33 737 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko betreffende de status van strijdkrachten; Rabat, 21 mei 2013

Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 18 september 2013.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 18 oktober 2013.

Aan de voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 september 2013

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 21 mei 2012 te Rabat tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko betreffende de status van strijdkrachten (Trb. 2013, 96).

Een toelichtende nota bij het Verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor het Europese deel van Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

TOELICHTENDE NOTA

Inleiding

Het Verdrag inzake de status van militair personeel is gesloten ter vastlegging van de rechtspositie van de strijdkrachten van Nederland en Marokko wanneer deze, in het kader van onderlinge samenwerkingsactiviteiten, op elkaars grondgebied verblijven (hierna: het Statusverdrag). Onderhavig Verdrag is gesloten in het kader van de toepassing van de samenwerkingsafspraken die zijn vastgelegd in de eveneens op 21 mei 2013 te Rabat tot stand gekomen de Kaderovereenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko betreffende militaire samenwerking (Trb. 2013, 95) (hierna: «de Kaderovereenkomst»). Deze Kaderovereenkomst maakt het mogelijk om de defensiesamenwerking tussen beide landen verder te ontwikkelen. Onder de Kaderovereenkomst worden samenwerkingsafspraken gemaakt tussen het Koninkrijk en Marokko op onder meer de terreinen van veiligheids- en defensiebeleid, deelname aan bilaterale trainingsoefeningen en samenwerking op het gebied van vredesoperaties. Daarbij zal Marokko naar verwachting een beroep blijven doen op Nederland voor training en ondersteuning. De samenwerking kan naar andere terreinen worden uitgebreid. Het onderhavige Statusverdrag komt mede voort uit artikel 4 van de Kaderovereenkomst.

Defensiesamenwerking tussen Marokko en Nederland kan bijdragen aan de ontwikkeling van de bredere relatie tussen beide landen. De Kaderovereenkomst is van belang voor de Nederlandse defensie-industrie en is daarnaast van belang met het oog op eventuele nieuwe oefen- en trainingsmogelijkheden, samenwerking bij de bestrijding van piraterij en mogelijke afstoting van overtollig materieel.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Dit artikel definieert termen uit het Verdrag. Het tweede lid bepaalt dat de definitie «personeelsleden» niet alleen omvat het personeel van de strijdkrachten van beide partijen, maar ook het door de defensieorganisatie van beide partijen aangestelde burgerpersoneel dat zich voor diensttaken op het grondgebied van de andere partij bevindt en tevens ingezetene van de zendstaat is. De definitie doet geen afbreuk aan de status van Nederlandse personeelsleden die naast de Nederlandse nationaliteit ook de Marokkaanse nationaliteit bezitten.

Artikel 2

De procedures inzake de toegang tot en het vertrek uit de ontvangende staat zijn in overeenstemming met de nationale wetten en verdragsverplichtingen van de ontvangende staat. Voor Nederland is in dit kader het Europese Unie-recht, en in het bijzonder de op 19 juni 1990 te Schengen tot stand gekomen Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (Schengen Uitvoeringsovereenkomst), van belang. Dit heeft onder meer tot gevolg dat het personeel van de zendstaat op grond van het gestelde in het tweede lid in het bezit moet zijn van:

  • een geldig paspoort, en

  • indien vereist, een geldig visum.

Daarnaast dient het personeel in bezit te zijn van een individuele of collectieve reiswijzer, verstrekt door de bevoegde autoriteiten van de zendstaat, waaruit de hoedanigheid van de individuele persoon of de eenheid blijkt en waarin de verplaatsing wordt bevestigd.

Artikel 3

Op grond van het gestelde in het eerste lid, komen de bevoegdheden op krijgstuchtelijk gebied toe aan de autoriteiten van de zendstaat. Het derde en vierde lid omvatten een regeling die in grote lijnen overeenstemt met de bepalingen in artikel VII van het op 19 juni 1951 te Londen tot stand gekomen Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten(Trb. 1951, 114) (NAVO SOFA). Deze regeling komt erop neer dat de autoriteiten van de zendstaat bij voorrang hun rechtsbevoegdheid uitoefenen over hun personeelsleden ten aanzien van:

  • a. vergrijpen als gevolg van een handelen of nalaten begaan tijdens de dienst;

  • b. vergrijpen die uitsluitend de veiligheid van de zendstaat raken;

  • c. vergrijpen die uitsluitend de goederen van de zendstaat raken;

  • d. vergrijpen die uitsluitend een ander personeelslid van de zendstaat persoonlijk raken.

Alle andere vergrijpen welke door een personeelslid van de zendstaat worden begaan vallen bij voorrang onder de rechtsbevoegdheid van de ontvangende staat.

Op grond van het gestelde in het vijfde lid behouden de partijen zich de mogelijkheid voor op verzoek van de andere partij af te zien van hun voorrang ten aanzien van de rechtsbevoegdheid. In geval van arrestatie van een personeelslid van de zendstaat, wordt de zendstaat hiervan onverwijld door de autoriteiten van de ontvangende staat in kennis gesteld (zevende lid).

Artikel 4

Dit artikel omvat regelgeving betreffende invoer- en uitvoerformaliteiten van goederen van strijdkrachten en personeelsleden, welke van toepassing zijn in Marokko en in Nederland. Voor Marokko is de Marokkaanse wetgeving van toepassing. Voor de Nederlandse situatie is niet alleen de Nederlandse wetgeving maar ook de regelgeving van de Europese Unie inzake in- en uitvoerrechten verplicht toepasselijk.

Artikel 5

Op grond van het gestelde in het eerste lid kan het militaire personeel van de zendstaat, in overeenstemming met de op het grondgebied van de ontvangende staat geldende wet- en regelgeving, toestemming krijgen om ten behoeve van de dienst wapens te dragen. Het gebruik van wapens en munitie is echter uitsluitend toegestaan voor oefendoeleinden en ook alleen maar op daarvoor door de ontvangende staat aangegeven locaties (tweede lid). Het dragen van het uniform door personeelsleden van de zendstaat is beperkt tot officiële militaire activiteiten en binnen de grenzen van de bevoegdheden van de strijdkrachten van de ontvangende staat (vierde lid).

Artikel 6

Personeelsleden van de zendstaat mogen op grond van het gestelde in het eerste lid in de ontvangende staat (dezelfde) militaire voertuigen besturen die zij ook in de zendstaat besturen. Deze bepaling laat uiteraard onverlet dat voor de besturing van deze voertuigen een geldig rijbewijs benodigd is. In overeenstemming met de betreffende nationale wet- en regelgeving van de partijen zou dit kunnen plaatsvinden middels erkenning door de ontvangende staat van geldige rijbewijzen afgegeven door de zendstaat, ofwel vervanging van deze rijbewijzen door een rijbewijs van de ontvangende staat. Verplaatsingen van personeel en voertuigen van de zendstaat in de ontvangende staat zijn onderworpen aan de toestemming van de bevoegde autoriteiten van de ontvangende staat (tweede lid).

Artikel 7

Op grond van het gestelde in het eerste lid, doen partijen over en weer afstand van aanspraken jegens elkaar en jegens elkaars personeelsleden ter zake van schade aan hun eigendommen en ter zake van letsel van hun personeel, toegebracht in het kader van de uitoefening van de dienst. Het afstand nemen van aansprakelijkheid is niet van toepassing in geval van opzet en grove schuld hetgeen door partijen in onderling overleg wordt vastgesteld (tweede lid). Het derde lid bepaalt dat schade aan derden, welke door personeel van de zendstaat in de uitoefening van de dienst wordt veroorzaakt, door de zendstaat wordt afgehandeld. Verder is de regeling opgenomen dat de kosten tussen de ontvangende staat en de zendstaat gelijk worden verdeeld, indien de schade aan derden gezamenlijk is toegebracht door personeel van de zendstaat en personeel van de ontvangende staat of indien niet kan worden vastgesteld aan wie de schade kan worden toegerekend.

Artikel 8

In het tweede lid is vastgelegd dat elke partij verantwoordelijk is voor de eigen geneeskundige verzorging en geneeskundige afvoer. Spoedeisende hulp bij de geneeskundige dienst van de krijgsmachtdelen van de ontvangende staat alsmede primaire afvoer door de ontvangende staat geschiedt kosteloos onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de strijdkrachten van de ontvangende staat. Kosten in een militair hospitaal of civiel ziekenhuis worden vergoed.

Artikel 10

De partijen komen overeen dat geschillen die voortvloeien uit of verband houden met het verdrag, in overleg tussen partijen worden opgelost.

Artikel 11

Dit artikel bevat gebruikelijke bepalingen inzake de inwerkingtreding van het verdrag. Het verdrag heeft een initiële looptijd van 5 jaar en wordt telkens stilzwijgend verlengd met eenzelfde tijdvak (tweede lid). De bepalingen ten aanzien van de werkingsduur van dit Verdrag komen overeen met de betreffende bepalingen in de Kaderovereenkomst.

Koninkrijkspositie

Wat het Koninkrijk betreft, zal het verdrag alleen voor het Europese deel van Nederland gelden.

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Naar boven