33 709 EU voorstel: Verordening oprichting Europees openbaar ministerie COM (2013) 5341

AP VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 26 september 2019

De vaste commissies voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad en voor Justitie en Veiligheid hebben op 9 april 2019 en 16 april 2019 kennisgenomen van de tweede voortgangsrapportage inzake de feitelijke oprichting van het EOM.2

Naar aanleiding hiervan is op 1 mei 2019 een brief gestuurd aan de Minister van Justitie en Veiligheid.

De Minister heeft gereageerd bij brief gedateerd 27 mei 2019.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL/JBZ-RAAD

Aan de Minister van Justitie en Veiligheid

Den Haag, 1 mei 2019

De vaste commissies voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad en voor Justitie en Veiligheid hebben op 9 april 2019 en 16 april 2019 met belangstelling kennisgenomen van de tweede voortgangsrapportage inzake de feitelijke oprichting van het EOM.3 De leden van de D66-fractie en de PVV-fractie hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie lezen in de voortgangsrapportage dat het wetsvoorstel inzake de implementatie van de EOM-verordening binnenkort in consultatie wordt gebracht. In een document dat de Europese Commissie op 4 april 2019 deed uitgaan4 worden zorgen geuit over de gebrekkige ontwikkeling van de rechtsstaat in verschillende lidstaten en worden de lidstaten uitgenodigd daarop te reflecteren. De Europese Commissie geeft in dat verband aan dat het EOM een rol kan gaan spelen in een gecoördineerde juridische reactie op het risico dat de rule of law mankementen vertoont bij sommige lidstaten. Die rol zal dan gebaseerd zijn op een «common understanding of what is meant by the rule of law, what its key features are, and where deficiences may arise».5

De leden van de D66-fractie vragen of de regering in het komende implementatievoorstel kan aangeven wat dat gezamenlijk begrip van rechtsstatelijkheid inhoudt, wat de kenmerken ervan zijn en wat de mogelijke rechtsstatelijke gebreken zijn waar het EOM tegen op zal kunnen treden?

De leden van de PVV-fractie lezen in de voortgangsrapportage:

«Na interviews met een aantal kandidaten op 30 en 31 januari jl. heeft het selectiepanel bedoeld in artikel 14(3), EOM-Verordening op 14 februari jl. een «shortlist» van drie kandidaten voorgedragen aan de Raad. In Coreper heeft op 20 februari jl. een indicatieve stemming plaatsgevonden. De Franse kandidaat Jean-François Bohnert is daarbij als voorkeurskandidaat naar voren gekomen. Het Europees parlement heeft daarentegen de Roemeense kandidate Laura Codruţa Kövesi als voorkeurskandidaat aangewezen en het heeft dat op 8 maart jl. aan de Raad bericht. Thans vinden gesprekken plaats tussen de Trojka, bestaande uit Finland, Kroatië en Portugal, namens de Raad en een afvaardiging van het Europees parlement om te bezien of er overeenstemming kan worden gevonden over de uiteindelijke kandidaat. Ingevolge artikel 14(1), EOM-Verordening benoemen het Europees parlement en de Raad de Hoofdaanklager namelijk in onderlinge overeenstemming;»6

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan aangeven welke criteria voor het Nederlandse kabinet leidend zijn bij een keus voor een van beide kandidaten als Hoofdaanklager bij het EOM?

Kan de regering tevens aangeven of er namens Nederland een bepaalde voorkeur is uitgesproken voor een kandidaat-Hoofdaanklager en, zo ja, op welke gronden?

De vaste commissies voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad en voor Justitie en Veiligheid zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

Voorzitter van de vaste commissie voor Immigratie en Asiel / JBZ-Raad, ondertekening mede namens de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid R.G.J. Dercksen

BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 mei 2019

Blijkens uw brief d.d. 1 mei 2019 hebben enkele fracties van uw Kamer vragen en opmerkingen over de tweede voortgangsrapportage Eupropees Openbaar Ministerie (EOM), die u op 4 april jl. is toegegaan. Graag beantwoord ik deze vragen door middel van deze brief.

De leden van de D66-fractie vragen of de regering in het komende implementatievoorstel kan aangeven wat een gezamenlijk begrip van rechtsstatelijkheid inhoudt, wat de kenmerken ervan zijn en wat de mogelijke rechtsstatelijke gebreken zijn waar het EOM tegen op zal kunnen treden.

