33 730 Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten; Londen, 12 juni 2013

A/ Nr. 1 HERDRUK1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 9 september 2013.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 9 oktober 2013.

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt / uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 september 2013

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 12 juni 2013 te Londen tot stand gekomen Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten (Trb. 2013, 110).

Een toelichtende nota bij het Protocol treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor het Europese deel van Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

TOELICHTENDE NOTA

1. Inleiding

Met het onderhavige Protocol (Trb. 2013, 110) wordt een wijziging aangebracht in het op 26 september 2008 te Londen tot stand gekomen Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten (Trb. 2008, 201), hierna te noemen «het Verdrag». De wijzigingen hebben betrekking op het artikel over winst uit onderneming (artikel 7) en het artikel over overheidsfuncties (artikel 18).

2. Aanleiding en verloop van de besprekingen

Aanleiding voor de besprekingen die tot het Protocol hebben geleid, was dat bij een deel van het lokaal aangeworven personeel van de Nederlandse ambassade in het Verenigd Koninkrijk sprake was van een heffingsvacuüm, waarbij noch in Nederland noch in het Verenigd Koninkrijk de beloning van dit personeel in de belastingheffing werd betrokken. Volgens het Verdrag komt het Verenigd Koninkrijk het heffingsrecht toe over deze inkomsten, maar als gevolg van de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk worden deze inkomsten in bepaalde gevallen in het Verenigd Koninkrijk niet belast. Dit heffingsvacuüm was ten tijde van de onderhandelingen over het Verdrag niet bekend. De afgelopen jaren is hiermee rekening gehouden in het zogenoemde «brutonetto-traject» bij het vaststellen van de beloningen van de bedoelde medewerkers. Maar deze in de praktijk gekozen (tijdelijke) oplossing bleek niet structureel afdoende. Het Protocol wijzigt het Verdrag zodanig dat de beloning van het voornoemde lokaal aangeworven ambassadepersoneel effectief in Nederland in de belastingheffing kan worden betrokken indien, zoals het geval is, het Verenigd Koninkrijk op deze inkomsten een vrijstelling toepast.

Nederland en het Verenigd Koninkrijk hebben de gelegenheid van deze wijziging tevens benut om artikel 7 (winst uit onderneming) van het Verdrag te actualiseren aan de hand van de wijziging van het OESO-modelverdrag 2010 op dit punt.

3. Budgettaire gevolgen en administratieve lasten

Zowel de budgettaire gevolgen als de gevolgen voor de administratieve lasten van het Protocol zijn verwaarloosbaar.

4. Algemene toelichting

4.1. Winst uit onderneming

Het Protocol actualiseert het artikel inzake ondernemingswinst (artikel 7 van het Verdrag). Na deze wijziging sluit de tekst aan bij het OESO-modelverdrag 2010 en het bijbehorende Commentaar. Dit is ook in overeenstemming met het Nederlandse verdragsbeleid, zoals aangegeven in paragraaf 2.6.4 van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 (Kamerstuk 25 087, nr. 7).

Het gewijzigde artikel 7 verduidelijkt dat de toerekening van winsten aan een vaste inrichting plaatsvindt afhankelijk van de verrichte functies, de gebruikte activa en de gelopen risico’s. Daarbij dient te worden gehandeld alsof de vaste inrichting een afzonderlijke ongelieerde onderneming is. In lijn met de overeenkomstige bepaling over de winsttoerekening tussen gelieerde ondernemingen (artikel 9 van het Verdrag) voorziet het gewijzigde artikel 7 in een regeling voor zogenoemde corresponderende aanpassingen als een land de winsttoerekening aan een vaste inrichting corrigeert. Daarbij is tevens voorzien in onderling overleg tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk indien onenigheid bestaat over deze toerekening van winsten aan een vaste inrichting. Dit onderling overleg kent een resultaatverplichting, in de zin dat dubbele belasting dient te worden voorkomen.

