33 709 EU voorstel: Verordening oprichting Europees openbaar ministerie COM (2013) 534

Nr. 6 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 maart 2014

In vervolg op het verslag van de JBZ-Raad van 3 en 4 maart 2014 dat ik u op 18 maart jl. heb toegezonden (Kamerstuk 32 317, nr. 222), doe ik u ter informatie een voorstel van het Griekse Voorzitterschap toekomen over de oprichting van het Europees Openbaar Ministerie1.

Het document bevat, voortbouwend op het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, voorstellen over de taken, onafhankelijkheid, structuur en bevoegdheden van het Europees Openbaar Ministerie. Het is een eerste uitwerking door het Voorzitterschap van de collegiale structuur waarvoor tijdens de laatste JBZ-Raad door de meerderheid van lidstaten steun is uitgesproken. Dit voorstel zal in Brussel worden besproken in een zogenaamde «Friends of the Presidency» setting. Deze benaming wordt gehanteerd voor een vergadering op expertniveau waaraan alle leden van de vaste raadswerkgroep deelnemen en houdt in dat er in afwijking van de vergaderingen van de raadswerkgroep niet gewerkt wordt met vertaling. De voertaal is dan Engels. Dit is een in Brussel gangbare procedure.

Het Voorzitterschap heeft de voorgelegde tekst niet tijdens de laatste JBZ-Raad aangekondigd. Ik heb daarom nog geen zicht op de mate waarin het voorstel draagvlak onder de lidstaten zal hebben. De door het Voorzitterschap opgestelde tekst gaat weliswaar uit van een collegestructuur, maar de uitwerking ervan bevat ook centralistische elementen. Tijdens de laatste JBZ-Raad steunden achttien lidstaten de oprichting van het EOM op basis van een collegiale structuur. De concrete invulling van de collegiale structuur is toen niet uitvoerig besproken. Duidelijk was wel dat er binnen de Raad verschil van mening bestaat over de vraag of een college de centrale structuur van het Commissievoorstel moet vervangen of daaraan juist moet worden toegevoegd. De opvattingen over een college lopen tussen de voorstanders daarvan dus sterk uiteen. Ik onthoud mij dan ook voorlopig van een oordeel over deze tekst.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven