33 673 Wijziging van de Wet veiligheidsonderzoeken in verband met het opnemen van een grondslag voor het doorberekenen van kosten verbonden aan het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken alsmede enkele andere wijzigingen

B MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 2 maart 2015

1. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het voorlopig verslag van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning. Mede namens de Minister van Defensie reageer ik als volgt op de gestelde vragen en gemaakte opmerkingen.

2. Algemeen

VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de memorie van toelichting, de nota naar aanleiding van het verslag en het verslag van de behandeling in de Tweede Kamer duidelijk de bezuinigingsdoelstelling van dit wetsontwerp is aangegeven. Niet duidelijk is deze leden echter de doelstelling vermindering van het aantal vertrouwensfuncties. In de nota naar aanleiding van het verslag (p. 1, 2e alinea) wordt deze vermindering wél als doelstelling genoemd. Bij de behandeling in de Tweede Kamer (Handelingen II 2014/15, nr. 11, item 9, p. 2) stelt de regering dat het doel niet is om het aantal vertrouwensfuncties te verminderen. Voor deze tegenstrijdigheid vernemen de leden van de VVD-fractie gaarne een verklaring.

Met de leden van de VVD-fractie ben ik van mening dat er verwarring kan ontstaan omtrent hetgeen bij de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer over het doel van het wetsvoorstel is gemeld en hetgeen daarover in de schriftelijke stukken naar voren is gebracht. Graag wordt van deze gelegenheid gebruik gemaakt om dit helder uit een te zetten. Dit wetsvoorstel heeft een tweeledig doel. Het eerste doel is, zoals ook gemeld in de nota naar aanleiding van het verslag, dat met deze wet mogelijk wordt gemaakt dat de AIVD en de MIVD de kosten voor het verrichten van veiligheidsonderzoeken kunnen doorberekenen aan de werkgever. De inzet van publieke middelen wordt daarmee beperkt. Dit is het primaire doel van het wetsvoorstel. Daarnaast is het doel het terugdringen van het aantal vertrouwensfuncties en het daarmee samenhangende aantal veiligheidsonderzoeken. Uitgangspunt daarbij is dat vertrouwensfuncties alleen worden aangewezen als daartoe in het kader van de nationale veiligheid een daadwerkelijke noodzaak bestaat. De verwachting is dat door kostendoorberekening scherper zal worden gekeken naar de noodzaak om functies als vertrouwensfuncties aan te wijzen. Met een scherpere aanwijzing hangt naar verwachting een daling van het aantal aangewezen functies samen. Het coûte que coûte verminderen van het aantal vertrouwensfuncties is dus niet het doel van dit wetsvoorstel. De nationale veiligheid blijft altijd voorop staan.

De leden van de VVD-fractie constateren dat volgens de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag het aanwijzingsbeleid vertrouwensfuncties zal worden aangescherpt. Deze leden vragen om een nadere uiteenzetting wat in dit verband onder aanscherpen moet worden verstaan.

Aanscherping van het aanwijzingsbeleid is met name vormgegeven door de recente vaststelling van een nieuwe Leidraad aanwijzing vertrouwensfuncties van de AIVD. De nieuwe Leidraad vervangt de eerder geldende algemene leidraad aanwijzing vertrouwensfuncties en de specifieke leidraden voor de politie en de vitale sectoren, alsmede de handleiding bij de algemene leidraad. Met de nieuw opgezette Leidraad is verdere aansluiting bij de uitgangspunten van de Wet veiligheidsonderzoeken, zoals de sluitstukgedachte, beoogd. De sluitstukgedachte houdt in dat het aanwijzen van vertrouwensfuncties en het instellen van een veiligheidsonderzoek alleen kan plaatsvinden nadat alle in redelijkheid te nemen fysieke en organisatorische maatregelen zijn genomen, maar desondanks restrisico’s overblijven waarbij schade aan de nationale veiligheid mogelijk is. De Leidraad bevat eenduidige en uitgewerkte criteria om te bepalen voor welke functies een veiligheidsonderzoek noodzakelijk is en van welk niveau dit veiligheidsonderzoek dient te zijn. Door het in de Leidraad uitgewerkte stappenplan te volgen worden de gronden op basis waarvan vertrouwensfuncties worden aangewezen transparant gemaakt en geconcretiseerd. Aan de hand van de zogenoemde impactcriteria wordt bepaald wat de impact is van de schade die door een functionaris aan de nationale veiligheid kan worden aangebracht (risicobeoordeling). De impactcriteria in de Leidraad in samenhang met de waarschijnlijkheid dat een calamiteit zich voordoet, bepalen zo of, en zo ja op welk niveau, vertrouwensfuncties dienen te worden aangewezen. Daarmee geeft de nieuwe Leidraad de vakminister de handvatten om op uniforme en scherpe wijze functies te onderscheiden van waaruit de nationale veiligheid geschaad zou kunnen worden. Het aangescherpte beleid is gebaseerd op de uitgangspunten zoals deze in de rijksbrede Strategie Nationale Veiligheid (SNV) zijn benoemd.1

De leden van de VVD-fractie constateren dat van 2007–2011 het aantal vertrouwensfuncties is gedaald van 92.092 naar 75.557. Zij vragen of hieruit mag worden afgeleid dat het beleid op beperking gericht is geweest en dat dit beleid succesvol was. Zij vragen ook hoe de ontwikkeling (in de daling van aantallen vertrouwensfuncties) na 2011 is geweest en of deze daling ook uitgedrukt kan worden in euro’s.

De cijfers in de jaarverslagen van de AIVD laten vanaf 2007 een dalende trend te zien met betrekking tot het aantal aangewezen vertrouwensfuncties. De AIVD heeft in deze periode aan de hand van de toen geldende algemene leidraad aanwijzen vertrouwensfuncties een stringent aanwijsbeleid gevoerd. De dalende trend is voor een aanzienlijk deel toe te schrijven aan de daling van het aantal vertrouwensfuncties in de sector burgerluchtvaart. Daarbij dient in het oog gehouden te worden dat de afname van het aantal uitgevoerde burgerluchtvaartonderzoeken ook toe te schrijven is aan de langdurige economische (laag) conjunctuur. Een scherp onderscheid tussen krimp in aantallen vertrouwensfuncties als gevolg van beleidsmaatregelen en krimp als consequentie van economische malaise is daarbij niet te maken.

