33 682 Evaluatie Wet uniformering loonbegrip

Nr. 13 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 december 2014

Naar aanleiding van de evaluatie van de Wet ULB en de motie Groot1, heeft het kabinet in december 2013 aan de Tweede Kamer gerapporteerd over de loonstrookjeseffecten en de relatie met het koopkrachtbeeld 2014 (Kamerstuk 33 682, nr. 12). Er is toegezegd de Kamer hierover jaarlijks te informeren. In deze brief geeft ik u, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, een overzicht van de loonstrookjes en de koopkrachteffecten voor 2015 op basis van de Decemberraming van het CPB.

Het loonstrookje is voor veel mensen het moment waarop hun koopkracht inzichtelijk wordt. Maar, niet alle koopkrachtbepalende elementen komen tot uiting op het loonstrookje. Zo zijn de inflatie en veranderingen in de toeslagen bijvoorbeeld niet zichtbaar op het loonstrookje. Deze elementen komen wel naar voren in het koopkrachtbeeld. Deze brief geeft dan ook zowel de loonstrookjeseffecten per 1 januari 2015 als het koopkrachtbeeld 2015 weer. Verder wordt in deze brief ingegaan op de wijzigingen in de sfeer van de toeslagen.

Het loonstrookjeseffect per januari 2015 is voor de meeste mensen positief. Voor werknemers op het minimumloon en alleenstaande ouders in de bijstand is het loonstrookjeseffect negatief. De minnen voor deze groepen worden in het koopkrachtbeeld echter geheel of grotendeels geneutraliseerd. Ook voor gepensioneerden is er een positief loonstrookje volgend jaar.

Als gevolg van onder meer het vervallen van de eenmalige gemeentelijke uitkering, hogere zorgpremies, bezuinigingen op de zorgtoeslag en hervorming van de kindregelingen, is de koopkrachtontwikkeling in de meeste gevallen minder positief dan het loonstrookjeseffect. Toch stijgt de koopkracht volgend jaar voor de meeste huishoudens, en zelfs meer dan met Prinsjesdag werd verwacht. De mediane2 stijging komt volgens de laatste raming van het CPB uit op ¾%.

Loonstrookjes 2015 over het algemeen positief

In tabel 1 worden de loonstrookjeseffecten (verandering in het maandloon in januari) voor werknemers, uitkeringsgerechtigden, en AOW-gerechtigden getoond, en figuur 1 geeft een meerjarig perspectief. Bij uitkeringen en AOW is het loonstrookjeseffecten na (wettelijk vastgelegde) indexatie weergegeven, bij werknemers is de contractloonstijging niet meegenomen. Het WML kent natuurlijk wel een wettelijk vastgestelde indexatie, maar deze is niet meegerekend in het loonstrookjeseffect voor de werknemer rond WML. Er is gerekend met een gewogen gemiddelde pensioenpremie. Individuele loonstrookjes kunnen daarom afwijken van dit beeld.

  • Werkenden hebben over het algemeen een positief loonstrookjeseffect o.a. door de verhoging van de maximale arbeidskorting en de verhoging van de afbouwgrens van de arbeidskorting. Ook hebben veel huishoudens voordeel van het hogere maximum van de algemene heffingskorting. Het hogere tarief in de 1e schijf van de loon- en inkomstenbelasting heeft een negatief effect op het loonstrookje, net als de verhoging van het afbouwpercentage van de algemene heffingskorting. Gepensioneerden zien hun AOW stijgen als gevolg van indexatie. Daarnaast is het loonstrookje van het pensioen positief door een lagere inkomensafhankelijke bijdrage aan de Zorgverzekeringswet.

  • Voor twee groepen zijn er negatieve loonstrookjeseffecten in januari: Alleenstaande ouders in de bijstand krijgen als gevolg van de hervorming kindregelingen te maken met afschaffing van de bijstandsaanvulling voor alleenstaande ouders (€ 3.200 per jaar). Hiervoor in de plaats komt de alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget van € 3.050. Daarnaast wordt het tweede kindbedrag in het kindgebonden budget verhoogd met € 255. Deze toeslag wordt al voorafgaand aan de maand waarop het recht ontstaat uitbetaald. In december ontvangen alleenstaande ouders dus zowel de bijstandsaanvulling en de alleenstaande ouderkorting, als het kindgebonden budget voor januari. Omdat het extra kindgebonden budget niet zichtbaar is op het loonstrookje maar het vervallen van de bijstandsaanvulling wel, ontstaat een fors negatief loonstrookjeseffect (– 21¼%). In het standaardkoopkrachtbeeld zien we dat deze min is teruggebracht (tot – ½%).

  • Werknemers op of onder het minimumloon zien een negatief maandelijks loonstrookje (maximaal circa € 10) omdat per 2015 aanpassingen in de loonbelastingtabellen worden doorgevoerd. Hiermee wordt voorkomen dat mensen gedurende het jaar te weinig belasting afdragen en moeten bijbetalen in de inkomstenbelasting. De totaal te betalen belasting over het jaar stijgt echter niet; eventueel te veel afgedragen belasting wordt bij de definitieve aanslag verrekend. De achtergrond van deze maatregel ligt in de afbouw van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Ondanks dit negatieve maandelijkse loonstrookje, gaan mensen op het WML er in koopkracht op vooruit (+¾% voor een alleenstaande). Dat komt doordat ze in 2015 over het hele jaar genomen minder belasting gaan betalen, mede als gevolg van de hogere arbeidskorting.

  • Afhankelijk van de hoogte waarop individuele pensioenfondsen hun premie voor volgend jaar vaststellen, kunnen de loonstrookjes gunstiger uitpakken dan vermeldt in onderstaande berekeningen. Bij ambtenarenfonds ABP zien we bijvoorbeeld dat de pensioenpremie volgend jaar daalt. Die daling levert een extra positief inkomenseffect op van ½ tot 1% voor ambtenaren.

Tabel 1. Loonstrookjeseffecten (%) januari 2015

Loonstrookjeseffecten

   

Werknemer

2014

2015

20.000 (ca WML)

+3¾

– ½

35.000 (ca modaal)

+2

70.000 (ca 2xmodaal)

+2

105.000 (ca 3xmodaal)

– ¾

+1

     

Uitkeringen

   

Bijstand

+2¼

+1¼

Uitkering bruto 27.500

+1½

Uitkering bruto 37.500 (maximale sociale uitkering)

     

Gepensioneerd

   

AOW

+1¼

+1¼

10.000 pensioen

+1¼

30.000 pensioen

+1

Figuur 1: loonstrookjes meerjarig perspectief

Figuur 1: loonstrookjes meerjarig perspectief

Bron: SZW-berekeningen.

Wat verandert er in de toeslagen?

In 2015 verandert het kindgebonden budget op een aantal punten. De wijziging maakt deel uit van het wetsvoorstel hervorming kindregelingen:

  • Alleenstaande ouders krijgen vanaf 1 januari 2015 € 3.050 extra kindgebonden budget per jaar. Daar staat tegenover dat de aanvulling voor alleenstaande ouders in de bijstand en de fiscale korting voor alleenstaande ouders verdwijnen. In december 2014 zullen deze ouders eenmalig dubbel voordeel ervaren; zij ontvangen zowel de vooruitbetaling van het extra kindgebondenbudget als de bijstandsaanvulling en alleenstaande ouderkorting.

  • De bedragen voor het 1ste en 2e kind gaan per 1 januari 2015 omhoog met € 15 per jaar voor het 1ste kind en € 255 per jaar voor het 2e kind. Tevens wordt het afbouwpercentage van het kindgebonden budget verlaagd. Wel daalt de inkomensgrens waarop men het maximale kindgebonden budget ontvangt van € 26.147 naar € 19.463. Hierdoor kunnen mensen met een inkomen boven deze grens minder tegemoetkoming krijgen.

  • De tegemoetkoming voor ouders in de schoolkosten (WTOS) voor kinderen jonger dan 18 jaar verdwijnt op 1 augustus 2015. Het kindgebonden budget voor kinderen van 16 en 17 jaar gaat vanaf dat moment omhoog met € 116.

