondigd. De Kamer is in afwachting van de wetsvoorstellen. In de afgelopen jaren is de vergunningverlenings- en meldingsprocedure inmiddels veranderd met het Activiteitenbesluit onder de Wet milieubeheer. In hoofdzaak komt het er op neer dat voor veel agrarische activiteiten geen vergunning meer nodig is, maar dat slechts een meldingsprocedure hoeft te worden gevolgd. Volksgezondheidscriteria zijn met de komst van het Activiteitenbesluit nog steeds geen toetsingselement. Met het Activiteitenbesluit wordt verder afstand genomen van het voorzorgbeginsel.

Een grote wetswijziging wordt rond de jaarwisseling 2013–2014 verwacht waarmee de ruimtelijke ordeningswetgeving wordt herzien (Omgevingswet). Deze krijgt het algemene karakter van een kaderwet. In een kaderwet plegen procedures en bevoegdheden te worden geregeld, maar geen concrete normen (betreffende milieu of gezondheid). Vooralsnog lijkt er geen mogelijkheid opgenomen te worden tot een moratorium op basis van voorzorg en lijkt volksgezondheid geen onderdeel te worden van het toetsingskader voor ruimtelijke beslissingen. Ook wordt er geen aanstalten gemaakt om de geurwetgeving aan te scherpen. Met deze initiatiefnota geeft de indiener aan hoe een goede borging van volksgezondheidsbelangen in de wet er uit kan zien. Voorts wordt een aanscherping beoogd van de geurwetgeving. De initiatiefnota is op 6 september jl met experts op het SP symposium «Veehouderij, volksgezondheid en omgevingsrecht» bediscussieerd. In de bijlage staan de bijdrage van deze experts aan dit symposium.8

Wettelijk kader

Wetten van diverse pluimage zijn van invloed op het thema veehouderij en volksgezondheid. Geen van deze wetten biedt echter in de ogen van de indiener voldoende handvatten voor lokale bestuurders en waarborgen voor de volksgezondheid.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro)

De Wet ruimtelijke ordening regelt hoe ruimtelijke plannen (waaronder bestemmingsplannen) in Nederland tot stand komen en gewijzigd worden. Anders dan voorheen treedt het Rijk terug uit de ruimtelijke planning, om dit over te laten aan provincie en gemeenten. De Rijksnota Ruimte of de rijksstructuurvisie is niet langer het vertrekpunt van het ruimtelijke beleid. De provincie geeft in de structuurvisie aan welke ruimtelijke ontwikkelingen op hoofdlijnen worden gewenst en gestimuleerd. Gemeenten hoeven hun bestemmingsplannen echter niet meer ter goedkeuring voor te leggen aan de provincie. Bij beslissingen en vergunningverlening op basis van de Wro kan niet getoetst worden op volksgezondheid.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Deze wet regelt de omgevingsvergunning. De Wabo integreert (per 1 oktober 2010) een groot aantal vergunningen, ontheffingen en meldingen tot één omgevingsvergunning. De oorspronkelijke vergunningonderdelen blijven evenwel bestaan. De Wabo is aan te merken als een voorzetvergunningloket,dus meer een aanspreekpunt en doorverwijsloket dan een vervanging van bestaande vergunningloketten. De regels die gesteld worden omtrent milieuveiligheid en gezondheid, beperken zich in hoofdzaak tot geur, geluid, ammoniak en fijnstof. Op gezondheidsrisico's wordt niet zelfstandig getoetst aangezien de wet op dit onderdeel geen eisen stelt. Bij de milieuvergunning kan enkel aanvullend worden getoetst op overige risico’s voor de volksgezondheid, maar gegeven de afwezigheid van wettelijke normen is sprake van een te zware bewijslast voor belanghebbenden bij de bestuursrechter.

Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, GWWD (opgevolgd door de Wet dieren)

Deze wet regelt in eerste instantie welzijns- en gezondheidsaspecten bij dieren (dus niet bij mensen). Wel zijn er regels over smetstoffen, waaronder virussen en micro-organismen worden verstaan. Deze zijn in eerste instantie gericht op diergezondheid en vormen geen basis om een ruimtelijke scheiding tussen veehouderij en wonen te faciliteren. Er zijn beperkte mogelijkheden tot ingrijpen en de dierziekten zijn beperkt tot een limitatieve lijst van bekende dierziektes waar bijvoorbeeld geen aandoeningen veroorzaakt door endotoxine of MRSA op staan. De GWWD is voor het omgevingsrecht betekenisloos, aangezien de ruimtelijke besluitvorming niet mag toetsen op de GWWD. Omgevingsvergunningen kunnen flagrant in strijd zijn met de GWWD (bijvoorbeeld oppervlaktematen kippen of varkens), maar mogen door de rechter hierom niet worden geweigerd. Dit is al jarenlang vaste jurisprudentie.

De Wet publieke gezondheid (Wpg)

De Wet publieke gezondheid is in 2008 vastgesteld. Het is de wet die de door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)aangenomen Internationale Gezondheidsregeling implementeert. Zij vervangt de Infectieziektenwet, de Wet collectieve preventie volksgezondheid en de Quarantainewet. De Wet publieke gezondheid regelt met name de organisatie van de openbare gezondheidszorg en de bestrijding van infectieziektecrises. De Inspectie voor de gezondheidszorg ziet erop toe dat dit daadwerkelijk gebeurt. De gemeente heeft volgens deze wet de centrale aansturing van infectieziektebestrijding op lokaal niveau als taak. De Wpg draagt gemeenten ook het «bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen» op. Het is echter de vraag of gemeenten op grond van deze brede taakstelling wel het argument volksgezondheid kunnen gebruiken om bepaalde agrarische activiteiten te weigeren of aanpassingen te eisen. De Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verwijzen bovendien niet naar de Wet publieke gezondheid. Er kan dus niet aan getoetst worden (analoog de GWWD).

Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)

De gemeente moet de geur afkomstig van dierenverblijven bij een aanvraag omgevingsvergunning milieu, toetsen aan de Wet geurhinder en veehouderij. De eisen voor geur afkomstig van dierenverblijven in het Activiteitenbesluit zijn ook gebaseerd op de Wet geurhinder en veehouderij. De geurnormen zijn landelijk vastgesteld op maximaal 3,0 odour units per kubieke meter lucht voor woonkernen en 14,0 odour units per kubieke meter lucht voor concentratiegebieden veehouderij in het landelijk gebied (2,0 en 8,0 buiten concentratiegebieden). Bij gemeentelijke verordening kan hiervan afgeweken worden. In concentratiegebieden kan de waarde binnen de bebouwde kom dan tot maximaal 14 odour verhoogd worden en voor vee concentratiegebieden buiten de stad tot maximaal 35 odour. Door de GGD worden deze waarden geduid als slecht tot extreem slecht. Zie: GGD-richtlijn Geurhinder (NB 1 european odour unit (OU E) = 2 Ge/m3).

Tabel 4.2: Milieukwaliteiten ingedeeld op basis van een algemene relatie tussen hinder (TLO; Punter 1996) en geurbelasting, zonder rekening te houden met de aard van de geur (bron: Miedema et al, 2000).

Tabel 4.2: Milieukwaliteiten ingedeeld op basis van een algemene relatie tussen hinder (TLO; Punter 1996) en geurbelasting, zonder rekening te houden met de aard van de geur (bron: Miedema et al, 2000).

Verder wordt enkel in die gevallen naar cumulatieve geurhinder gekeken als de gemeente een quickscan uitvoert ter voorbereiding op gemeentelijke normstelling. In overige gevallen blijft de cumulatieve geurhinder buiten beschouwing bij toetsing aan de Wgv. Dit leidt tot overlast gevende situaties.