De daling in aantallen vertrouwensfuncties heeft zich in de afgelopen jaren doorgezet. De aantallen aangewezen functies die vallen onder verantwoordelijkheid van de AIVD zijn respectievelijk in 2011 75.556, in 2012 63.948 en in 2013 61.417. Deze daling kan niet vertaald worden in euro’s, omdat de daarvoor benodigde gegevens niet beschikbaar zijn. Naast de aantallen onderzoeken die AIVD heeft geregistreerd, zijn de aantallen onderzoeken uitgevoerd door mandaathouders van belang om te kunnen vergelijken met voorgaande jaren.

De leden van de fractie van de VVD vragen of de regering de vermindering van het aantal vertrouwensfuncties een reëel alternatief acht voor de beoogde kostentoerekening.

Zoals hiervoor aangegeven is het doel van dit wetsontwerp tweeledig. Het primaire doel is het kunnen doorberekenen van de kosten van het verrichten van veiligheidsonderzoeken aan de werkgever. Het onderliggende doel is de verwachting dat daarmee scherper wordt aangewezen en het aantal aangewezen vertrouwensfuncties wordt verminderd. In zoverre is er dus geen sprake van alternatieven maar van complementaire doelen. Ook als het aantal vertrouwensfuncties structureel daalt is de regering van mening dat tarifering wenselijk blijft.

De leden van de fractie van de VVD vragen zich voorts af of de uitvoering van een veiligheidsonderzoek het exclusieve terrein is van de AIVD of dat ook andere instanties een rol spelen.

Het verrichten van veiligheidsonderzoeken als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken is op voet van artikel 6, tweede lid, onder b, en artikel 7, tweede lid, onder b, van Wet op de inlichtingen- Veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) een exclusieve wettelijke taak van de AIVD en MIVD. Andere instanties is niet de bevoegdheid toegekend om veiligheidsonderzoeken uit te voeren. De diensten zijn wel bevoegd om zich bij de uitvoering van deze taak voor het verzamelen van gegevens te wenden tot andere instanties, zoals bijvoorbeeld het Centraal Justitieel Documentatieregister (CJD). Ook worden niet alle veiligheidsonderzoeken door de diensten zelf verricht. Zo laat de AIVD de lichtere onderzoeken onder mandaat verrichten door de in artikel 60 van de Wiv 2002 genoemde personen bij de Koninklijke marechaussee of bij de politiekorpsen.

Welke betrokkenheid heeft een werkgever in de particuliere sector bij het gehele verloop van het veiligheidsonderzoek van zijn werknemer, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Zij vragen ook of de werkgever hierbij een mogelijkheid op interventie of een recht op informatie heeft.

De rol die de werkgever in de particuliere sector heeft bij het gehele verloop van het veiligheidsonderzoek is vastgelegd in de artikelen 4 en 5 van de Wet veiligheidsonderzoeken. De werkgever meldt een persoon die hij wil belasten met de vervulling van een vertrouwensfunctie of functie die nadien als vertrouwensfunctie wordt aangewezen aan bij het hoofd van de AIVD. De werkgever dient betrokkene in te lichten over de betekenis en de rechtsgevolgen van de aanmelding. Vanuit de functie van accountmanagement en een frontoffice welke bij de AIVD zijn ingesteld worden vragen van zowel de werkgever als van betrokkene over het verloop van het veiligheidsonderzoek zoveel als mogelijk beantwoord. Er is evenwel niet een als zodanig vastgelegd wettelijk recht van de werkgever op informatie of interventie. Wel kan de werkgever zich bij een negatief besluit op de aanvraag als partij voegen in een door de werknemer (in spe) aangespannen bestuursrechtelijke procedure van bezwaar en beroep.

De leden van de VVD-fractie vragen wat de wachttijden zijn voor een veiligheidsonderzoek.

Nadat door een werkgever een persoon die hij wil belasten met een vertrouwensfunctie heeft aangemeld bij de AIVD of MIVD beslist ingevolge artikel 6 van de Wet veiligheidsonderzoeken de Minister uiterlijk binnen acht weken omtrent het afgeven van een verklaring. Dit is een termijn van orde. Ruim 90% van de aanvragen worden door de AIVD en MIVD binnen acht weken afgerond. Vooral bij soms complexere onderzoeken kan deze termijn in voorkomende gevallen, met name indien onderzoek in het buitenland noodzakelijk is, worden overschreden.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering het mogelijk acht dat «poolvorming» mede veroorzaakt wordt doordat een werkgever zo snel mogelijk een vacante vertrouwensfunctie wil vervullen en wachttijden zoveel mogelijk wil vermijden.

De regering acht het inderdaad mogelijk dat een werkgever bij met name tijdelijke functies graag uit een pool van vertrouwensfunctionarissen zou willen kunnen putten. Dat een dergelijke behoefte zou bestaan laat echter onverlet dat het onwenselijk en ook in strijd met de Wet veiligheidsonderzoeken is dat «poolvorming» plaatsvindt.

De leden van de fractie van de VVD constateren dat de aangescherpte Leidraad aanwijzing vertrouwensfuncties blijkens de nota naar aanleiding van het verslag in 2013 zal worden geïmplementeerd. Zij vragen of daarna nog financiële prikkels nodig zijn, zoals thans in het wetsvoorstel beoogd.

Inmiddels wordt de aangescherpte Leidraad al weer enige tijd door de AIVD gehanteerd bij de aanwijzing van vertrouwensfuncties. De eerste ervaringen daarbij zijn positief. De koppeling met de hiervoor genoemde impactcriteria heeft bij aanwijzing van functies een dempend effect, waarbij uiteraard wel wordt bewaakt dat het afwegingsproces niet ten koste gaat van de nationale veiligheid. Ook als het aantal vertrouwensfuncties structureel daalt als gevolg van de aangescherpte nieuwe Leidraad, is de regering van mening dat tarifering wenselijk blijft. Zoals hiervoor geschetst wordt met het wetsvoorstel beoogd meerdere doelen te bereiken, waaronder de invulling van het profijtbeginsel.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de memorie van toelichting een toegenomen behoefte aan screening noemt als een van de oorzaken van een stijging van het aantal veiligheidsonderzoeken. Het wetsontwerp gaat er zonder meer vanuit dat deze behoefte moet worden «teruggedrongen». Zij vragen wat de redenen zijn van dit streven naar terugdringen en of er ook positieve aspecten aan een toegenomen maatschappelijke behoefte aan screening zijn. Als er ook positieve aspecten aan een toegenomen maatschappelijke behoefte aan screening zijn, is hun vraag of de regering voornemens is alternatieven te zoeken in plaats van de in aantal te verminderen veiligheidsonderzoeken.

Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen screening in algemene zin, bijvoorbeeld resulterend in een verklaring omtrent het gedrag en screening die plaatsvindt in het kader van de Wet veiligheidsonderzoeken in het belang van de nationale veiligheid. Deze laatste screening betekent voor een betrokkene een forse aantasting van zijn privacy. Een dergelijk onderzoek gaat veel verder dan een naslag die zich bijvoorbeeld beperkt tot de justitiële systemen. Dat is ook toegestaan gelet op het belang van de nationale veiligheid. Echter, als het oogmerk van het waarborgen van de nationale veiligheid naar de achtergrond verdwijnt of zelfs niet aanwezig is, is ook de rechtvaardiging om een dergelijke aantasting van de privacy te maken verdwenen. Dit in de optiek van de regering oneigenlijke gebruik van het instrument van screening moet inderdaad worden teruggedrongen.

Er vallen vanzelfsprekend positieve aspecten te onderkennen aan een toename van screening. De regering wil echter nogmaals benadrukken dat het er bij dit wetsvoorstel niet primair om gaat om, ongeacht de mogelijke gevolgen, de aantallen veiligheidsonderzoeken terug te dringen. Benadrukt wordt dat borging van de nationale veiligheid uitgangspunt dient te blijven bij de uitvoering van veiligheidsonderzoeken. Dit beleid staat los van eventueel te creëren instrumenten om tegemoet te komen aan een toegenomen maatschappelijke behoefte aan screening.

D66-fractie

De leden van de fractie van D66 constateren dat het wetsvoorstel beoogt om – door de kosten van veiligheidsonderzoeken door te berekenen aan de aanvrager – een scherpere selectie te laten plaatsvinden van het aantal aanvragen en voorts om op deze wijze extra inkomsten te verwerven voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, althans, zo begrijpen zij uit de schriftelijke stukken en de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer. Zij vragen de regering om deze beide motieven nog eens in samenhang met elkaar te beschouwen en aan te geven hoe het ene motief zich tot het andere verhoudt.

Voor het antwoord op deze vraag wordt kortheidshalve verwezen naar hetgeen hiervoor uiteen is gezet in reactie op de eerste vraag van de leden van de fractie van de VVD over de doelstelling van dit wetsvoorstel.

De leden van de fractie van D66 vragen zich af of de twee doelstellingen van dit wetsvoorstel niet op andere wijze kunnen worden bediend zonder dat daadwerkelijk doorberekening van kosten voor veiligheidsonderzoeken wordt ingevoerd. Zij wijzen daarbij op de mogelijkheid dat een veel strengere selectie van potentiële veiligheidsonderzoeken plaatsvindt. Zo kunnen deze leden zich voorstellen dat in de toekomst kan worden bepaald dat voor een veiligheidsonderzoek slechts die persoon in aanmerking komt van wie is komen vast te staan dat deze de betrokken functie daadwerkelijk zal gaan vervullen nadat een verklaring van geen bezwaar is verkregen. Wijkt de werkgever van deze gedragslijn af, dan zouden er bestuurlijke sancties kunnen worden opgelegd zoals een bestuurlijke boete. Hierdoor wordt het onmogelijk dat meerdere personen voor een vertrouwensfunctie door de molen moeten worden gehaald of dat onderzoeken plaatsvinden in het kader van «poolvorming».

Ook wordt door deze leden in overweging gegeven om de criteria voor de vraag of een functie moet worden aangemerkt als een vertrouwensfunctie verder aan te scherpen, zodat het belang van de nationale veiligheid nader wordt ingekaderd en wordt voorkomen dat andere maatschappelijke en bedrijfsbelangen (zoals bevorderen van integriteit en voorkomen van fraude) in de praktijk daaronder worden geschaard. Een dergelijke aanscherping van het te voeren beleid omtrent veiligheidsonderzoeken kan het aantal aanvragen reduceren en dus overeenkomstig ook de kosten van deze onderzoeken. Zo nodig zou de regelgeving terzake kunnen worden aangepast. De leden van de D66-fractie krijgen graag een reactie van de regering op hun bovengenoemde suggesties.

De door de leden voorgestelde mogelijkheid, dat voorafgaande aan een veiligheidsonderzoek wordt vastgesteld dat iemand daadwerkelijk de vertrouwensfunctie zal gaan bekleden, leidt in de optiek van de regering vooral tot een sterke toename van de administratieve lasten. Immers, van elke potentiële kandidaat dient dan na aanmelding door de werkgever gerapporteerd te worden of deze persoon daadwerkelijk op de functie wordt geplaatst. De vraag is ook hoe in het stadium van de aanmelding al met zekerheid kan worden vastgesteld dat betrokkene de functie daadwerkelijk zal gaan vervullen. Dat lijkt alleen goed mogelijk te zijn na uitvoering van het veiligheidsonderzoek en na de daadwerkelijke aanstelling. Op het totaal van de jaarlijks door de AIVD uitgevoerde veiligheidsonderzoeken betekent de voorgestelde rapportageplicht voor de werkgever dat de respectievelijke vakministers jaarlijks van de diverse inzenders tot ruwweg 40.000 te controleren meldingen kunnen ontvangen. Vanwege de belasting die dit betekent voor het ambtelijk apparaat is hier niet voor gekozen. Effectieve handhaving van een dergelijke rapportageplicht zal binnen het huidig wettelijk kader arbeidsintensief en daardoor kostbaar zijn. De regering acht een financiële prikkel, zoals deze met het wetsvoorstel wordt geïntroduceerd effectiever en efficiënter.

Verder wil de regering de leden graag wijzen op de nieuwe Leidraad aanwijzing vertrouwensfuncties van de AIVD. Zoals hiervoor al gemeld is deze Leidraad gebaseerd op uitgangspunten zoals deze in de Strategie Nationale Veiligheid zijn benoemd. Met deze leidraad voor het civiele domein is aan de suggestie van de leden van de fractie van D66 om de criteria voor aanwijzing verder aan te scherpen de facto al vorm gegeven.

