33 663 Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet primair onderwijs BES in verband met de overheveling van taak en budget voor aanpassingen in onderwijshuisvesting van gemeente naar school

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 5 september 2013

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoud

Blz.

     

1.

Algemeen

 
 

1.1. De huidige verantwoordelijkheidsverdeling

 
 

1.2. Knelpunten en noodzaak wetsvoorstel

 
 

1.3. Doelen wetsvoorstel

 

2.

Alternatieven

 

3.

Ervaringen in het voortgezet onderwijs

 

4.

Wettelijke uitwerking

 

5.

Resultaten waarderingsonderzoek

 
 

5.1. Invoering Wet

 
 

5.2. Kleine besturen

 
 

5.3. Ondersteuning

 
 

5.4. Staat van het onderhoud

 

6.

5.5. Financiële gevolgen

 

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel. Wel hebben zij nog een aantal vragen. De genoemde leden vragen of de regering nogmaals kan toelichten hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot de zogeheten Buma-gelden.1 Kan de regering nogmaals uiteenzetten welke bedragen en verantwoordelijkheden bij elkaar horen en welke juist niet? Op die wijze kan voorkomen worden dat tijdens de behandeling van het wetsvoorstel meerdere discussies door elkaar lopen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel over het overhevelen van het budget voor aanpassingen in onderwijshuisvesting van gemeenten naar scholen. De leden vinden het een goed idee dat de verantwoordelijkheid voor buitenonderhoud en aanpassingen aan schoolgebouwen overgeheveld wordt naar de scholen, zodat de procedures eenvoudiger en de administratieve lasten gereduceerd worden. Daarnaast zijn de leden erg tevreden dat de besluitvorming over nieuwbouw nog steeds, ook na inwerkingtreding van het wetsvoorstel, ligt bij gemeenten. De leden hebben nog vragen ter verduidelijking van een aantal onderwerpen.

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zien geen aanleiding tot het stellen van vragen.

De leden van de SP-fractie zijn kritisch op het voorstel van de regering en stellen daarom nog een aantal vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel dat ertoe strekt de verantwoordelijkheid voor het buitenonderhoud van en aanpassingen aan het schoolgebouw in het primair onderwijs over te hevelen van de gemeenten naar de schoolbesturen. Deze leden pleiten er al jaren voor om scholen hiervoor verantwoordelijk te maken. Niet alleen zal dit leiden tot een snellere aanpak van buitenonderhoud, omdat er minder administratieve rompslomp is, maar ook zullen meer duurzame investeringen worden gedaan door scholen. Voorheen moest de gemeente de kosten voor bijvoorbeeld dubbele beglazing betalen en kreeg het schoolbestuur de lusten in de vorm van lagere exploitatiekosten. Dat zette een onbedoelde rem op duurzame investeringen. Ook was er het probleem dat jaar in jaar uit geld dat was bestemd voor onderhoud door de gemeente aan andere zaken werd besteed.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel gericht op de overheveling van taak en budget voor aanpassingen in onderwijshuisvesting van gemeente naar school. Deze leden zijn positief over deze overheveling en vinden het dan ook jammer dat dit wetsvoorstel pas per 1 januari 2015 in werking kan treden. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen over het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel gericht op de overheveling van taak en budget voor aanpassingen in onderwijshuisvesting van gemeente naar school. Genoemde leden steunen het overhevelen van de taak en het budget voor onderhoud van schoolgebouwen van gemeenten naar schoolbesturen. Zij stellen nog enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hechten aan een efficiënte inzet van huisvestingsmiddelen en het beperken van administratieve lasten. In dat licht hebben zij enkele vragen bij het wetsvoorstel.

1.1. De huidige verantwoordelijkheidsverdeling

De leden van de SGP-fractie zouden graag naast de gegeven weergave ook een uitdrukkelijke beoordeling van de bestaande verantwoordelijkheidsverdeling ontvangen. Deze leden vragen met name een reactie op de keuze van de wetgever om de gemeente een integrale verantwoordelijkheid te geven, waardoor de gemeente recht kan doen aan en in kan spelen op de concrete huisvestingsbehoefte. Zij vragen waarom de regering de mogelijkheid van het leveren van maatwerk door gemeenten niet langer nodig acht. Doet een uitkering aan schoolbesturen op geobjectiveerde parameters wel voldoende recht aan de concrete situatie in gemeenten, zo vragen zij.