Ook in de zorgtoeslag vinden met ingang van 1 januari 2015 een aantal veranderingen plaats:

  • De zorgtoeslag wordt steiler afgebouwd. Deze maatregel raakt alle zorgtoeslagontvangers met een inkomen boven het minimumloon. De daling is groter naarmate het inkomen hoger is. Alleenstaanden verliezen maximaal circa € 17 per maand. Voor meerpersoonshuishoudens daalt de zorgtoeslag met maximaal circa € 41 per maand. Dit is terug te zien op de beschikking die deze huishoudens in december ontvangen.

  • Mensen met een inkomen op of onder het minimumloon, zien hun zorgtoeslag juist stijgen (met circa € 7 per maand voor een alleenstaande en € 12 per maand voor een meerpersoonshuishouden). Dat komt deels ook door een hogere zorgpremie, die voor de laagste inkomens volledig wordt gecompenseerd via een hogere zorgtoeslag.

Koopkrachtontwikkeling 2015 beter dan verwacht

Tabel 2 geeft de koopkrachtontwikkeling van 2014 en 2015 weer voor enkele voorbeeldhuishoudens. De koopkrachtontwikkeling geeft een vollediger beeld van het besteedbaar inkomen dan het loonstrookje, omdat niet alleen naar de ontwikkeling van het nettoloon in januari is gekeken, maar het beeld over het hele jaar 2015 wordt gepresenteerd, waarbij ook rekening wordt gehouden met inflatie, met veranderingen in de toeslagen waar mensen recht op hebben en met de gemiddelde loonontwikkeling.

De Decemberraming van het CPB laat voor 2015 een positievere koopkrachtontwikkeling zien dan er met Prinsjesdag werd verwacht. De mediane koopkracht stijgt in 2015 met ¾%. Door de neerwaarts bijgestelde inflatie, een lagere nominale zorgpremie en een lagere pensioenpremie voor ambtenaren is de koopkrachtraming met een kwart procentpunt naar boven bijgesteld.

Voor 2014 stelt het CPB de mediane koopkrachtontwikkeling met een kwart procentpunt naar beneden bij. Dat komt door de lagere verwachte contractloonstijging in de marktsector.

  • De voorbeeldhuishoudens in onderstaande tabel laten zien dat niet-werkenden er in 2015 in koopkracht op achteruit gaan, terwijl werkenden overwegend een neutrale tot licht positieve koopkrachtontwikkeling ondervinden. Werkenden hebben profijt van een verhoging van de arbeidskorting en een latere afbouw van de arbeidskorting. Mensen die niet werken hebben dit voordeel niet. De mediane koopkrachtontwikkeling van werkende valt daardoor volgend jaar positiever uit dan die van uitkeringsgerechtigden. Toch komt ook voor uitkeringsgerechtigden de mediane koopkrachtontwikkeling uit op + ¾% (zie tabel 3). 73% Van de uitkeringsgerechtigden heeft in 2015 een neutrale tot positieve koopkrachtontwikkeling. Voor werkenden is dat 85%.

  • De negatieve koopkrachtontwikkeling bij alleenverdieners met een modaal inkomen en ouderen met een pensioen van € 10.000 komt onder andere doordat de zorgtoeslag steiler wordt afgebouwd.

  • Sociaal minima zien hun koopkracht in 2015 – met uitzondering van het paar in de bijstand – afnemen ten opzichte van 2014 door de lichte verhoging van het belastingtarief in de eerste schijf en het eenmalige karakter van de koopkrachttegemoetkoming.

  • De positieve koopkrachtontwikkeling van alleenstaande ouders op het minimumloon en de negatieve koopkrachtontwikkeling van de alleenstaande ouder in de bijstand wordt met name veroorzaakt door de inwerkingtreding van de hervorming kindregelingen. Alleenstaande ouders die 4 dagen werken tegen minimumloon, gaan er door deze hervorming fors op vooruit (+ € 190 per maand). Omdat alleenstaande ouders die besluiten te gaan werken vanuit een uitkering recht houden op het kindgebondenbudget (voorheen verloren zij hun bijstandaanvulling), wordt werken nu voor het eerst lonend voor deze groep. De alleenstaande ouder in de bijstand gaat er circa € 9 per maand in koopkracht op achteruit.