GroenLinks-fractie

Uit de memorie van toelichting begrijpen de leden van de fractie van GroenLinks dat een belangrijke reden voor het onderhavige wetsvoorstel is om het aantal veiligheidsonderzoeken te beperken door het opwerpen van een financiële drempel. Ter illustratie van het aantal onnodige veiligheidsonderzoeken noemt de regering een steekproef door de KMAR waaruit bleek dat van de 12.000 personen waarvoor een veiligheidsonderzoek was uitgevoerd slechts 3.700 mensen uiteindelijk in een functie (bij burgerluchthavens) terecht waren gekomen waarvoor daadwerkelijk zo’n onderzoek was voorgeschreven. Deze leden vragen of dergelijke onderzoeken ook beschikbaar zijn voor andere sectoren/functies waarvoor op grote schaal veiligheidsonderzoeken zijn gedaan.

Alleen op luchthaven Schiphol is een dergelijk onderzoek uitgevoerd. Zoals ook opgemerkt in de nota naar aanleiding van het verslag bestaat vooral daar de specifieke behoefte om een «voorraad» gescreende medewerkers aan te leggen om deze snel en flexibel te kunnen inzetten zodra er een vertrouwensfunctie vrij komt. De situatie in de luchtvaartsector is derhalve een (heel) andere dan de situatie in de overige sectoren, met name in vergelijking met de publieke sector.

De leden van GroenLinks vragen ook hoeveel onderzoeken er worden uitgevoerd ten behoeve van werkgevers in de private sector, en hoeveel voor publieke functies.

Gemiddeld worden er jaarlijks door de AIVD 30.000 onderzoeken ten behoeve van private werkgevers uitgevoerd. Het merendeel daarvan betreft onderzoeken ten behoeve van de luchthavens. Ten behoeve van de publieke sector worden er jaarlijks zo’n 8.000 onderzoeken uitgevoerd. Door de MIVD zijn in 2014 voor de publieke sector (het Ministerie van Defensie) bijna 15.000 onderzoeken uitgevoerd en voor de private sector (de defensieorderbedrijven) ruim 2.000 onderzoeken.

Een vraag van de leden van de fractie van GroenLinks – die ook door de Raad van State en in de Tweede Kamer is opgeworpen – is of het opwerpen van een financiële drempel het juiste middel is om het aantal veiligheidsonderzoeken te beperken. Zou een dergelijke beperking niet veeleer gezocht moeten worden in de aanscherping van de inhoudelijke criteria en de handhaving daarvan door het ministerie, zo vragen deze leden. Het is immers de Minister die de functies aanwijst waarvoor een veiligheidsonderzoek noodzakelijk is, zodat van een vrije keus om voor een functie wel of geen veiligheidsonderzoek aan te vragen geen sprake is. Een drempel voor werkgevers zou geen beperking mogen opleveren van het aantal functies waarvoor een veiligheidsonderzoek wordt gevraagd, zo stellen de leden van de fractie van GroenLinks, maar zou alleen het aantal veiligheidsonderzoeken dat per functie wordt gevraagd kunnen beperken. Deze leden vragen of zij dit goed zien.

Het wetsvoorstel beoogt met de doorberekening aan de werkgever van de kosten die samenhangen met een veiligheidsonderzoek tot een scherper aanwijzingsbeleid te komen. Zoals in de memorie van toelichting is gemeld is het handelen van de vakminister bij de aanwijzing van functies in een sector gebaseerd op informatie vanuit diezelfde sector. De Minister laat zich voorlichten over kwetsbare functies door de desbetreffende werkgever. Doorberekening van kosten aan de werkgever zal voor hem een stimulans vormen om, bij een indicatie dat de noodzaak om tot aanwijzing over te gaan bestaat, goed in het oog te houden of wellicht het treffen van additionele organisatorische of materiële beveiligingsmaatregelen vanuit bedrijfseconomisch oogpunt niet mogelijk is, waardoor aanwijzing van vertrouwensfuncties achterwege kan blijven. In de contacten tussen vakminister en sector zal naar verwachting een dergelijke afweging aan de orde komen. Daarmee moet – in samenhang met andere maatregelen zoals de door de leden genoemde aanscherping van inhoudelijke criteria reeds vormgegeven met de aangescherpte Leidraad aanwijzing vertrouwensfuncties – een en ander leiden tot een afname van het aantal aangewezen vertrouwensfuncties. Daarenboven zal een kostenprikkel het aanvragen van onnodige veiligheidsonderzoeken, bijvoorbeeld in het kader van poolvorming, ontmoedigen.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering kan aangeven hoe de hoeveelheid aangevraagde onderzoeken zich verhoudt en in de afgelopen jaren verhield tot het aantal functies en functieplaatsen waarvoor een veiligheidsonderzoek noodzakelijk wordt geacht. Zij vragen daarnaast of de regering deze cijfers kan uitsplitsen naar de private en de publieke sector: is het met name de private sector die (onnodig) veel onderzoeken aanvraagt voor een beperkt aantal functies?

Dergelijke specifieke gegevens zijn niet in extenso voorhanden. Grosso modo geldt binnen de publieke sector een verhoudingsgetal van 1:1. Sporadisch komt het daar voor, zoals ook de Algemene Rekenkamer heeft geconstateerd in een onderzoek uit 20112, dat aangewezen functies niet worden bezet door een vertrouwensfunctionaris.

Anders dan de gegevens uit het eerder genoemde onderzoek door de KMAR op de luchthaven Schiphol zijn er voor de luchtvaartsector geen concrete cijfers beschikbaar. Dit komt mede door het gegeven dat de luchthavens een gebiedsgebonden aanwijzing kennen en niet een functiegebonden aanwijzing. Er is daardoor slechts beperkt zicht op de aantallen functies op een luchthaven. Tellingen beperken zich tot de daadwerkelijk verrichte onderzoeken, welke aantallen fluctueren en «meeademen» met groei en krimp op de luchthavens. Veiligheidsonderzoeken die worden uitgevoerd voor aangewezen functies in de overige private sectoren zijn verhoudingsgewijs dermate beperkt in aantal, dat de inschatting is dat het hier slechts zal gaan om een enkel geval waar een veiligheidsonderzoek is uitgevoerd waar deze niet noodzakelijk was. Gelet op het voorgaande kan indicatief aan de leden worden bevestigd dat poolvorming zich met name voordoet in de civiele sector, meer in het bijzonder de luchtvaartsector.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering heeft overwogen om andere middelen dan een financiële drempel in te zetten om te voorkomen dat per functie meerdere veiligheidsonderzoeken worden gevraagd.

Zoals hiervoor en ook in de nota naar aanleiding van het verslag is uiteengezet acht de regering de introductie van een financiële prikkel het meest effectief. Het anderszins voorkomen en bestrijden van onnodige veiligheidsonderzoeken is lastig en zeer arbeidsintensief.

