33 750 IV Vaststelling van de begrotingsstaat van Koninkrijksrelaties (IV) voor het jaar 2014

F VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 18 december 2013

De leden van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties1 hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 18 november 2013 inzake evaluatie Caribisch Nederland en evaluatie consensus Rijkswetten (33 750 IV, C) en van zijn brief d.d. 7 november 2013 inzake kabinetsreactie op het onderzoek deregulering en taakverlichting Caribisch Nederland (33 750 IV, B). Naar aanleiding hiervan hebben zij de Minister op 4 december 2013 een brief gestuurd.

De Minister heeft op 17 december 2013 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties, Bergman

BRIEF AAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Den Haag, 4 december 2014

De leden van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief d.d. 18 november 2013 inzake evaluatie Caribisch Nederland en evaluatie consensus Rijkswetten (33 750 IV, C) en van uw brief d.d. 7 november 2013 inzake kabinetsreactie op het onderzoek deregulering en taakverlichting Caribisch Nederland (33 750 IV, B). Deze brieven geven de leden van de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en tot het stellen van de volgende vragen.

Staatsrechtelijke positie Landen en eilanden van het Koninkrijk

In uw brief van 18 november 2013 wordt het standpunt van de regering ten aanzien van het zelfbeschikkingsrecht uiteengezet. Daarbij is het volgende opgenomen: «Indien gekozen wordt voor een band binnen het Koninkrijk zal de wijze waarop hieraan invulling wordt gegeven onderwerp zijn van overleg». De commissie krijgt graag een nadere toelichting op deze passage. Zij gaat er daarbij van uit dat slechts beoogd is duidelijk te maken dat bij een keuze om binnen het verband van het Koninkrijk te blijven, ook voor het Koninkrijk en Nederland een oordeel is weggelegd over de vraag op welke wijze dit wordt vormgegeven, en dat niet bedoeld is dat Nederland eenzijdig kan besluiten geen staatkundig verband met het betrokken (ei)land te onderhouden.

Evaluaties

De leden van de commissie willen u vragen waarom ervoor is gekozen om de Inspectie Evaluatie en Bedrijfsvoering (ISB) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken de opdracht te geven om de Rijkscoördinatie door te lichten, mede gelet op het specifieke karakter van Caribisch Nederland en de expertise op dat gebied bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Daarnaast wil de commissie u vragen nadere informatie te verstrekken over de bestuurlijke commissie. Wat wordt de samenstelling van deze commissie en welke criteria zullen zij hanteren? Op welke wijze wordt geborgd dat er voldoende ruimte is voor inbreng van de eilanden in de evaluatie, niet alleen voor wat betreft de samenstelling van de commissie, maar ook bij het vaststellen van de criteria en het overbrengen van hun zorgen en belangen? Voorts zou de commissie voor Koninkrijksrelaties graag een gesprek hebben met de leden van de bestuurlijke commissie zodat de leden van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties hun ervaringen en opvattingen ten aanzien van de Rijkscoördinatie met hen kunnen delen.

Verder willen de leden van de commissie vragen waarom ervoor wordt gekozen om op 1 mei 2014, dus tijdens of direct na de evaluatie van de Rijkscoördinatie en anderhalf jaar voor de evaluaties van Caribisch Nederland en van de consensusrijkswetten, een nieuwe Rijksvertegenwoordiger te benoemen. De commissie is van mening dat het meer voor de hand ligt om voor deze periode een interim-Rijksvertegenwoordiger aan te stellen, zodat de uitkomsten van de verschillende evaluaties ten aanzien van de rol en positie van de Rijksvertegenwoordiger meegenomen kunnen worden bij de keuze voor een nieuwe functionaris.

Ten slotte willen de leden van de commissie benadrukken dat zij sinds de debatten in aanloop naar 10-10-10 het belang van een (legislatieve) rust voor de eilanden hebben onderstreept en aandacht hebben gevraagd voor het structurele verschil in bestuurskracht tussen de eilanden en de Nederlandse regering. Ook willen zij hun zorg uitspreken over de mogelijke verwarring die kan ontstaan wanneer op drie momenten geëvalueerd wordt. Zij gaan ervan uit dat deze punten bij de verschillende evaluaties zullen worden meegenomen.

De leden van de vaste commissie voor Koninkrijksrelatie zien uw reactie met belangstelling binnen vier weken tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties, M.Y. Linthorst

BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNELANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 december 2013

In reactie op het schriftelijk verzoek van de Voorzitter van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties van 4 december j.l. om u nader te informeren over de staatsrechtelijke positie van de Landen en eilanden van het Koninkrijk en de ophanden zijnde evaluaties doe ik u hierbij een nadere uitleg toekomen.