Wet milieubeheer, Activiteitenbesluit

Het Activiteitenbesluit bevat algemene milieuregels voor bedrijven en is van kracht sinds 1 januari 2013. Het besluit maakt onderscheid tussen type A, B en C bedrijven afhankelijk van de milieubelasting. Type A bedrijven moeten wel voldoen aan de regels van het Activiteitenbesluit maar hoeven hun activiteiten niet meer te melden. Type B bedrijven moeten hun activiteiten wel melden. Voor type C bedrijven geldt dat zij nog steeds een omgevingsvergunning (voor het onderdeel milieu) moeten aanvragen. Met het Activiteitenbesluit is de algemene milieuvergunningplicht voor agrarische bedrijven komen te vervallen en zijn alleen nog de zwaardere categorieën vergunningsplichtig. Enkel de type C bedrijven, IPPC-inrichtingen9 van meer dan 2.000 mestvarkens of meer dan 40.000 legkippen, zijn nog vergunningplichtig. Alle bedrijven hebben wel de algemene plicht zich aan de wet te houden. Het besluit bevat niets over volksgezondheid.

Milieueffectrapportage (MER)

De milieueffectrapportage brengt de milieugevolgen van een besluit in beeld voordat het besluit wordt genomen. Bij het aanvragen van een milieuvergunning, moet een MER worden gemaakt. Na het opstellen van een MER vraagt de gemeente de MER commissie om advies over volledigheid en juistheid van de MER. Het doel van de MER is om het milieu een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over plannen en projecten. Voor een goede afweging is het belangrijk dat de MER ook mogelijke alternatieven met bijbehorende effecten beschrijft. Officieel is een MER bedoeld voor milieueffecten, maar de onafhankelijke MER commissie adviseert om ook in te gaan op de gezondheidseffecten voor omwonenden.10 De indiener onderschrijft dit en wil het opwaarderen tot een volwaardig toetsingskader volksgezondheid met een wettelijke basis. Daarmee wordt de milieueffectrapportage dus een milieu- en gezondheidseffectrapportage.

Borging volksgezondheid

De politiek heeft de afgelopen jaren oproepen gehad van o.a. de GGD en de VNG om de volksgezondheidsbelangen beter wettelijk te borgen, omdat wettelijke regelgeving thans onvoldoende is. De vraag is namelijk (bij gelijkblijvende of groter wordende dierdichtheid) niet óf een nieuwe zoönose opduikt, maar wanneer. Tot op heden is hier niets mee gedaan. De indiener wil graag, na jaren van beloften, dat hier nu eindelijk iets aan gaat gebeuren. Hij roept de bewindspersonen op om in de aankomende wetswijzigingen terdege met volksgezondheidsbelangen rekening te houden. Het voorzorgbeginsel moet hier een centrale rol in spelen: met andere woorden: wat wordt beschouwd als een aanvaardbaar risico? Een analogie is het voorzorgbeginsel dat ten grondslag ligt aan de Deltawet, namelijk: het hoofd bieden aan een maximale waterdoorstroom bij Lobith van 16.000 m3 per seconde. Wetenschappelijke helderheid over causaliteit is wenselijk, maar zolang onderzoek nog loopt zullen grenzen moeten worden gesteld. Een afstandsnorm is daarbij eenvoudiger vast te stellen en te handhaven dan de diverse emissies op bedrijfsniveau (mestdeeltjes, chemische stoffen, fijnstof) en de wisselingen in ruimte en tijd die daarbij horen als gevolg van weerseffecten.

Beslispunten

Om volksgezondheidsrisico’s vanuit de veehouderij tegen te gaan wil de indiener:

1. Mogelijkheid tot moratorium op basis van voorzorg

De mogelijkheid tot een moratorium op agrarische activiteiten op basis van het voorzorgbeginsel wordt opgenomen in de Wet. In het geval dat er sprake is van acute dreiging van de volksgezondheid wordt de mogelijkheid ingebouwd in de ruimtelijke ordeningswetgeving om het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenbedrijf niet toe te staan of een specifieke aanwijzing omtrent de bedrijfsvoering te geven. Deze optie kan door gemeenten, provincies en rijk worden benut, ook als er nog geen sluitend wetenschappelijk bewijs is, maar wel sterke aanwijzingen zijn voor een causaal verband.

Beslispunt: Het opnemen in de Wet van de mogelijkheid tot een moratorium op agrarische activiteiten op basis van het voorzorgbeginsel.