4.2. Overheidsfuncties

Het Protocol strekt daarnaast tot wijziging van het artikel inzake overheidsfuncties (artikel 18 van het Verdrag). Aan deze wijziging ligt ten grondslag dat de beloning van een bepaald deel van het lokaal aangeworven personeel van de Nederlandse ambassade in het Verenigd Koninkrijk noch door Nederland, noch door het Verenigd Koninkrijk in de heffing werd betrokken. Het Verdrag verleent momenteel namelijk het Verenigd Koninkrijk het heffingsrecht, maar als gevolg van wetgeving van het Verenigd Koninkrijk wordt het desbetreffende personeel aldaar niet in de belastingheffing betrokken. Hierdoor ontstond een ongelijke situatie ten opzichte van andere delen van het ambassadepersoneel die wel aan de belastingheffing zijn onderworpen, in Nederland of in het Verenigd Koninkrijk. De toegepaste praktische oplossing, waarbij door Nederland als werkgever een nettosalaris wordt betaald waardoor de betrokken werknemers wat betreft hun netto-inkomen globaal in dezelfde positie komen als onder het vorige verdrag, wordt evenwel door Nederland en het Verenigd Koninkrijk niet als een structurele oplossing gezien.

Het Protocol wijzigt artikel 18 in die zin dat de toewijzing van het heffingsrecht aan het land van het lokaal aangeworven (ambassade-) personeel afhankelijk wordt van de onderworpenheid aan belastingheffing in dat land, zodat een situatie waarin belastingheffing in beide landen achterwege blijft, wordt voorkomen. Deze wijziging heeft concreet tot gevolg dat ingeval het Verenigd Koninkrijk geen belasting heft over de beloning van het lokale ambassadepersoneel, het heffingsrecht effectief aan Nederland toe zal komen.

4.3. Toetsschema Standaardcriteria Fiscaal Verdragsbeleid 2011

Onderstaand is het schema toegevoegd waarin de toetsingscriteria zijn opgenomen voor Nederlandse bilaterale belastingverdragen. Dit schema was gevoegd bij de brief aan de Tweede Kamer van 18 oktober 2011 (Kamerstuk 25 087, nr. 27), ter uitvoering van de motie-Van Vliet (Kamerstuk 25 087, nr. 8). Het Protocol ziet slechts op twee bepalingen van het Verdrag, waarvan voorts alleen de bepaling over ondernemingswinsten deel uitmaakt van het schema. Dat verklaart waarom bij alle vragen op twee na «niet van toepassing» is aangekruist. Uit consistentieoverwegingen met andere nieuwe verdragen en protocollen is er echter wel voor gekozen het hele schema op te nemen. Uit het ingevulde schema blijkt dat de in het Protocol opgenomen wijzigingen in het Verdrag in overeenstemming zijn met het Nederlandse verdragsbeleid, zoals toegelicht in de hiervoor in paragraaf 4.1 aangehaalde Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011.

Toetsschema Standaardcriteria Fiscaal Verdragsbeleid 2011

NFV 2011

Inzet

Ja

Deels

Nee

N.v.t.

Zie par.

 

Algemeen

         

IV

Globaal beslisschema voor het aangaan van verdragsrelaties gevolgd

     

x

 

1.2.6

Bijzonder regime geheel of gedeeltelijk uitgezonderd van verdragsvoordelen in gevallen waarin het risico op verdragsmisbruik bestaat

     

x

 

1.3.5

Bronstaat verleent ook verdragsvoordelen aan in Nederland gelegen vaste inrichting die zich in dezelfde situatie bevindt als inwoners van Nederland

     

x

 

III

Dubbele belastingheffing in relatie tot BES eilanden geadresseerd

     

x

 
             
 

Specifieke elementen

         
 

Verdragstoegang en -voordelen

         

2.2.1

Vastgelegd is dat een lichaam wordt geacht aan belasting in een verdragsluitende staat onderworpen te zijn, indien dat lichaam wordt beheerst door de wetten van die staat of zijn plaats van leiding in die staat heeft

     

x

 

2.2.1

De vbi komt voor sommige verdragsvoordelen niet in aanmerking1

     

x

 

2.2.1/II.2

Duidelijkheid is gegeven over de verdragstoegang van en aanspraak op verdragsvoordelen door pensioen- en overheidsfondsen

     

x

 

2.2.2

Corporate tiebreaker op basis van plaats van werkelijke leiding opgenomen

     

x

 