De leden van de fractie van GroenLinks stellen dat voor het beperken van het aantal functies waarvoor een veiligheidsonderzoek wordt uitgevoerd het doorberekenen van de kosten geen soelaas biedt, daar deze functies door de Minister worden aangewezen. Met de regering zijn de leden van de GroenLinks-fractie het eens dat ook kritisch gekeken moet worden naar de aanwijzing van functies waarvoor een onderzoek noodzakelijk is. De uitvoering van veiligheidsonderzoeken vormt immers een aantasting van de privacy van betrokkenen, die gerechtvaardigd moet worden door een nationaal veiligheidsbelang met betrekking tot de uitvoering van een bepaalde vertrouwensfunctie. De leden van de GroenLinks fractie juichen het toe dat de regering onderzoekt of voor sommige functies wel een veiligheidsonderzoek mogelijk moet zijn. Deze leden vragen of de regering een overzicht kan geven van vertrouwensfuncties waarvoor thans wél, maar naar de mening van de regering voortaan géén veiligheidsonderzoek mogelijk zou moeten zijn.

In formele zin geldt dat ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken Onze Minister dan wel het bevoegd gezag van een Hoog College van Staat er zorg voor draagt dat binnen vijf jaren na de aanwijzing van een functie als vertrouwensfunctie en vervolgens telkens na vijf jaren wordt nagegaan of de aanwijzing gehandhaafd moet blijven. De praktijk is evenwel dat aanwijzingen regelmatig en op gezette momenten worden bezien op hun inhoud en geldigheid en indien noodzakelijk worden aangepast, als de vakminister de overtuiging heeft dat een functie geen vertrouwensfunctie (meer) behoort te zijn. De onlangs aangescherpte Leidraad aanwijzing vertrouwensfuncties kan tot aanpassing leiden, maar ook andere factoren, zoals bijvoorbeeld organisatorische veranderingen, kunnen daarbij een rol een spelen. Een aanwijzingsbesluit is dan ook geen statisch document. Het gevraagde overzicht is derhalve niet samen te stellen.

3. Kostendoorberekening

VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie constateren dat de stukken vermelden dat kostentoerekening zal leiden tot beperking van aanvragen van veiligheidsonderzoeken. Bij de behandeling in de Tweede Kamer (Handelingen II 2014/15, nr. 11, item 9, p. 3) geeft de regering aan dat de kosten géén voorname rol spelen, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Voor 85 euro heeft een bedrijf jarenlang gemak. Valt er, zo vragen deze leden, wel of juist geen vermindering van het aantal aanvragen te verwachten als gevolg van kostentoerekening?

Zoals hiervoor vermeld worden met de doorberekening van kosten twee doelen nagestreefd. De inzet van publieke middelen wordt beperkt en een scherpere aanwijzing door de vakminister die verantwoordelijkheid draagt voor het desbetreffende onderdeel van de rijksdienst wordt bevorderd. De verwachting is dat de doorberekening van de aan het veiligheidsonderzoek verbonden kosten een financiële prikkel betekent voor de vakminister om scherper aan te gaan wijzen, niet alleen voor wat betreft de eigen organisatie, maar ook wat betreft de aanwijzing van vertrouwensfuncties in sectoren buiten de rijksdienst welke tot zijn beleidsterrein behoren. Het handelen van de vakminister inzake de aanwijzing van functies in die sector wordt gebaseerd op informatie vanuit diezelfde sector. De Minister laat zich, waar het potentiële vertrouwensfuncties in die sector betreft, voorlichten over kwetsbare functies door de betreffende werkgever. Onder andere op basis van deze informatie wordt door de Minister tot aanwijzing besloten. Doorberekening van kosten aan de werkgever zal een stimulans vormen om bij de aanwijzing van vertrouwensfuncties de noodzaak om tot aanwijzing over te gaan goed in het oog te houden. Een afweging zal in den brede gemaakt worden of wellicht het treffen van additionele organisatorische of materiële beveiligingsmaatregelen vanuit bedrijfseconomisch standpunt niet een betere optie is. Gevolg van die afweging, linksom of rechtsom, is dat er naar alle waarschijnlijkheid minder functies zullen worden aangewezen. Dat vervolgens als consequentie van die aanwijzing door de vakminister een bedrijf op de luchthaven, want daar werd op gedoeld bij de genoemde behandeling in de Tweede Kamer, 85 euro zal moeten betalen ten behoeve van een veiligheidsonderzoek, staat los van bedoelde afweging. Maar «gemak» is er zeker aan verbonden, voor dit bedrag immers is de werkgever ervan verzekerd dat zijn medewerker een gedegen screening heeft gehad op criteria als eerlijkheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, integriteit en veiligheidsbewustzijn. Waar het gaat om vertrouwensfuncties op de luchthavens, is bovendien sprake van een dynamische screening op de afgegeven verklaringen van geen bezwaar. Dit houdt meer specifiek in dat de AIVD stelselmatig justitiële en strafvorderlijke gegevens en gegevens uit de politieregisters opvraagt om te bezien of er niet een tussentijds hernieuwd veiligheidsonderzoek naar betrokkene dient te worden uitgevoerd.

De leden van de VVD-fractie constateren tevens dat het risico van onderschatting en achterwege laten van aanvragen, zoals aangegeven in het advies van de Raad van State, volgens de memorie van toelichting beperkt is, onder andere door strafbaarstelling en de voorgestelde verhoging van het strafmaximum. Deze leden vragen zich af hoe groot de afschrikwekkende werking is van een strafmaximum dat nog nimmer is toegepast.

Bij het opstellen van het wetsvoorstel is onderkend dat de invoering van tarifering in een voorkomend geval het ongewenste effect kan hebben dat de werkgever vanwege financiële motieven de veiligheidssituatie in zijn bedrijf anders voorstelt dan deze feitelijk is. De Wet veiligheidsonderzoeken biedt de nodige waarborgen om dit effect te voorkomen. Daarbij moet niet alleen worden gedacht aan de strafrechtelijk gesanctioneerde informatieplicht van de werkgever, maar ook aan de zorgvuldige procedure en werkwijze bij de aanwijzing van vertrouwensfuncties, de aanwijzingscriteria en aanwijzingsgronden die rijksbreed gelden, het toezicht door de (vak)ministers en het belang van een werkgever bij een goede personele beveiliging. De uiterste mogelijkheid van strafrechtelijke handhaving is in de Wet veiligheidsonderzoeken behouden en aangescherpt, omdat van strafmaxima als zodanig – dus los van de daadwerkelijke toepassing daarvan – een afschrikwekkende werking uitgaat.

