33 708 EU-voorstel: Verordening hervorming structuur Eurojust COM (2013) 5351

C BRIEF VAN DE VICEVOORZITTER VAN DE EUROPESE COMMISSIE

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Brussel, 15 april 2014

De Commissie dankt de Eerste Kamer voor haar advies over het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het EU Agentschap voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) {COM(2013) 535final}.

Zoals de Commissie heeft aangegeven in haar mededeling COM(2013) 851 van 27 november 2013 over de heroverweging van het voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie wat betreft het subsidiariteitsbeginsel, overeenkomstig protocol nr. 2, zal zij tijdens de wetgevingsprocedure terdege rekening houden met de gemotiveerde adviezen van de nationale parlementen.

Wat de gemeenschappelijke aanpak voor gedecentraliseerde agentschappen betreft, benadrukt de Commissie dat deze aanpak op tal van gebieden is gevolgd, in het bijzonder met betrekking tot de voorgestelde beheersstructuur van Eurojust, met inbegrip van de financiële en budgettaire bepalingen. In deze context verwijst de Commissie naar het voorstel een raad van bestuur in te stellen, dat rechtstreeks voortkomt uit de gemeenschappelijke aanpak Eén punt ten aanzien waarvan de gemeenschappelijke aanpak niet is gevolgd, betreft het college. De gemeenschappelijke aanpak voorziet normaal gezien in een bestuur met tweetrapsstructuur (raad van bestuur – dagelijks bestuur). In het geval van Eurojust heeft de Commissie het beter geacht het huidige model met een college te behouden, dat uniek en kenmerkend is voor de huidige structuur van het agentschap.

Met betrekking tot de bevoegdheden van de nationale leden bevestigt de Commissie dat haar voorstel om die bevoegdheden te harmoniseren, Eurojust in staat zou stellen in de toekomst een efficiëntere operationele respons te bieden. Uit de raadplegingen van Eurojust en van de lidstaten tijdens de voorbereiding van het voorstel is gebleken dat de huidige situatie waarin de bevoegdheden van de nationale leden op onsamenhangende wijze worden geregeld, een negatief effect heeft op de operationele doelmatigheid van Eurojust. De voorgestelde harmonisering van de bevoegdheden moet dit effect wegnemen en zorgen voor een meer betrouwbare oplossing in de toekomst.

Met betrekking tot het verband dat in het advies wordt gelegd tussen de voorgestelde Eurojustverordening en de instelling van een Europees Openbaar Ministerie, is de Commissie van mening dat de voorgestelde verbeteringen voor de werking van Eurojust lonend zijn, los van de instelling van het Europees Openbaar Ministerie.

In antwoord op de vraag of Eurojust de taken van het Europees Openbaar Ministerie niet zelf zou kunnen uitvoeren, dient erop te worden gewezen dat zulks niet mogelijk is op grond van de toepasselijke bepaling van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Op grond van artikel 85 van het Verdrag kan aan Eurojust niet de bevoegdheid worden gegeven om strafrechtelijk onderzoek te voeren en overtreders te vervolgen. Enkel met de instelling van het Europees Openbaar Ministerie op grond van artikel 86 VWEU kan worden voorzien in alle maatregelen die nodig zijn om fraude met EU-middelen op passende wijze te onderzoeken en te vervolgen.

Met betrekking tot de vraag of Eurojust goed functioneert, verwijst de Commissie naar de toelichting bij het voorstel, waarin zij haar doelstellingen duidelijk aangeeft. De Commissie is met name van mening dat de doeltreffendheid van Eurojust zou kunnen worden bevorderd via verbeteringen met betrekking tot de beheersstructuur en de bevoegdheden van de nationale leden, zoals aangegeven in het voorstel.

In antwoord op de vragen betreffende het functioneren van Eurojust en de samenwerking met de lidstaten bij de follow-up van onderzoeken van OLAF, verwijst de Commissie naar de effectbeoordeling bij het voorstel tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie2. Die geeft een overzicht van de follow-up van onderzoeken van OLAF door de lidstaten. In het document wordt opgemerkt dat er in dat opzicht tussen de lidstaten grote verschillen bestaan. Het percentage daadwerkelijke vervolgingen naar aanleiding van onderzoek van OLAF varieert van 19,2% tot 91,7%. Dat sommige lidstaten een relatief hoog vervolgingspercentage kunnen voorleggen, en andere niet, doet vermoeden dat de problemen met de follow-up van (administratieve) onderzoeken van OLI4F niet te maken hebben met de kwaliteit van die onderzoeken, maar met de maatregelen die de lidstaten als gevolg daarvan nemen. De bovengenoemde effectbeoordeling bevat ook nadere informatie over de redenen waarom de autoriteiten van de lidstaten moeilijkheden ondervinden bij het onderzoek naar en de vervolging van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden. Genoemd worden onder meer het aantal zaken dat de autoriteiten moeten behandelen, de complexiteit van de zaken en van het door de lidstaat toegepaste procedurele kader, de ervaring van de openbare aanklagers met de behandeling van complexe zaken en de middelen die de lidstaten beschikbaar stellen voor de bestrijding van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden. In deze context dient te worden opgemerkt dat Eurojust bij dergelijke zaken pas wordt betrokken wanneer een van de lidstaten een strafrechtelijk onderzoek heeft ingesteld en de hulp van Eurojust inroept.

Het is derhalve niet het voorstel voor de hervorming van Eurojust dat een oplossing kan bieden voor de bovenstaande problemen, maar eerder het voorstel tot instelling van het Europees Openbaar Ministerie. Strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, zouden immers rechtstreeks door het Europees Openbaar Ministerie aan een strafrechtelijk onderzoek worden onderworpen, en de follow-up zou worden gegarandeerd door de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie om deze strafbare feiten rechtstreeks te vervolgen voor de bevoegde rechters van de lidstaten.

De Commissie hoopt dat de vragen van de Eerste Kamer hiermee zijn beantwoord en kijkt ernaar uit de politieke dialoog in de toekomst voort te zetten.

Maroš Šefčovič Vicevoorzitter


X Noot
1

Zie E130040 op www.europapoort.nl .

X Noot
2

SWD(2013) 274 final van 17.7.2013.

Naar boven