2.3

Regeling voor oplossing dubbele heffing en vrijstelling ten aanzien van hybride (rechts)vormen opgenomen

     

x

 

2.4

Overeenstemming over fiscale behandeling besloten FGR’s als asset poolinginstrument

     

x

 

2.5

Afgezonderde Particuliere Vermogens tijdens onderhandelingen besproken en zo nodig geadresseerd in het verdrag

     

x

 
             
 

Ondernemingswinsten

         

2.6.2

Definitie «vaste inrichting» in overeenstemming met OESO-beginselen

     

x

 

2.6.3

Specifieke bepaling in artikel inzake «vaste inrichting» ter behoud van heffingsrecht over winsten behaald met werkzaamheden buitengaats opgenomen

     

x

 

2.6.4

Winsttoerekening vaste inrichtingen conform artikel 7 OESO-modelverdrag

x

     

5

2.6.4

Toegang tot onderlingoverlegprocedure en arbitrage in kwesties over winsttoerekening en verrekenprijzen

x

     

5

2.6.5

Toekenning heffingsrecht scheep- en luchtvaartwinsten behaald in het internationale verkeer aan de staat van de werkelijke leiding van de onderneming

     

x

 

2.6.5

Terugvaloptie:

Beperkte bronstaatsheffing scheep- en luchtvaartwinsten

       

x

2.6.5

Vrijwaring van heffingen over de omzet behaald met passagiers- en vrachtvervoer

     

x

 
             
 

Vermogensinkomsten en -winsten

         

2.7.1

Uitsluitende woonstaatheffing voor deelnemingsdividenden

     

x

 

2.7.2

Tarief portfoliodividenden t.a.v. Nederland niet lager dan 15%

     

x

 

2.8.1

Uitsluitende woonstaatheffing interest & royalty’s

     

x

 

2.8.1

Terugvaloptie:

Uitzonderingen bronheffingsrecht

     

x

 

2.9.3

Aanmerkelijkbelangvoorbehoud opgenomen

     

x

 

2.9.3

Zo nodig:

Uitbreiding aanmerkelijkbelangvoorbehoud indien verdragspartner waardeaangroei niet belast

     

x

 

2.9.4

Zo nodig:

Heffingsmogelijkheid bronstaat indien verdragspartner door Nederlands lichaam betaalde dividenden effectief niet belast

     

x

 

2.9.5

Bepaling dat inkoop van aandelen en liquidatie worden beheerst door het dividendartikel

     

x

 
             
 

Arbeid

         

2.10

183-dagenbepaling opgenomen voor inkomsten uit dienstbetrekking

     

x

 

2.11.1

Bronstaatheffing voor gefacilieerd opgebouwde pensioenen, onafhankelijk van de behandeling van de pensioenen in de woonstaat

     

x

 

2.11.2

Indien Ja:

Geen splitsing particuliere en privaatrechtelijke pensioenen indien bronstaatheffing

     

x

 

2.11.1

Terugvaloptie:

Beperkt bronheffingsrecht

     

x

 

2.11.5

Regeling voortgezette pensioenpremieaftrek in of bij non- discriminatieartikel

     

x

 

2.12

Inkomsten sporters & artiesten vallen onder bepalingen inkomsten uit onderneming of dienstverband

     

x

 

2.12

Risico dubbele vrijstelling sporters & artiesten geadresseerd

     

x

 

2.13

Specifieke bepaling (hoog)leraren achterwege gelaten

     

x

 
             
 

Voorkomingsmethodiek

         

2.15.1

Nederlandse voorkomingsmethodiek opgenomen

     

x

 

2.15.2

Geen tax sparing credit opgenomen

     

x

 
             
 

Administratieve samenwerking en overig

         

2.16.1

Verdergaande informatie-uitwisseling mogelijk dan uitwisseling op verzoek

     

x

 

2.16.2

Invorderingsbepaling opgenomen

     

x

 

2.17.1

Arbitragemogelijkheid opgenomen

     

x

 

2.17.1

Arbitrage ook mogelijk in gevallen waarin definitieve gerechtelijke uitspraak is gedaan

     

x

 

2.21

Terug- en overnameclausule opgenomen in geval regeling nog niet was overeengekomen