2. Volksgezondheidstoets in ruimtelijk ordening

Gezondheidsrisico’s worden erkend als belangrijk toetsingscriterium bij ruimtelijke beslissingen (zoals bestemmingsplannen). De Omgevingswet moet gaan verwijzen naar de Wet publieke gezondheid en naar het Beoordelingskader Gezondheid en Milieu. Gemeenten worden verplicht om op gebiedsniveau naast de al bestaande Milieueffectrapportage ook een Gezondheidseffectrapportage te maken waarin mogelijke risico’s worden ingeschat, effectief gereduceerd en alternatieven gewogen. Voorts krijgen provincie en gemeenten de mogelijkheid om in specifieke knelgevallen een Gezondheidseffectrapportage verplicht te laten opstellen voor een individuele ondernemer of groep ondernemers bij uitbreiding of nieuwvestiging.

Beslispunt: Gezondheidsrisico’s toevoegen als toetsingscriterium bij ruimtelijke beslissingen.

Beslispunt: Het invoeren van een verplichting voor gemeenten om een Gezondheidseffectrapportage op gebiedsniveau te maken waarin mogelijke risico’s worden ingeschat, effectief gereduceerd en alternatieven gewogen. En het invoeren van de mogelijkheid voor provincie en gemeenten om in specifieke knelgevallen een Gezondheidseffectrapportage verplicht te laten opstellen door een individuele ondernemer of groep ondernemers bij uitbreiding of nieuwvestiging. Als gemeenten de adviezen daarin niet opvolgen kan een provincie de gemeente opleggen om de adviezen uit de gezondheidseffectrapportage, indien noodzakelijk, alsnog op te volgen.

3. Minimum afstand tussen veehouderij en bewoning

Gezondheidsrisicocontouren11 ruimtelijk ordening worden opgenomen in bestemmingsplannen (zoals nu al mogelijk is ten aanzien van geur en geluid). Hiermee wordt een minimum afstand tussen (intensieve) veehouderij en bewoning ingesteld. De afstand wordt in afwachting van nader onderzoek gesteld op 250 meter. Dit gebeurt op basis van voorzorg en geldt voor alle nieuwe vergunningaanvragen. Deze maatregel wordt aangevuld met een stand still beginsel, dat als doel heeft verdere beweging van dierhouderijen naar bewoningskernen en toename van dieraantallen nabij bewoning tegen te gaan. Bij dit stand still principe worden uitbreidingen binnen een afstand van tenminste 1 kilometer van bewoning tot intensieve veehouderij niet toegestaan zonder positief advies van GGD. Hiermee worden gezondheidsrisico’s en overlast voor omwonenden naar de toekomst toe in ieder geval steeds kleiner. Andersom behelst het stand still beginsel ook dat er geen woonwijken worden uitgebreid tot in de nabijheid van bestaande intensieve veehouderij. Betreffende bestaande probleemgevallen moeten lokale bestuurders oplossingen zoeken voor evidente knelpunten ook als hier geen nieuwe vergunningsaanvragen lopen.

Voorts wordt een minimum afstand tussen gevoelige bestemmingen (kinderopvang, scholen, dag- en verblijfsrecreatie) en intensieve veehouderij of andere risico-locaties in acht genomen bij ruimtelijke beslissingen. Niet alleen nieuwe gevallen, maar ook bestaande knelsituaties zullen moeten worden aangepakt door lokale overheden.

Beslispunt: Gezondheidsrisicocontouren ruimtelijk ordening opnemen in bestemmingsplannen. Minimumafstand van 250 meter tussen bebouwing en intensieve veehouderij instellen waarbinnen geen uitbreiding of nieuwvestiging mag plaatsvinden.

Beslispunt: Invoering van verslechteringsverbod voor uitbreiding bewoning en intensieve veehouderij naar elkaar toe, binnen 1 kilometer zonder positief advies GGD.

4. De wetgeving omtrent geuroverlast wordt versterkt.

  • a. De maximale hoeveelheid stank die in een gebied aanwezig mag zijn (de geurbelasting) wordt meer in overeenstemming gebracht met de normstelling die voor andere bedrijfstakken geldt en met advieswaarden van de GGD. Hiermee wordt de mogelijkheid van gemeenten om per gemeentelijke verordening van de landelijke geurnormen af te wijken, ingedamd.