Staatsrechtelijke positie Landen en eilanden van het Koninkrijk

U vraagt om een toelichting bij de passage over het zelfbeschikkingsrecht. U gaat er terecht vanuit dat met deze passage slechts beoogd is duidelijk te maken dat bij een keuze om binnen het verband van het Koninkrijk te blijven, ook voor Nederland een oordeel is weggelegd over de vraag op welke wijze dit wordt vormgegeven. Over verandering van de staatkundige structuur van het Koninkrijk dienen de landen met elkaar te overleggen. Inderdaad is niet bedoeld dat Nederland eenzijdig zou kunnen besluiten geen staatkundig verband met het betrokken (ei)land te onderhouden.

Evaluaties

U vraagt waarom voor de afdeling Inspectie, Evaluatie en Bedrijfsvoering (ISB) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gekozen is voor de doorlichting van de Rijkscoördinatie op Caribisch Nederland. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) speelt zelf een belangrijke rol in de Rijkscoördinatie in Caribisch Nederland. Daarom is gekozen voor een partij die ook de rol van BZK in de coördinatie op een onafhankelijke wijze kan beoordelen. Bovendien heeft ISB de juiste expertise op het gebied van Rijkscoördinatie in landen en gebieden buiten Europees Nederland.

U informeert voorts naar de samenstelling van de bestuurlijke commissie, welke criteria zij zullen hanteren en op welke wijze wordt geborgd dat er voldoende ruimte is voor inbreng van de eilanden. Ten aanzien van de samenstelling en de te hanteren criteria verwijs ik u naar de instellingsbeschikking van de bestuurlijke commissie die u in bijlage toekomt. De opdracht aan de commissie is ruim geformuleerd om de commissie de gelegenheid te geven de Rijkscoördinatie op bestuurlijk vlak in den brede te bezien. Zoals ik u in mijn brief van 18 november jl. aangaf is de evaluatie Rijkscoördinatie er in de eerste plaats op gericht te kijken hoe er binnen het huidige systeem efficiënter en effectiever kan worden gewerkt. Voor zover het aanbevelingen zouden betreffen die nopen tot aanpassing van huidige wetgeving zal dit een plek moeten krijgen in de staatkundige evaluatie Caribisch Nederland.

De bestuurlijke commissie zal met alle betrokken partijen in de Rijkscoördinatie spreken, niet in de laatste plaats met de Bestuurscolleges van Caribisch Nederland. Tevens is een van de leden van de bestuurlijke commissie een vertegenwoordiger van het lokale bestuur in Caribisch Nederland. Daarmee meen ik dat de inbreng van de eilanden is geborgd. U verzocht voorts om een gesprek met de leden van de bestuurlijke commissie. Dit verzoek breng ik aan de commissie over.

Uw commissie vraagt waarom ervoor wordt gekozen om op 1 mei 2014 een nieuwe Rijksvertegenwoordiger te benoemen. U vindt het meer voor de hand liggen om een interim-Rijksvertegenwoordiger aan te stellen, zodat de uitkomsten van de verschillende evaluaties ten aanzien van de rol en positie van de Rijksvertegenwoordiger meegenomen kunnen worden bij de keuze voor een nieuwe functionaris.

Ik acht het vooral wenselijk dat op korte termijn het profiel van de Rijksvertegenwoordiger en het inhoudelijk mandaat vanuit het kabinet meer invulling krijgt. De bestuurlijke commissie is gevraagd om op dit punt met een advies te komen met in achtneming van alle vraagstukken – zoals ook door uw Kamer en de Tweede Kamer zijn geuit – ten aanzien van de rol en positie van de Rijksvertegenwoordiger. Daarna kan dan de procedure tot werving en benoeming van de Rijksvertegenwoordiger worden gestart. Hoewel de huidige wet niet de figuur van een «interim-» rijksvertegenwoordiger kent, is op zich een benoeming van korter dan de wettelijk voorgeschreven termijn van zes jaar in onderling overleg af te spreken. Ik wil daar thans, in afwachting van het advies van de bestuurlijke commissie noch op vooruitlopen noch over speculeren.