     

x

 
             
 

Instrumentarium voorkomen verdragsmisbruik

         

2.20.1

Indien aansluiting is gezocht bij nationale antimisbruikleerstukken is consultatie en/of onderlingoverlegmogelijkheid overeengekomen

     

x

 

2.20.2

Verdragsvoordeelbeperkende bepalingen opgenomen waar interactie tussen betrokken stelsels verdragsmisbruik meebrengen

     

x

 
             
 

Ontwikkelingslanden

         

2.6.2

Uitgebreidere definitie «vaste inrichting»

     

x

 

2.7.1

Bronbelasting op deelnemingsdividenden toegestaan

     

x

 

2.8.1

Bronbelasting op interest & royalty’s toegestaan

     

x

 
 

Risico’s verdragsmisbruik tijdens onderhandelingen op initiatief van Nederland besproken en zo nodig geadresseerd in het verdrag

     

x

 

II.2

Overige onderdelen van het VN-model geaccepteerd ter ondersteuning van de fiscale ontwikkeling van het ontwikkelingsland

     

x

 
X Noot
1

Kamerstuk 25 087, nr. 13.

Toelichting

In bovenstaand toetsschema met standaardcriteria voor het sluiten van belastingverdragen zijn de standaardcriteria opgenomen zoals geformuleerd en toegelicht in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011.2 Dit schema biedt tevens uitvoering aan de motie-Van Vliet3 en zal gevoegd worden bij elke toelichting bij nieuwe belastingverdragen. Per onderdeel zal worden aangegeven of de inzet geconcretiseerd is in het verdrag en zal worden verwezen naar de relevante passage in de toelichting.

5. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I (Winst uit onderneming)

Zowel Nederland als het Verenigd Koninkrijk zijn eensgezind in hun wens om, als lidstaten van de OESO, artikel 7 van het Verdrag zoals dat momenteel luidt, te vervangen door een op het nieuwe artikel 7 van het OESO-modelverdrag 2010 gebaseerde bepaling.

Artikel 7 vormt de basis voor de toerekening van voordelen aan het hoofdhuis en aan de vaste inrichting(en) van een onderneming van een van de Verdragsluitende Staten. Daarmee vormt het de grondslag voor de verdeling van de heffingsrechten over ondernemingswinsten tussen de Verdragsluitende Staten waarin deze verschillende delen van een onderneming zijn gevestigd. Artikel 7, en het Commentaar daarop, van het OESO-modelverdrag 2010 is gebaseerd op de conclusies en aanbevelingen van het in 2008 verschenen OESO-rapport «Attribution of Profits to Permanent Establishments». Dit rapport heeft in het bijzonder geleid tot verduidelijkingen over de allocatie van activa en risico’s en de daarmee samenhangende allocatie van eigen en vreemd vermogen aan vaste inrichtingen en vervolgens over de toedeling van baten en lasten en de toepassing daarbij van het «arm’s length»-beginsel. Door in het Verdrag artikel 7 te baseren op het overeenkomstige artikel 7 van het OESO-modelverdrag 2010 wordt bereikt dat de wijzigingen die in het kader van het bovengenoemde rapport zijn aangebracht in het OESO-modelverdrag en het daarbij behorende commentaar op dit punt ook doorwerken naar de toepassing van het tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk gesloten belastingverdrag. Deze duidelijkheid komt ook de uitvoeringspraktijk ten goede.

In één opzicht wordt in het nieuwe artikel 7 afgeweken van de tekst van artikel 7 van het OESO-modelverdrag. Dit is het geval voor de wijze waarop met een door de ene Verdragsluitende Staat aangebrachte winstcorrectie wordt omgegaan door de andere Verdragsluitende Staat.