1.2. Knelpunten en noodzaak wetsvoorstel

De leden van de SP-fractie merken op dat met name de reden voor de regering om over te gaan tot deze verandering vragen oproept. In de MvT2 wordt onder meer gesteld dat gemeenten in het buitenonderhoud van scholen verschillende belangen zouden kennen. Kan de regering zich voorstellen dat dit mede veroorzaakt wordt door het niet geoormerkte karakter van de gelden? Ook de brede wens in politiek en samenleving om te komen tot overheveling van verantwoordelijkheden is deze leden niet bekend. Kan de regering deze wens verder toelichten? Welke knelpunten binnen het stelsel van onderwijshuisvesting wil de regering met deze overheveling oplossen, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie onderkennen de negatieve effecten die als gevolg van strijdige belangen kunnen optreden. Deze leden vragen of het wetsvoorstel aan dit probleem in voldoende mate tegemoet komt. Zij vragen of de grootste strijdigheid niet gelegen is in de situatie waarin de belangen van de gemeente bij nieuwbouw op gespannen voet kunnen staan met de belangen van besturen bij het gebruik? In dat licht vragen zij of een verdergaande overheveling voor de hand ligt.

1.3. Doelen wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie merken op dat de nu verplichte aanvraag van het bevoegd gezag aan de gemeente zal komen te vervallen, waarmee de administratieve lasten aanzienlijk zullen dalen. Voorheen kon echter de gemeenteraad deze uitgaven van het College van B&W3 controleren. Aan wie komt de controlebevoegdheid in de nieuwe situatie toe? Ligt deze bij Raden van Toezicht in het onderwijs zelf of bij de Inspectie van het Onderwijs? Indien deze bevoegdheid bij de Raden van Toezicht komt te liggen, vragen deze leden of de professionaliseringsslag (in kennisproducten en ondersteuning bij het ontwikkelen van vaardigheden) ook aan de Raden van Toezicht wordt aangeboden.

De genoemde leden vragen de regering of zij kan toelichten waarom de bestedingsmogelijkheid ten aanzien van nieuwbouw niet wordt aangepast conform de systematiek in het vo.4 Wat zijn de ervaringen, positief en negatief, die het vo van deze aangepaste systematiek heeft opgedaan? Welke nadelen zijn hier aan verbonden voor het bevoegd gezag in geval van nieuwbouwplannen, zo vragen zij.

De genoemde leden vragen naar de reden dat het draagvlak onder scholen voor deze overheveling nu groter is dan in 2005.

De leden van de SP-fractie kunnen zich voorstellen dat bepaalde aanpassingen en onderhoud voor het ene bevoegd gezag aantrekkelijker zijn dan voor het andere. Ook hebben sommige scholen nou eenmaal vaker, of een grotere, behoefte aan (buiten)onderhoud. Deze leden onderschrijven dat de methode van aanvraag van buitenonderhoud volgens de modelverordening van de VNG5 omslachtig is en veel tijd vergt. Zij vragen zich echter wel af of voorliggende wetswijziging daarvoor de beste oplossing biedt.

De genoemde leden vragen zich ook af of de «helderheid» die ontstaat doordat de gemeente verantwoordelijk blijft voor nieuwbouw, terwijl scholen in dit voorstel zelf over het buitenonderhoud gaan, niet tot een nieuw probleem zou kunnen leiden: scholen zouden, in het verlengde van genoemde argumenten, een prikkel kunnen voelen om later tot buitenonderhoud over te gaan en eerder voor nieuwbouw te kiezen.

Verder maken deze leden zich, net als de VNG, zorgen over het gekozen moment van overheveling. Het beschikbaar stellen van ondersteuning (weliswaar uit het overgehevelde budget) verandert daar weinig aan. Scholen zitten, onder andere door de invoering van het passend onderwijs, door stille bezuinigingen en door groeiende klassengroottes, in een bijzonder hectische en moeilijke periode en zullen vaak niet primair bezig zijn met deze neventaak.

De leden van de CDA-fractie hebben grote moeite met het verplichtende karakter van dit wetsvoorstel in de zin dat de overheveling niet een keuze wordt van het bevoegd gezag, maar wordt opgelegd door de overheid. Deze leden hebben er altijd voor gepleit dat de keuze voor overheveling primair bij het bevoegd gezag dient te liggen. Dus ook niet zoals nu het geval is, alleen als gemeente en bevoegd gezag dit samen willen. Daarom vragen zij de regering om een nadere toelichting waarom het niet mogelijk is dat het bevoegd gezag kan besluiten de middelen voor buitenonderhoud bij de gemeente te behouden.

De genoemde leden vragen zich in algemene zin af of het tijdspad nu wel opportuun is gezien alle andere ontwikkelingen in onderwijs. Komt er niet teveel op de scholen af met passend onderwijs, de invoering van de eindtoets, de referentieniveaus en het leerlingvolgsysteem? Zij vragen hierop een toelichting.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering naar aanleiding van een aantal misstanden zorgen heeft over de financiële deskundigheid van schoolbesturen. Deze leden vragen of het in die omstandigheden wenselijk en verstandig is om juist op het domein van de financiën te werken aan vergroting van de autonomie van schoolbesturen. Is het belang van de overheveling zo groot dat ook de extra risico’s die hierdoor bij schoolbesturen ontstaan voor lief kunnen worden genomen, zo vragen zij.

2. Alternatieven

De leden van de VVD-fractie vragen wat de reden is dat slechts bij één procent van de besturen sprake is van vrijwillige doordecentralisatie. Deze leden wijzen de regering erop dat de motie-Beertema6 inzake het recht op doordecentralisatie niet zozeer het buitenonderhoud betreft, maar alle huisvestingsmiddelen. De memorie van toelichting biedt uitleg waarom deze optie nu niet wordt toegepast, maar deze is gebaseerd op de «verwachting» dat gemeenten hierdoor met oude en kostbare gebouwen blijven zitten, terwijl scholen alleen in nieuwe of recent opgeknapte gebouwen een beroep op deze regeling zullen doen. Waar is deze verwachting op gebaseerd, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie lezen in de MvT dat de regering geen voorstander is van een recht op doordecentralisatie bij het bevoegd gezag, omdat dan de gemeente met de oude schoolgebouwen met veel (achterstallig) onderhoud zou blijven. Is het echter niet zo dat tegelijkertijd door inhalen van achterstallig onderhoud het aantal oude schoolgebouwen waar de gemeente voor verantwoordelijk blijft langzaamaan zal verminderen? Hierdoor zullen scholen gefaseerd doordecentraliseren en daarmee zal het risico voor gemeenten ook geleidelijk verminderen. Is een recht op doordecentralisatie ook niet rechtvaardiger voor die scholen waarbij gemeenten te weinig hebben geïnvesteerd in onderhoud de afgelopen jaren? Deze leden verzoeken om een uitgebreide toelichting.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de argumenten die ertoe leiden dat op dit moment niet gekozen wordt voor volledige doordecentralisatie, waar besturen dat gewenst vinden. Zij delen deze argumentatie niet en vinden bovendien dat daarmee geen recht gedaan wordt aan de aangenomen motie-Beertema. Deze leden vragen zich af of een regeling opgesteld kan worden waarin het gemeentebestuur de te decentraliseren middelen afhankelijk maakt van de staat van de gebouwen waarvoor de doordecentralisatie plaatsvindt. Deze leden vragen zich voorts af waarom een regeling achterwege zou moeten blijven als daarin rekening kan worden gehouden met de afschrijvingslasten van de gebouwen die nog onder gemeentelijke verantwoordelijkheid blijven vallen. Ook lezen deze leden dat criteria ontwikkeld zouden moeten worden waaraan schoolbesturen moeten voldoen om voor doordecentralisatie in aanmerking te komen. Zij vragen zich af welke criteria dat exact zouden moeten zijn. Zij lezen dat één van de criteria is, dat het schoolbestuur een gezonde financiële positie moet hebben. Deelt de regering de opvatting dat doordecentralisatie de financiële positie van schoolbesturen juist zou kunnen versterken, mede omdat hun mogelijkheden voor een eigen beleid van het bestuur daardoor verruimd worden, zo informeren deze leden.

3. Ervaringen in het voortgezet onderwijs

De leden van de SGP-fractie vragen in welke artikelen het verbod geregeld is op investeringen die onder verantwoordelijkheid van de gemeenten vallen. Zij vragen of een dergelijk verbod met het oog op de gewenste flexibiliteit wenselijk is.

De genoemde leden vragen of de regering voornemens is de kwaliteit van de gebouwen in het basisonderwijs in kaart te brengen. Zij constateren dat het in het vo lastig is conclusies te trekken over de decentralisatie, aangezien een nulmeting ontbrak. In hoeverre is de regering voornemens deze situatie bij de evaluatie van het voorliggende wetsvoorstel te vermijden, zo willen deze leden weten.

4. Wettelijke uitwerking

De leden van de VVD-fractie constateren dat in de wettelijke uitwerking het bevoegd gezag verantwoordelijk wordt voor het buitenonderhoud, behalve in geval van besteding bij nieuwbouw, daar ligt de verantwoordelijkheid bij de gemeente. Bij renovatie blijft de verantwoordelijkheid uitdrukkelijk tussen beide partijen in liggen. Waarop is de verwachting gebaseerd dat scholen en gemeenten hier wel gezamenlijk tot «een redelijk vergelijk» kunnen komen? Uitgaande van een nulmeting, hoeveel procent van de gevallen betreft gewoon buitenonderhoud, in hoeveel gevallen zal van nieuwbouwplannen sprake zijn en hoeveel procent komt uit op renovatie, zo willen deze leden weten.