De leden van uw commissie benadrukten dat zij sinds de debatten in aanloop naar 10-10-10 het belang van een (legislatieve) rust voor de eilanden hebben onderstreept en aandacht hebben gevraagd voor het structurele verschil in bestuurskracht tussen de eilanden en de Nederlandse regering. Ook spreken zij hun zorg uit over de mogelijke verwarring die kan ontstaan wanneer op drie momenten geëvalueerd wordt. Uw commissie gaat er terecht van uit dat deze punten bij de verschillende evaluaties zullen worden meegenomen. Zo zal bijvoorbeeld bij de staatkundige evaluatie Caribisch Nederland het structurele verschil in bestuurskracht zeker een rol spelen bij de vraag of en, zo ja, hoe het voormalig Antilliaanse recht dat thans in de openbare lichamen geldt geleidelijk moet worden geïntegreerd in of vervangen door het Europees Nederlands recht.

Een afschrift van deze brief zal aan de vaste Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van de Tweede Kamer der Staten-Generaal worden gezonden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

INSTELLINGSBESLUIT

Commissie «Kleine evaluatie Caribisch Nederland»

Voorgeschiedenis

In het afgelopen jaar zijn door vele actoren (het Parlement, de Algemene Rekenkamer, de Openbare Lichamen etc) vraagtekens geplaatst bij het functioneren van de coördinatie van het Rijksbestuur in Caribisch Nederland. Dat heeft er toe geleid dat – eerder dan voorzien – de evaluatie van deze coördinatie moet plaats vinden. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de Tweede Kamer geïnformeerd en de toezegging gedaan om uiterlijk 1 mei met een standpunt te komen.

Ter voorbereiding is een eerste stap gezet door het uitvoeren van een doorlichting door het Ministerie van Buitenlandse Zaken (de Inspectie, Signalering en Begeleiding). De inspectie heeft deze doorlichting uitgevoerd van 22 oktober t/m 6 november en verslag gedaan aan de Secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het verslag wordt ter beschikking gesteld aan de commissie.

Leden Commissie

De commissie bestaat uit:

  • Een voorzitter, namelijk: de heer Marcel van Gastel;

  • Een lid namens de eilanden, namelijk: de heer Jonathan Johnson, gezaghebber van Saba;

  • Een lid namens de CN-tafel, namelijk: mevrouw Jenny Thunnissen, Inspecteur-generaal van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Het secretariaat van de commissie wordt verzorgd door de directie Koninkrijksrelaties. De commissie handelt zonder last of ruggenspraak en zal haar verslag uiterlijk 1 februari uitbrengen aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Opdracht Commissie

In het rapport van het Ministerie van Buitenlandse zaken worden een groot aantal aanbevelingen gedaan, gericht aan meerdere actoren. Een deel van de aanbevelingen verdient een nadere analyse en precisering, een andere deel kan al direct worden opgepakt. De inspectie heeft in haar analyse en werkzaamheden de nadruk gelegd op «wat mensen vinden en ervaren». Deze commissie zou de rijkscoördinatie in een meer staatkundig en bestuurlijk perspectief moeten bezien. Daarbij gaat het ook om eventuele wijzigingen in verantwoordelijkheden van de rijksvertegenwoordiger, het Ministerie van BZK en de vakdepartementen. Hier ontstaat dan ook een relatie met de «grote evaluatie» (evt wetswijzigingen).

De commissie wordt verzocht om wat betreft de meer bestuurlijke aanbevelingen te komen met gerichte voorstellen. Zonder daarin uitputtend en uitsluitend te zijn, gaat het dan om:

  • De robuustere inzet en regierol van de CN-tafel, zowel vanuit BZK als vanuit de vakdepartementen;

  • De aansluiting van de CN-tafel op de rol en verantwoordelijkheid van de Rijksvertegenwoordiger. Hierbij zou ook aandacht besteed moeten worden aan het profiel van de Rijksvertegenwoordiger en zijn/haar inhoudelijk mandaat vanuit de CN-tafel;

  • De aansluiting tussen de rijkscoördinatie / rijksvertegenwoordiger en de openbare lichamen (zowel bestuurlijk als ambtelijk).

Vergoeding

Vergoeding vindt plaats op basis van gemaakte kosten door de leden.


X Noot
1

Samenstelling:

Holdijk (SGP), Linthorst (PvdA) (voorzitter), Terpstra (CDA), Slagter-Roukema (SP), Engels (D66), Nagel (50PLUS), Van Bijsterveld (CDA), Van Kappen (VVD), Koffeman (PvdD), Quik-Schuijt (SP), Th. de Graaf (D66) (vice-voorzitter), Ganzevoort (GL), De Lange (OSF), Koole (PvdA), Schrijver (PvdA), Sörensen (PVV), Reynaers (PVV), Van Dijk (PVV), Ester (CU), De Grave (VVD), Beckers (VVD), Swagerman (VVD).

Naar boven