D66-fractie

De leden van de fractie van D66 hebben geen principiële bezwaren tegen toepassing van het profijtbeginsel met betrekking tot diensten die door de overheid worden geleverd. Zij zijn het met de regering eens dat het arrest van de Hoge Raad van 9 september 2011 zo specifiek betrekking heeft op de materie van de gemeentelijke verstrekking van identiteitskaarten, dat daaruit niet een algemene uitspraak ten aanzien van doorberekening van kosten voor overheidsdiensten kan worden afgeleid. Zij menen dat voor beantwoording van de vraag of doorberekening van kosten geoorloofd is, vooral moet worden gekeken naar de mate waarin sprake is van een onvervreemdbaar publieke taak die niet alleen in het belang van de afnemer wordt uitgevoerd, maar primair in het belang van de gemeenschap, de staat zo men wil. Bovendien dient naar hun oordeel te worden meegewogen of de betrokken instelling of het betrokken bedrijf een daadwerkelijke keuze heeft om af te zien van de dienst van de overheid. Deelt de regering deze zienswijze en kan zij in dit kader een beschouwing wijden aan de keuze om juist deze overheidstaak van het doen van veiligheidsonderzoek in het belang van de nationale veiligheid voor kostendoorberekening in aanmerking te brengen? En kan de regering daarbij ook aangeven waarom zij (in casu de Minister van Veiligheid en Justitie) voor een meer voor de hand liggende overheidsdienst, namelijk de uitvoering van politietaken rond betaald-voetbalwedstrijden en andere grote sportevenementen, van invoering van doorberekening van kosten heeft afgezien? Begrijpt de regering, zo vragen de leden van de fractie van D66, dat zulks de suggestie oproept dat de keuze voor doorberekening van overheidskosten in voorkomende gevallen niet zozeer wordt ingegeven door een duidelijke, onderbouwde en consistente beleidsnotie maar door een zekere willekeur die samenhangt met capaciteitsvraagstukken en financiële noden van overheidsdiensten? De leden van de fractie van D66 zouden graag een meer fundamentele visie van de regering op het vraagstuk van de doorberekening van overheidsdiensten tegemoet zien.

Voor zuiver collectieve taken of voorzieningen zoals handhaving van de openbare orde en het leger, waarbij het gebaat zijn van de gemeenschap overheerst of geen individueel profijt kan worden vastgesteld, geldt het principe dat deze uit de algemene middelen worden betaald. De aanwezigheid van een algemeen belang betekent echter niet automatisch dat volledige bekostiging uit de algemene middelen dient plaats te vinden. Als individuele personen of groepen van personen aanwijsbaar zijn die een specifiek belang of profijt hebben bij een dienst of prestatie van de overheid, kan dit een grond zijn om de kosten niet te bekostigen uit de algemene middelen maar aan hen door te berekenen. Kostendoorberekening wordt in algemene zin legitiem geacht als sprake is van de levering van diensten door de overheid, zoals bijvoorbeeld een paspoort of verklaring omtrent het gedrag. Datzelfde geldt voor bepaalde vormen van toelating, zoals bijvoorbeeld vergunningen, ontheffingen of erkenningen als een individuele burger of bedrijf of een bepaalde sector daarbij ook een voordeel of profijt kan hebben. Deze kosten worden in het algemeen ook doorberekend. De afweging of doorberekening van kosten mogelijk en opportuun is, is voor een groot deel afhankelijk van de specifieke kenmerken van een bepaald domein, het soort doelgroep dat daarin opereert, de beleidsdoelstellingen alsmede van meer praktische overwegingen zoals de kosten voor de overheid en de lasten voor burgers en bedrijven die een stelsel van doorberekening meebrengt. Er spelen dus vele, uiteenlopende overwegingen een rol. Uiteindelijk is kostendoorberekening een beleidsmatige en politieke keuze. Of de betrokken burger of het betrokken bedrijf een daadwerkelijke keuze heeft om af te zien van de dienst van de overheid, speelt daarbij geen (doorslaggevende) rol. Bij de specifieke keuze voor kostendoorberekening van kosten verbonden aan veiligheidsonderzoeken is meegewogen dat de kosten die een werkgever moet maken voor organisatorische, materiële en personele beveiligingsmaatregelen sinds jaar en dag voor rekening van de werkgever komen, met als enige uitzondering de kosten van veiligheidsonderzoeken. Deze kosten zijn net als andere kosten ook te kwalificeren als bedrijfskosten, niet anders dan kosten of leges voor bijvoorbeeld een vergunning die kunnen worden doorberekend. Dat deze kosten niet door de werkgever, maar uit de algemene middelen worden betaald, is feitelijk een afwijking van de bedrijfseconomische principes. De werkgever heeft ook daadwerkelijk baat bij een gedegen screening van personeel. Er is bij veiligheidsonderzoeken dus sprake van zowel een algemeen belang, het belang van de nationale veiligheid, als een individualiseerbaar belang.

GroenLinks-fractie

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat veiligheidsonderzoeken als het goed is alleen worden uitgevoerd wanneer er een nationaal belang in het geding is. Voor functies die zijn aangewezen als vertrouwensfunctie moet een veiligheidsonderzoek worden uitgevoerd, zo begrijpen de leden van de GroenLinks-fractie. Zij vragen of de regering (nogmaals) ten principale kan aangeven waarom zij het ondanks dit nationale belang en de verplichting voor de aangewezen functies een onderzoek aan te vragen gerechtvaardigd vindt de kosten door te berekenen aan de werkgever?

Voor het antwoord op deze vraag wordt kortheidshalve verwezen naar hetgeen hiervoor uiteen is gezet in reactie op de vraag van de leden van de fractie van D66.

De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat in reactie op de opmerking van de Raad van State dat aan het doorberekenen van de kosten het risico kleeft dat werkgevers op financiële gronden afzien van een veiligheidsonderzoek daar waar wel degelijk veiligheidsrisico's zijn, de regering zegt dat risico gering te achten, gezien de verplichting van de werkgever om de vakminister desgevraagd te informeren over de wijze waarop de werkgever dergelijke risico’s in zijn bedrijfsvoering ondervangt. Kan de regering aangeven, zo vragen deze leden, hoe in de praktijk invulling wordt gegeven aan deze informatieverplichting, en welke administratieve lasten dit met zich meebrengt voor werkgevers?