  • b. Gemeenten worden verplicht weer opnieuw de cumulatieve effecten van geurbelasting te toetsen en er zorg voor te dragen dat de totale maximale geurbelasting niet overschreden wordt.

Beslispunt: Maximale geurbelasting herzien en in lijn brengen met andere bedrijfstakken en advieswaarden GGD.

Beslispunt: De hernieuwde invoering van de plicht voor gemeenten om cumulatieve effecten geurbelasting te toetsen.

5. Een maximum endotoxineniveau wordt landelijk vastgesteld.

De regering heeft naar aanleiding van een advies van de Gezondheidsraad, aangekondigd een maximum van 30 EU/m3 in te stellen. Nadere wetgeving wordt verwacht.

6. Verspreiding van ziekteverwekkers wordt actief tegengegaan.

Resistente ESBL bacteriën in ons oppervlaktewater en in de bodem op risicoplekken worden op korte termijn onderzocht en maatregelen zoals verplichte filtering reststromen en gecontroleerde afvoer van afvalstoffen uit luchtwassers, worden gewogen in overleg met gezondheidsinstellingen zoals de GGD. Ook de verspreiding van mogelijke ziekteverwekkers via mest moet onderzocht en beheerst worden. Bij de Q-koorts epidemie heeft de verspreiding van onbewerkte mest een belangrijke rol gespeeld bij de verspreiding van de bacterie.

Beslispunt: Bewindspersoon vragen verspreiding ziekteverwekkers vanuit de veehouderij nader te onderzoeken en maatregelen voor te stellen.

7. Onderzoek naar gezondheidsriscio’s door zoönoses, effecten van endotoxinen en gezondheidsrisico’s door nabijheid veehouderij wordt geïntensiveerd.

Beslispunt: Bewindspersoon vragen ook komende jaren voldoende geld te reserveren voor onderzoek naar humane gezondheidsrisico’s vanuit de veehouderij.

Financiële paragraaf

Het voorstel behelst geen financiële consequenties voor de rijksbegroting.

Slotwoord

Met deze mix aan maatregelen denkt de indiener volksgezondheid de prominente plaats te geven die het toekomt, en overlast situaties tegen te gaan. Het voorzorgprincipe verdient een plek in de regelgeving. In de epidemiologie heeft handelen op basis van voorzorg al sinds jaar en dag een plek. Bij een uitgebreid Europees onderzoek naar gezondheids- en milieurisico’s «Late lessons from early warnings» van het Milieuagentschap van de Europese Unie, werd geconcludeerd dat eerder ingrijpen op basis van voorzorg de samenleving veel kosten en veel leed bespaard zou hebben.12 Hetzelfde kan gezegd worden over de q-koorts epidemie. Als eerder was ingegrepen, ook toen het causale verband nog niet bewezen werd geacht, had leed voorkomen kunnen worden. De indiener roept de regering op zijn voorstellen over te nemen.

Van Gerven


X Noot
1

Motie Van Gerven Kamerstuk 28 286, nr. 394

X Noot
3

Motie Van Gerven Kamerstuk 28 973, nr. 113

X Noot
5

Gezondheidsraad «Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen» http://www.gezondheidsraad.nl/nl/adviezen/preventie/gezondheidsrisico-s-rond-veehouderijen .

X Noot
6

Gezondheidsraad «De invloed van stikstof op de gezondheid» http://www.gezondheidsraad.nl/nl/nieuws/ongezond-veel-stikstof-nederlands-milieu .

X Noot
8

Reader Symposium SP «Veehouderij, gezondheid en omgevingsrecht», Den Haag, 6 september 2013, ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
9

Europese IPPC-richtlijn staat voor: Integrated Pollution Prevention and Control, geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging. Deze is bedoeld om vervuiling van industriële bronnen te minimaliseren.

X Noot
11

Definitie risicocontouren: Denkbeeldige cirkels rondom een object, waarbinnen in geval van een calamiteit de bevolking ongewenste risico’s loopt.

X Noot
12

European Environment Agency «Late lessons from early warnings» P38 zie http://www.eea.europa.eu/publications/late-lessons-2 .

Naar boven