Met belangstelling is kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Veiligheid
en Justitie. Graag beantwoord ik, mede namens de Minister Buitenlandse Zaken en de
Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, de vragen van de leden van de VVD-fractie.
Het Verdrag is, dit in antwoord op een vraag van deze leden, inmiddels door acht staten
goedgekeurd. Het gaat om Angola, Cuba, de Dominicaanse Republiek, Guyana, Mali, Myanmar,
Saint Lucia en Tsjechië. Het Aanvullend Protocol is geratificeerd door Cuba, de Dominicaanse
Republiek, Guyana, Mali, Myanmar, Saint Lucia en Tsjechië.
Vervolgens vroegen deze leden welke consequenties worden voorzien voor het Koninkrijk
ten aanzien van gevallen die onder jurisdictie vallen van landen die het Verdrag en
het Protocol niet hebben geratificeerd. Graag beantwoord ik deze vraag als volgt.
In de relatie tot de landen die het Verdrag niet hebben geratificeerd, zullen de bepalingen
blijven gelden van de verdragen die door dit Verdrag worden vervangen. Het gaat dan
om het op 23 september 1971 tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke
gedragingen gericht tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart (Trb. 1971, 218), waar 187 staten partij bij zijn, en het op 24 februari 1988 tot stand gekomen Protocol
tot bestrijding van wederrechtelijke daden van geweld op luchthavens voor de internationale
burgerluchtvaart bij het Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen
tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart, gedaan te Montreal op 23 september 1971
(Trb. 1988, 88), waar 175 staten partij bij zijn. Voor de landen die ook het Protocol niet hebben
geratificeerd, zullen de bepalingen gelden van het ongewijzigde op 16 december 1970
tot stand gekomen Verdrag tot bestrijding van het wederrechtelijk in zijn macht brengen
van luchtvaartuigen (Trb. 1971, 50) waar eveneens 187 staten partij zijn. Zolang de nieuwe verdragen niet tussen staten
gelden, blijven deze oude verdragen van toepassing.