  • De gepensioneerden in de tabel met standaardhuishoudens zien hun koopkracht volgend jaar – met uitzondering van de alleenstaande op AOW-niveau – dalen. Het positieve effect van het loonstrookje valt weg door de inflatie (en de daarbij achterblijvende pensioenindexatie) in combinatie met een hogere zorgpremie en lagere zorgtoeslag. Dit is echter niet het volledige beeld. De mediane koopkrachtontwikkeling van alle gepensioneerden komt volgend jaar uit op 0%. 55% Van de gepensioneerden heeft een gelijkblijvende of positieve koopkrachtontwikkeling.

Tabel 2. koopkrachtontwikkeling 2015 voorbeeldhuishoudens (stand: Dec 2014)

Koopkrachtcijfers

   
 

2014

2015

Actieven:

   

Alleenverdiener met kinderen

   

Modaal

0

– 2½

2 x modaal

¼

½

     

Tweeverdieners

   

modaal + ½ x modaal met kinderen

¼

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen

1 ¼

¾

modaal + modaal zonder kinderen

2 ¼

¼

2 x modaal + modaal zonder kinderen

1

¾

     

Alleenstaande

   

Minimumloon

3 ½

¾

Modaal

2 ¼

¼

2 x modaal

¼

1

     

Alleenstaande ouder

   

minimumloon

– ¼

10½

modaal

1 ¼

2

     

Inactieven:

   

Sociale minima

   

paar met kinderen

¾

¾

alleenstaande

1 ½

– ½

alleenstaande ouder

1

– ½

     

AOW (alleenstaand)

   

(alleen) AOW

1 ½

0

AOW +10000

0

– ¾

     

AOW (paar)

   

(alleen) AOW

¼

– ½

AOW +10000

0

– 1½

Tabel 3. Mediane koopkrachtontwikkeling 2015 (stand Dec 2014)
 

2015

Omvang (in %)

Inkomensbron

   

Werkenden

1

64

Uitkeringsontvangers

¾

10

Gepensioneerden

0

24

     

Alle huishoudens

¾

100

Bron: SZW-berekeningen.

Natuurlijk geeft ook het koopkrachtbeeld geen volledig beeld van de veranderingen in de portemonnee van elk huishouden. Allereerst betreft dit een statische ontwikkeling, waarbij dynamische veranderingen in de gezinssamenstelling, werksituatie et cetera niet worden meegenomen. Als mensen een bonus ontvangen, promotie maken, gaan samenwonen of hun baan kwijtraken, heeft dit in veel gevallen een veel groter effect op de koopkracht dan de beleidseffecten die met het statische beeld worden getoond.

Daarnaast wordt bij de standaardhuishoudens geen rekening gehouden met de woonsituatie van mensen. Deze huishoudens hebben ook geen specifieke (zorg) kosten. In de puntenwolken en medianentabel (zoals in tabel 3, maar in de inkomensbijlage in de begroting van SZW wordt dit uitgebreider toegelicht) wordt er wel rekening gehouden met maatregelen op de huur en koopmarkt en in de zorg. De stijging van de gemeentelijke lasten loopt mee in de inflatie, wat niet wil zeggen dat de lastenstijging voor individuele huishoudens niet kan afwijken van de gemiddelde ontwikkeling.

Ten slotte zijn er huishoudens die te maken krijgen met de overheveling van zorg naar gemeenten. Dit betekent niet dat zij de zorg die zij nu ontvangen zullen verliezen. Voor een belangrijk deel zullen deze huishoudens op door gemeenten georganiseerde voorzieningen kunnen rekenen. Gemeenten kunnen individueel maatwerk leveren om de huishoudens te ondersteunen die worden getroffen door meerdere maatregelen.

Het loonstrookje in januari is voor veel mensen het belangrijkste moment waarop de effecten van beleid op het inkomen zichtbaar worden. Maar de inspanningen van het kabinet rondom de monitoring van en communicatie over koopkracht, beperken zich niet tot dit moment. Het streven is om gedurende het jaar, op voor de burger relevante momenten, actief en eenduidig te communiceren, zodat het voor mensen zo helder mogelijk is wat beleid voor hun portemonnee betekent.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Kamerstuk 33 682, nr. 11.

X Noot
2

De mediaan is het middelste getal in een reeks van getallen. 50% van de waarnemingen ligt boven dit getal en 50% eronder.

Naar boven