33 709 EU voorstel: Verordening oprichting Europees openbaar ministerie COM (2013) 534

32 317 JBZ-Raad

Nr. 10 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 juni 2015

In deze brief treft u het verslag aan van de behandeling van het voorstel voor een Europees Openbaar Ministerie (EOM) tijdens de JBZ-Raad van 15 en 16 juni 2015.

Verslag bespreking EOM tijdens de JBZ-Raad 15 en 16 juni 2015

De Voorzitter leidde de discussie in met de stelling dat een evenwichtig compromis zou zijn bereikt ten aanzien van de artikelen 1 t/m 16 van de voorgestelde verordening die de structuur van het EOM en de benoemingsprocedure van zijn functionarissen betreffen.

De belangrijkste voorliggende vraag van het Voorzitterschap was of de JBZ-Raad in beginsel kon instemmen met de tekst van de eerste 16 artikelen van de ontwerpverordening, zoals die is opgenomen in bijlage 1 van het thans voorliggende Raadsdocument1. Hierbij zou dan de afspraak gelden dat de details van de tekst opnieuw worden bezien zodra de Raad in beginsel overeenstemming heeft bereikt over de volledige tekst van de ontwerpverordening. In voornoemd Raadsdocument wordt vermeld dat dit uitdrukkelijk zou gebeuren zonder vooruit te lopen op de uiteindelijke beslissing van de lidstaten al dan niet deel te nemen aan het EOM.

Commissaris Jourová verwelkomde de voortgang die onder het Letse Voorzitterschap is gemaakt. Ze voegde daaraan toe dat de Commissie heeft aangegeven bereid te zijn om wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke Commissievoorstel te aanvaarden, zolang aan de uitgangspunten van een effectief en onafhankelijk EOM wordt voldaan. De Commissie streeft nog steeds naar oprichting van het EOM in 2016. De Commissaris gaf aan wel zorgen te hebben bij een aantal wijzigingen ten opzichte van het Commissievoorstel in de voorliggende tekst. Zij toonde zich met name kritisch over het feit dat supervisie over zaken nu in alle gevallen in handen is gesteld van de Europese aanklager uit de lidstaat waar het onderzoek plaatsvindt en het feit dat de rol en bevoegdheid van het centrale niveau is beperkt ten gunste van meer autonomie voor de gedelegeerde aanklager.

De lidstaten reageerden langs de volgende lijnen.

Verreweg de meeste lidstaten verklaarden zich akkoord met de artikelen 1 t/m 16. Vele gaven aan daarin een evenwichtig compromis te zien en benadrukten het belang van deelname aan het EOM door zoveel mogelijk lidstaten. Enkele lidstaten plaatsten het belang van een EOM in het licht van de economische crisis. In tijden van bezuinigingen en budgettaire krapte, is het volgens deze lidstaten niet te verteren dat het geld van de belastingbetaler onvoldoende wordt beschermd tegen fraudeurs die misbruik maken van verschillen tussen lidstaten in de bestrijding van fraude met EU-geld. Deze lidstaten beschouwen het voorstel tot oprichting van het EOM als een positieve stap richting versterking van de aanpak van EU-fraude en ter versterking van het vertrouwen van de burger in de EU. Diverse lidstaten gaven aan dat de voorliggende tekst het minimum aan ambitieniveau toont en dat deze niet verder moet worden afgezwakt. Enkele lidstaten gaven aan dat voor hen met deze tekst de grens is bereikt aangaande het inperken van de rol van het centrale niveau van het EOM. Een lidstaat zag zichzelf geconfronteerd met een nationaal constitutioneel probleem dat vooralsnog aan deelname van die lidstaat aan het EOM in de weg zou staan, maar sprak de hoop uit dat daarvoor een oplossing zal worden gevonden. Deze lidstaat legde een verklaring op dit punt af. Een lidstaat heeft wederom bevestigd niet te zullen deelnemen aan het EOM en is hiertoe ook niet verplicht vanwege diens bijzondere positie ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Veel lidstaten gaven nadrukkelijk aan de mogelijkheid te willen behouden om op een later moment op de artikelen 1 t/m 16 terug te komen. Het inkomende Luxemburgse Voorzitterschap deelde mede vanaf 1 juli 2015 prioriteit te zullen geven aan de onderhandelingen over het EOM. Luxemburg gaf aan dat het mogelijk niet realistisch is er vanuit te gaan dat de onderhandelingen onder het eigen Voorzitterschap zullen kunnen worden afgerond.

Ik heb namens Nederland aangegeven dat Nederland het Voorzitterschap erkentelijk is voor het vele werk dat op dit dossier is verzet, maar dat Nederland niet kan instemmen met het voorliggende voorlopige onderhandelingsresultaat, hoewel er sprake is van verbeteringen van de tekst. Ik heb vastgesteld dat de voorliggende tekst op zich een goede weergave betreft van de stand van zaken in de onderhandelingen. Voorts heb ik opgemerkt dat Nederland bereid is om op constructieve wijze bij te dragen aan de bespreking van andere onderdelen van de ontwerpverordening. Ik heb daarbij toegelicht dat het EOM voor Nederland een politiek gevoelig dossier blijft dat gevolgd wordt door een zeer betrokken parlement, dat Nederland niet wil preluderen op de te maken eindafweging en dat ik daarom niet in de positie was de in deze Raad breed getoonde steun onder lidstaten ten aanzien van de artikelen 1 t/m 16 te onderschrijven. Ik heb verder benadrukt dat voor dit dossier voor Nederland zeer nadrukkelijk het adagium geldt dat «nothing is agreed until all is agreed». Nederland zal op basis van de volledige tekst van de ontwerpverordening een eindoordeel vellen. Nederland meent dat er in een latere fase nog ruimte moet zijn om alternatieve voorstellen voor de thans voorliggende artikelen te doen. Ik doelde hiermee op de punten die voortvloeien uit het position paper van de Tweede Kamer. Conform afspraak met de Tweede Kamer heb ik ook, en marge van de Raad, aandacht gevraagd voor de alternatieven voor een EOM, de positie van OLAF en Eurojust.

De Voorzitter besloot de discussie met een persoonlijke oproep aan de Ministers om aan het publiek uit te leggen dat het geld van de Europese belastingbetaler beter tegen fraude moet worden beschermd en dat het EOM daaraan een belangrijke bijdrage kan leveren. Deze bescherming schiet thans volgens de Voorzitter te kort.

De Voorzitter concludeerde op basis van hetgeen werd besproken dat de JBZ-Raad in ruime mate steun geeft aan de voorliggende tekst voor de artikelen 1 t/m 16. De JBZ-Raad zal deze artikelen evenwel op een later moment, als er meer duidelijkheid bestaat over het complete voorstel, opnieuw moeten bezien. Verder concludeerde hij, dat de JBZ-Raad de voortgang ten aanzien van de artikelen 17 t/m 33 heeft verwelkomd en heeft kennis genomen van de huidige tekst van deze artikelen.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

9372/15 EPPO 30

Naar boven