De aangehaalde Mededeling van de Commissie stelt op p. 2 over het EOM:

«Thans worden andere ideeën besproken, waaronder het voorstel van de Commissie om de financiële belangen van de EU te helpen beschermen in geval van fundamentele tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat, en ook de instelling van een Europees Openbaar Ministerie zou moeten bijdragen aan de bevordering van een gecoördineerde justitiële respons op dergelijke risico’s in de lidstaten.»

Ik wijs er in dit verband op dat het mandaat van het EOM betrekking heeft op de strafrechtelijke aanpak van EU-fraude, zoals dat is omschreven in de artikelen 22 en 25 van de EOM-Verordening. De hierboven door u aangehaalde passage moet dan ook worden gelezen met inachtneming van het thans voor het EOM geldende juridische kader.

In antwoord op de specifieke vraag of ik in het komende implementatievoorstel kan aangeven wat een gezamenlijk begrip van rechtsstatelijkheid is, wat de kenmerken ervan zijn en wat de mogelijke rechtsstatelijke gebreken zijn waar het EOM tegen op zal kunnen treden, zou ik willen stellen dat het wetsvoorstel zich daarvoor in mijn optiek met betrekking tot dat laatste aspect minder goed leent. Wat begrip en kenmerken van rechtsstatelijkheid betreft, verwijs ik naar de kadertekst in de inleiding van de door deze leden aangehaalde Commissie-mededeling, die verwijst naar het toezicht van onafhankelijke en onpartijdige rechters en een aantal beginselen, zoals het legaliteitsbeginsel, het rechtzekerheidsbeginsel, het verbod van willekeurige uitoefening van de uitvoerende macht, het beginsel inzake doeltreffende bescherming door onafhankelijke rechters en inzake doeltreffende rechterlijke toetsing, met inbegrip van de eerbiediging van de grondrechten, het beginsel van scheiding der machten, en het beginsel van gelijkheid voor de wet.7 Ik kan me goed in deze gemeenschappelijke opvatting van de rechtsstaat vinden. De Commissie signaleert dat op een aantal gebieden verbeteringen kunnen worden overwogen en zal hier in juni met voorstellen op terugkomen8. Over deze en andere ontwikkelingen met betrekking tot de Rule of Law in EU-verband zult u langs de gebruikelijke kanalen op de hoogte worden gehouden. Ik refereer in dit verband bijvoorbeeld aan het BNC-fiche inzake de Commissiemededeling rechtsstatelijkheid van 3 april jl. dat het parlement uiterlijk eind mei zal ontvangen, en de verslagen van de JBZ-raad en de Raad Algemene Zaken.

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan aangeven welke criteria voor het Nederlandse kabinet leidend zijn bij een keus voor een van beide kandidaten als Hoofdaanklager bij het EOM. Deze leden hebben tevens gevraagd of de regering kan aangeven of er namens Nederland een bepaalde voorkeur is uitgesproken voor een kandidaat-Hoofdaanklager en zo ja, op welke gronden.

Voor Nederland is het belang van een goede start van het EOM leidend voor de keuze van de hoofdaanklager van het EOM. Nederland meent daarnaast dat het oordeel van het onafhankelijke selectiepanel bedoeld in artikel 14(3), EOM-Verordening zwaar moet meewegen bij de uiteindelijke keuze van de Hoofdaanklager. De indicatieve stemming in Coreper op 20 februari jl. was vertrouwelijk van aard. Voor de goede orde verwijs ik in dit verband graag naar de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden van de Tweede Kamer Van Dam en Van Helvert (CDA) over het statement van de werkgroep Legal Affairs and Human Rights van de parlementaire assemblee van de Raad van Europa over Laura Kövesi. Ik heb deze antwoorden op 22 mei jl., mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, aan de Tweede Kamer gestuurd.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Zie dossier E130041 op www.europapoort.nl

X Noot
2

Kamerstukken I 2018/2019, 33.709, AO

X Noot
3

Kamerstukken I 2018/2019, 33.709, AO

X Noot
4

COM (2019)163 final

X Noot
5

COM (2019)163 final, p. 2

X Noot
6

Kamerstukken I 2018/2019, 33 709, AO, p. 1–2.

X Noot
7

COM(2019) 153, p. 1, kader «wat is de rechtsstaat»

X Noot
8

Ibidem, p. 16–17

Naar boven