33 781 Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 in verband met de invoering van de rijbewijsplicht voor landbouw- en bosbouwtrekkers en motorrijtuigen met beperkte snelheid (T-rijbewijs)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR INFRASTRUCTUUR, MILIEU EN RUIMTELIJKE ORDENING1

Vastgesteld 27 mei 2014

Algemeen

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden achten het uit oogpunt van verkeersveiligheid een goede zaak dat een speciaal rijbewijs wordt ingevoerd voor het gebruik van tractoren en soortgelijke voertuigen. Wel dringen deze leden er op aan tevens over te gaan op de invoering van kentekenplicht voor dit type voertuigen. Dit omdat de verkeersveiligheid meer wordt bedreigd door de aard van de voertuigen dan door het rijgedrag van de bestuurders. Een knelpunt vormt de positie van het agrarisch onderwijs. Het gaat hierbij zowel om de noodzaak van het behalen van het T-rijbewijs binnen het reguliere onderwijs van deze instellingen, als om de positie van de Agrarische opleidingscentra (hierna: AOC’s) in de opleiding voor dit rijbewijs. Daarover hebben de leden van de VVD-fractie enkele vragen.

De leden van de SP-fractie sluiten zich aan bij de gestelde vragen van de leden van de VVD-fractie.

2. Interdepartementaal overleg

De leden van de VVD-fractie vragen de regering om duidelijk maken hoe er overleg gevoerd is tussen het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) en het Ministerie van Economische Zaken (EZ) ter voorbereiding van de inhoud van dit wetsvoorstel en ter voorbereiding van de uitvoering daarvan. Wat is hierbij afgesproken over de praktijk van invoering en de financiering van onderhavig wetsvoorstel? Heeft het Ministerie van EZ op alle onderdelen ingestemd met dit wetsvoorstel?

3. Gevolgen voor AOC's

De leden van de VVD-fractie hebben geconstateerd dat voor het behalen van het huidige tractorcertificaat gemiddeld zo ongeveer 10 lessen zijn vereist. De AOC’s hebben zich hierop ingesteld, onder meer door het aanschaffen of inhuren van de benodigde apparatuur. De voorbereiding voor het examen ter bevordering van het T-rijbewijs door het AOC zou ongeveer 25 lessen beslaan, wat op zich al een behoorlijke kostenpost vormt. Daarnaast hebben deze leden begrepen dat de kosten voor het examen 600 tot 1.000 euro zullen bedragen (samengesteld uit een theorie- en een praktijkgedeelte, alsmede kosten voor personeel en materieel). Daar komt echter bij dat de exameneisen voor het T-rijbewijs aanzienlijk zwaarder zijn dan die voor het certificaat. Dit dwingt tot de investering in specifieke apparatuur, veel zwaarder materieel (niet alleen tractoren, maar ook aan te hangen materieel) en ruimte voor een tweede bestuurder op de tractoren. Is er tijdig overleg gevoerd tussen het ministerie en/of het CBR en de AOC’s over de te stellen exameneisen? Hebben de AOC’s zich voldoende kunnen voorbereiden op deze verzwaring? Zijn de AOC’s technisch en financieel in staat uitvoering te geven aan een adequaat lesprogramma? Kan de regering hier concreet inzicht in geven? Kan de regering verzekeren dat de AOC’s zich tijdig en adequaat hebben kunnen voorbereiden op deze overgang? Is er overleg gevoerd tussen het Ministerie van IenM, het Ministerie van EZ en de AOC’s over de wijze waarop de kosten voor de AOC’s ter uitvoering van de tractorlessen moeten worden gedragen? Klopt het dat al deze kosten niet door het Ministerie van EZ zullen worden vergoed, zodat de AOC’s dit uit eigen reguliere financiële middelen zullen moeten opbrengen? Of gaat de regering er van uit dat deze kosten moeten worden opgebracht door de leerlingen dan wel hun ouders? Geldt hier de restrictie dat het wettelijk niet is toegestaan deze kosten door te berekenen? Is deze kwestie doorgesproken met de AOC’s?

De leden van de VVD-fractie hebben geconstateerd dat bij internationale stages door de AOC’s afspraken zijn gemaakt over de bevoegdheid van leerlingen aldaar tractoren te besturen. Dit zou zijn vastgelegd in een document betreffende zogenaamde basic skills. Dit is alhier weer vertaald in het thans van kracht zijnde T-certificaat, waarmee ook de verzekerbaarheid van de leerlingen is geregeld. Klopt het dat deze kwestie op dit moment niet nader is geregeld in de eisen voor het T-rijbewijs? Op welke wijze denkt de regering de AOC’s bij te staan in het regelen van dit potentiële probleem, zodat het volgen van buitenlandse stages niet in gevaar komt?

Mocht het Ministerie van EZ geen aanvullende bijdrage leveren aan de AOC’s voor het organiseren van de opleiding voor het T-rijbewijs en mocht het juist zijn dat het afwentelen van de kosten op de leerlingen wettelijk niet is toegestaan, wordt er door de regering dan gedacht aan het instellen van een al dan niet vrijwillige bijdrage? De memorie van toelichting spreekt immers van het «zo laag mogelijk houden van de kosten voor de kandidaat».2 Als het hierbij inderdaad gaat om vrijwilligheid, hoe moet dit dan worden georganiseerd? Kan dit opgezet worden met behoud van het principe van gelijkberechtiging? Wat zullen de gevolgen zijn als ouders deze kosten niet willen of kunnen opbrengen? Dit laatste kan immers een probleem zijn, gezien de herkomst van grote aantallen leerlingen op deze scholen: niet afkomstig van boerenbedrijven, wel afkomstig uit milieus met geringe draagkracht. Klopt het dat er in kringen van loonwerkers nu al zorgen bestaan over het voortbestaan van de opleiding tot medewerker van loonwerkbedrijven? Deze leden vernemen graag of er met de branche overleg gevoerd wordt over deze kwestie.

4. CBR

De leden van de VVD-fractie vernemen graag welke voorbereidingen zijn getroffen voor het daadwerkelijk afnemen van examens door het CBR. Is het duidelijk welke examenlocaties er geschikt zijn? Is de beschikbaarheid van examenapparatuur geregeld?

De leden van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 13 juni 2014.

De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening, Reynaers

De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur, Milieu en Ruimtelijke Ordening, De Boer


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Van der Linden (CDA), Essers (CDA), Kox (SP), Slagter-Roukema (SP), Engels (D66), Witteveen (PvdA), Nagel (50PLUS), Duthler (VVD), Hermans (VVD), Huijbregts-Schiedon (VVD) (vice-voorzitter), Koffeman (PvdD), Schaap (VVD), Vliegenthart (SP), Flierman (CDA), Martens (CDA), Van Boxtel (D66), Vos (GL), De Boer (GL), De Lange (OSF), Ter Horst (PvdA), Vlietstra (PvdA), M. de Graaff (PVV), Reynaers (PVV) (voorzitter), Ester (CU), Schouwenaar (VVD) Van Beek (PVV), Duivesteijn (PvdA), Koning (PvdA).

X Noot
2

MvT, 33 781, II, nr. 3, pagina 5.

Naar boven