Op welke wijze concreet invulling wordt gegeven aan de informatieverplichting van werkgever naar vakminister verschilt per vakminister. In grote lijnen is het beeld dat er tussen individuele bedrijven en clusters van bedrijven zoals de luchtvaartsector frequente en dikwijls gestructureerde overlegvormen bestaan waar ambtenaren van het desbetreffende vakministerie aan deelnemen. Issues gerelateerd aan de veiligheid van de instelling en mogelijke risico’s in de bedrijfsvoering komen in deze gremia aan de orde.

Het onderhavige wetsvoorstel brengt geen wijziging met zich mee in mogelijke administratieve lasten verbonden aan de informatieverplichting die werkgevers op grond van de Wet veiligheidsonderzoeken hebben. De verplichting om informatie te verstrekken bestaat reeds sinds de inwerkingtreding van deze wet in 1997. Een kwantitatieve onderbouwing ten aanzien van de administratieve lasten die werkgevers ondervinden is niet beschikbaar. Ten tijde van de totstandkoming van de Wet veiligheidsonderzoeken was het geen usance deze gegevens bij de voorbereiding mee te nemen, noch is er naderhand aanleiding gezien om onderzoek op dit specifieke punt te doen.

4. Herziening rol vakminister en Hoog College van Staat

VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben de vraag of het aanwijzen van vertrouwensfuncties een bevoegdheid is van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overleg met de vakminister en of zij hierbij een zekere mate van beleidsvrijheid hebben. Daarnaast vragen deze leden of hun vrijheid wordt beperkt door de «leidraad aanwijzing vertrouwensfuncties». De leden van de VVD-fractie vragen of (vak)ministers behalve aanwijzen ook kunnen afwijzen. Zij vragen ook of hierbij dezelfde beleidsruimte geldt als bij aanwijzen.

Het wettelijk systeem is zo dat ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken Onze Minister, waaronder verstaan wordt de (vak)Minister die verantwoordelijk is voor het beleidsterrein waartoe een vertrouwensfunctie gezien de aard daarvan behoort, dan wel het bevoegd gezag van een Hoog College van Staat in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of de Minister van Defensie vertrouwensfuncties aanwijst. Met de overeenstemming tussen de vakminister en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of Defensie wordt geborgd dat daadwerkelijk een zorgvuldige afweging heeft plaatsvonden bij de aanwijzing als vertrouwensfunctie en dat de aanwijzing door de verschillende vakministers uniform wordt uitgevoerd. De Leidraad aanwijzing vertrouwensfuncties geeft de beleidskaders aan om te bepalen voor welke functies een veiligheidsonderzoek noodzakelijk is en van welk niveau dit veiligheidsonderzoek moet zijn. De diensten adviseren de vakminister alvorens wordt gekomen tot vaststelling van een lijst met vertrouwensfuncties, maar de desbetreffende (vak)Minister is uiteindelijk verantwoordelijk voor het juiste afwegingsproces. Inherent daaraan is dat deze Minister ook een zekere afwegingsruimte heeft bij de aanwijzing van vertrouwensfuncties. Als de vakminister tot het oordeel komt dat er geen aanleiding is functies aan te wijzen geldt ipso facto hetzelfde.

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe de aanwijzing van vertrouwensfuncties en de vaststelling van het nationale veiligheidsbelang verloopt.

Bij de inwerkingtreding van de Wet veiligheidsonderzoeken is gesteld dat het aanwijzen van vertrouwensfuncties het sluitstuk dient te zijn van een samenhangend pakket aan maatregelen ter bescherming van de nationale veiligheid. Het aanwijzen van vertrouwensfuncties en het instellen van een veiligheidsonderzoek kan alleen plaatsvinden nadat alle in redelijkheid te nemen fysieke en organisatorische maatregelen zijn genomen, maar desondanks restrisico’s overblijven waarbij schade aan de nationale veiligheid mogelijk is. Om de vraag te beantwoorden wanneer er sprake is van schade aan de nationale veiligheid is in de Leidraad aanwijzing vertrouwensfuncties een koppeling gemaakt met de meergenoemde Strategie Nationale Veiligheid.

De vakminister wijst met een besluit vertrouwensfuncties aan. De vakminister is de Minister die direct of indirect de politieke verantwoordelijkheid draagt voor de organisatie waarbij een vertrouwensfunctie moet worden aangewezen. Bij vertrouwensfuncties op een departement is de vakminister, de Minister die belast is met de leiding van dat ministerie. Bij vertrouwensfuncties bij andere overheidsorganisaties, bedrijven en instellingen is de vakminister de Minister die politiek verantwoordelijk is voor de betreffende organisatie, dan wel voor de betreffende sector. De vakminister besluit tot aanwijzing van een vertrouwensfunctie in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, of de Minister van Defensie. De bevoegdheid van de vakminister tot aanwijzing van vertrouwensfuncties kan ook gemandateerd zijn. De Wet veiligheidsonderzoeken geeft verantwoordelijkheden aan zowel de vakminister als de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Defensie bij de aanwijzing van vertrouwensfuncties. De vakminister is verantwoordelijk voor het juist doorlopen van het afwegingsproces waarmee vertrouwensfuncties worden aangewezen, waarbij enkel die functies als vertrouwensfunctie moeten worden aangewezen, die de nationale veiligheid kunnen schaden. Met de overeenstemming tussen de vakminister en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt geborgd dat dit afwegingsproces daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en de aanwijzing door de verschillende vakministers uniform wordt uitgevoerd. Hiertoe dient de vakminister desgevraagd inlichtingen te verstrekken over het genoemde afwegingsproces. De werkgever is op grond van de Wet veiligheidsonderzoeken verplicht om informatie die relevant is voor de aanwijzing van vertrouwensfuncties aan de vakminister en de dienst(en) te verstrekken, zodat deze in staat zijn om tot een juiste beoordeling te komen.

De leden van de fractie van de VVD vragen welke belangen worden betrokken bij de aanwijzing van vertrouwensfuncties en wat daarbij de wegingscriteria zijn. Zij vragen ook hoe de scheidslijn wordt bepaald tussen het nationale belang en andere belangen, bijvoorbeeld bedrijfsbelangen?

Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering in de eerste plaats naar de uiteenzetting over het aangescherpte aanwijsbeleid in antwoord op de vragen van de VVD-fractie. In aanvulling daarop het volgende.

Uitgangspunt is dat functies die de mogelijkheid bieden om de nationale veiligheid te schaden als vertrouwensfunctie worden aangewezen. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als het een functie betreft waarvan de bekleder ervan de hoogste mate van ambtelijke integriteit vereist (boegbeeldfunctie) of als de functie toegang geeft tot mogelijke doelwitten of middelen die een aanslag of spionage faciliteren.