In het nieuwe artikel 7, derde lid, is namelijk gekozen voor de alternatieve bepaling, zoals die in het commentaar (paragraaf 68) op artikel 7 van het OESO-modelverdrag is opgenomen. Daarin wordt benadrukt dat als een Verdragsluitende Staat een winstcorrectie aanbrengt, de andere Verdragsluitende Staat niet automatisch een overeenkomstige correctie hoeft aan te brengen, maar slechts voor zover zij instemt met de door de eerstbedoelde Staat aangebrachte winstcorrectie. Daarmee wordt ruimte ingebouwd voor onderling overleg tussen de Verdragsluitende Staten over de gehanteerde verrekenprijzen en de toe te passen verrekenprijsmethode. Dit overleg kent een resultaatverplichting, die behelst dat het onderlinge overleg dient te resulteren in de eliminatie van de dubbele belasting. Voorts kan nog worden gewezen op de in artikel 25, vijfde lid, van het Verdrag opgenomen arbitrageregeling.

Artikel II (Overheidsfuncties)

Artikel 18 van het Verdrag regelt de toewijzing van het heffingsrecht over alle inkomsten die worden ontvangen door een natuurlijke persoon vanwege werkzaamheden die voor de overheid zijn verricht. Volgens het eerste lid van artikel 18 mogen deze inkomsten worden belast in de Verdragsluitende Staat die deze beloningen betaalt (de zogenoemde kasstaat). Op deze regel bestaat een uitzondering die tevens in het eerste lid is opgenomen. De Verdragsluitende Staat waarin de werkzaamheden worden verricht (de werkstaat) heeft het heffingsrecht indien de werknemer inwoner is van de werkstaat en tevens de nationaliteit heeft van die Staat of niet alleen inwoner van die Staat is geworden om aldaar werk te verrichten voor de andere Staat. Deze uitzondering heeft als achtergrond lokale medewerkers van een ambassade in hun woonland belastingplichtig te laten zijn. De wijziging in artikel 18 ziet op deze uitzondering. Als extra voorwaarde voor het toepassen van de uitzondering geldt op basis van de met het Protocol aangebrachte wijziging dat de betreffende werknemer in de werkstaat onderworpen moet zijn aan belastingheffing over de inkomsten die het vanwege de werkzaamheden voor de overheid van de andere Staat ontvangt. De achtergrond van deze wijziging is dat het Verenigd Koninkrijk lokale medewerkers die niet de Britse, Ierse of nationaliteit van één van de staten van het Gemenebest van Naties hebben en die niet uitsluitend voor het verrichten van hun werkzaamheden voor (in dit geval) de Nederlandse overheid inwoner zijn geworden van het Verenigd Koninkrijk, vrijstelt van belasting over de inkomsten vanwege werkzaamheden voor de andere Staat.4 Hierdoor ontstond onder het Verdrag een situatie waarin de beloning van een deel van het ambassadepersoneel niet in de belastingheffing werd betrokken. De voorgestelde wijziging herstelt deze onbedoelde situatie. Materieel werkt het zo dat in die gevallen waarin het Verenigd Koninkrijk het salaris van de lokaal aangetrokken medewerkers niet belast, Nederland het in de belastingheffing mag en zal betrekken.

Artikel III (Inwerkingtreding)

Het Protocol treedt in werking op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarin de Nederlandse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat de in hun onderscheiden staten (grond)wettelijk vereiste formaliteiten zijn vervuld.

De bepalingen van het Protocol zullen voor Nederland toepassing vinden op belastingjaren en tijdvakken die beginnen op of na 1 januari volgend op de datum van inwerkingtreding van het Protocol.

Voor het Verenigd Koninkrijk vindt het Protocol, voor de inkomstenbelasting en de vermogenswinstbelasting, toepassing op belastingjaren die aanvangen op of na 6 april volgend op de datum van inwerkingtreding van het Protocol. Voor de vennootschapsbelasting vindt het Protocol voor het Verenigd Koninkrijk toepassing op boekjaren beginnend op of na 1 april volgend op de datum van inwerkingtreding van het Protocol.

6. Koninkrijkspositie

Het Protocol zal, gelijk het Verdrag, alleen voor het Europese deel van Nederland gelden.

De Staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers

De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans


X Noot
1

I.v.m. het ontbreken van de voettekst

X Noot
2

Bijlage bij Kamerstuk 25 087, nr. 7.

X Noot
3

Kamerstuk 25 087, nr. 8 (Van Vliet, PVV).

X Noot
4

Section 301, Income Tax (Earnings and Pensions) Act 2003.

Naar boven