Voor iedere functie of groep van functies moet door de vakminister in beeld worden gebracht wat het belang is en waar de dreiging vandaan komt. In navolging van de Strategie Nationale Veiligheid worden in de Leidraad aanwijzing vertrouwensfuncties de volgende (vitale) belangen onderkend: territoriale veiligheid, fysieke veiligheid, economische veiligheid, ecologische veiligheid en sociale en politieke stabiliteit. Ook moet beschreven worden wat er al gedaan is om te voorkomen dat de dreiging daadwerkelijk deze belangen schaadt en wat de impact zou zijn als ondanks genomen maatregelen de dreiging zich daadwerkelijk voordoet. Vervolgens dient te worden bezien of in de desbetreffende organisatie functionarissen werken die in staat zijn om aan dat belang schade toe te brengen. De meergenoemde impactcriteria in samenhang met de waarschijnlijkheid dat een dreiging of calamiteit zich voordoet, bepalen zo of, en zo ja op welk niveau, vertrouwensfuncties dienen te worden aangewezen. Uit deze systematiek volgt dat alleen de bescherming van de nationale veiligheid de aanwijzing van vertrouwensfuncties rechtvaardigt. Slechts in het geval bedrijfsbelangen, bijvoorbeeld integriteit, samenvallen met het belang van de nationale veiligheid, kunnen deze (indirect) over de band van de nationale veiligheid meewegen.

5. Weigering in verband met onvoldoende gegevens

VVD-fractie

De leden van de fractie van de VVD constateren dat in antwoord op vragen van de leden van de SGP-fractie de nota naar aanleiding van het verslag vermeldt dat tegen een weigering of intrekking van een verklaring van geen bezwaar (VGB) bezwaar en beroep kan worden ingesteld. Echter, de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV) beperkt de informatie en daardoor de motivering van een weigering of intrekking VGB, aldus deze leden. Volgens de leden van de VVD-fractie betekent dit een aanzienlijke beknotting van de mogelijkheid tot bezwaar en beroep. Zij vragen of de regering voornemens is om te zoeken naar een oplossing voor dit probleem.

In het merendeel van de gevallen waarin een verklaring van geen bezwaar (VGB) wordt geweigerd kan de betrokkene worden geïnformeerd over de reden van de weigering. In bepaalde gevallen echter, met name ten aanzien van weigeringen in de categorie van de persoonlijke gedragingen en omstandigheden, kan de betrokkene slechts beperkt worden ingelicht over de reden van weigering. De betrokkene kan tegen de weigering (of intrekking) van een VGB bezwaar en beroep instellen. In deze bestuursrechtelijke procedure zijn de belangen van betrokkene geborgd en bestaat de mogelijkheid dat de bestuursrechter volledige toegang krijgt tot het dossier, waaronder ook de informatie die niet aan betrokkene kan worden verstrekt. Ingevolge artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een partij – in dit geval de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of de Minister van Defensie – de rechtbank mededelen dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van de aan het besluit ten grondslag liggende informatie. Als de betrokken Minister inlichtingen verstrekt of stukken overlegt waarvan hij van oordeel is dat deze ter uitsluitende kennisneming van de rechtbank dienen te blijven, beslist de rechter of een beperkte kennisneming van stukken gerechtvaardigd is. Als de rechter de geheimhouding terecht vindt, mag uitsluitend de rechter die de zaak inhoudelijk behandelt kennisnemen van de inlichtingen of stukken en mede op grondslag daarvan uitspraak doen. Voorwaarde is wel dat betrokkene, die niet

mag kennisnemen van die inlichtingen of stukken, de rechter daarvoor toestemming

verleent. Mede tegen de achtergrond van het gegeven dat veel van het werk van de diensten nu eenmaal een geheim karakter heeft, is van naar het oordeel van de regering in de geschetste situatie geen sprake van een aanzienlijke beknotting van de mogelijkheid van bezwaar en beroep. Er wordt dan ook geen aanleiding gezien dit (wettelijke) systeem aan te passen.

SP-fractie

De leden van de SP-fractie stellen de vraag waarom (in onderdeel D) in artikel 10, eerste lid, is gekozen voor een negatieve formulering inhoudende dat «een nieuw veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om vast te stellen dat voldoende waarborgen aanwezig zijn». Ontstaat zo niet het risico dat alleen diegenen die reeds behoren tot een vertrouwde «inner circle» en die daardoor – terecht of ten onrechte – bij voorbaat boven elke verdenking verheven worden geacht in aanmerking komen om aan de gestelde vereisten te voldoen, hetgeen kan leiden tot een 19e-eeuwse wijze van selectie?

De regering acht de gekozen formulering van artikel 10, die aansluit bij de formulering van artikel 8 van de Wet veiligheidsonderzoeken, adequaat. Kern van de daarin neergelegde voorwaarde is dat het veiligheidsonderzoek voldoende gegevens heeft moeten kunnen opleveren om een oordeel te geven over de vraag of er voldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. In beginsel rust op de diensten een inspanningsverplichting om binnen de grenzen van het redelijke al datgene te doen wat

nodig is om de voor een verantwoorde oordeelsvorming benodigde gegevens te verkrijgen. Zij kunnen zich niet beroepen op het ontbreken van voldoende gegevens als zij zelf bij het verzamelen van gegevens tekort zijn geschoten. De regering ziet dan ook niet in dat de voorgestelde wijziging van artikel 10 in de uitvoeringspraktijk tot de door de leden van de SP-fractie bedoelde selectie zou leiden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Voor de volledige beschrijving van het beleid en de impactcriteria wordt verwezen naar de Leidraad aanwijzenvertrouwensfuncties van de AIVD van oktober 2014. Voor een uitgebreidere beschrijving van de impactcriteria wordt verwezen naar de methodiek van de Strategie Nationale Veiligheid. Doel van de Strategie Nationale Veiligheid is om inzichtelijk te maken wat de belangrijkste dreigingen zijn tegen Nederland en om te identificeren welke middelen bijdragen aan het voorkomen van een incident of het beperken van de gevolgen van dat incident. De strategie wordt gecoördineerd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

X Noot
2

Rijksbreed bedrijfsvoeringsonderzoek in het kader van het verantwoordingsonderzoek 2011, Informatiebeveiliging en vertrouwensfuncties» van 16 mei 2012.

Naar boven