De genoemde leden sluiten zich voorts aan bij de kritiek van de VNG op de onduidelijke status van renovatie. Kan de regering nogmaals toelichten waarom deze bevoegdheidsverdeling zo vaag gelaten is en hoe problemen in het gesprek op lokaal niveau moeten worden opgelost? Hoe houdt de regering hier een vinger aan de pols, zo informeren deze leden.

Ook vragen deze leden hoe de afstemming over onderwijshuisvesting met andere scholen in de buurt, iets dat zeker een rol gaat spelen in regio’s met teruglopende leerlingenaantallen, vormgegeven gaat worden in de nieuwe situatie.

De leden van deze fractie merken op dat de bedragen die de overheveling betreft in de begroting vast komen te liggen. Welke rol spelen prijsbijstellingen in de jaarlijkse vaststelling van dit bedrag? Gaan die straks ook af van de lumpsumbijdrage voor buitenonderhoud, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie vragen zich af of het toegevoegde budget aan de lumpsum geoormerkt wordt. Zo niet, waarom is er niet gekozen voor het oormerken van dit budget, zo willen deze leden weten.

De leden van de SP-fractie vragen of de regering een eenduidige definitie van renovatie kan opstellen en hiermee in overleg kan treden met onder andere de VNG en de PO-Raad, zodat er niet op voorhand al onduidelijkheid ontstaat over wat renovatie is en wie de verantwoordelijkheid daarvoor zou moeten dragen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de financiële verantwoordelijkheid voor de lokalen voor bewegingsonderwijs niet wordt overgeheveld. De reden hiervoor is dat deze lokalen vaak ook door anderen worden gebruikt. Wat als dit nu niet gebeurt? Wat vinden scholen hiervan, zo willen deze leden weten.

De leden van de D66-fractie zouden het onwenselijk vinden als de situatie zou ontstaan dat gemeenten de komende periode minder geld uitgeven aan buitenonderhoud en aanpassingen in onderwijshuisvesting, omdat zij daar per 1 januari 2015 niet meer verantwoordelijk voor zijn. Houdt de regering hier zicht op en treedt zij op wanneer gemeenten doelbewust de hand op de knip houden, zo vragen zij.

De genoemde leden constateren dat de status van renovatie in dit wetsvoorstel onduidelijk blijft. Zij zijn er niet gerust op dat dit altijd lokaal kan worden opgelost. Heeft de regering op dit punt overleg gevoerd met de VNG en de PO7-Raad en zo ja, wat was hierbij de uitkomst? Kan de regering in overleg met deze organisaties onderzoeken of het mogelijk is toch tot een richtinggevende definitie te komen, zo willen deze leden graag weten.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering onderkent dat de belangentegenstelling en spanningen tussen gemeenten en scholen ten aanzien van het onderwerp renovatie door de overheveling toe kunnen nemen. Deze leden vragen of het niet noodzakelijk is om gezien de nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling, enige nadere waarborgen te bieden met betrekking tot renovatie.

5. Resultaten waarderingsonderzoek

5.1. Invoering Wet

De leden van de VVD-fractie constateren dat uit het onderzoek blijkt dat scholen veel waarde hechten aan het juist vaststellen van het over te hevelen bedrag. Deze leden menen dat de wijze van vaststelling van dit bedrag echter onduidelijk is. In de toelichting komt alleen de berekening van de eventuele aanvullende bekostiging aan de orde. Hoe wordt dit bedrag vastgesteld en voldoet die wijze aan de wens van basisscholen, zo informeren zij.

De leden van de PvdA-fractie hebben kunnen lezen dat de steun van het onderwijs voor dit wetsvoorstel afhangt van het te overhevelen bedrag. Wat is het oordeel van het onderwijs over het vastgestelde bedrag door het Rijk, zo vragen zij.

De leden van de SP-fractie vinden de overgangsregeling waarbij leerlingenaantal, bestuursomvang en leeftijd van het gebouw worden meegenomen een interessant idee. De leden informeren of de mogelijkheid onderzocht is om deze methodiek ook op langere termijn of voor onbepaalde tijd te hanteren. Deze leden vragen zich af of de genoemde onderhoudscyclus een eerlijk criterium is daar de lengte van zo’n cyclus zeer verschillend kan zijn. Is er ook rekening gehouden met scholen die bijvoorbeeld in een monumentaal pand gehuisvest zijn? Is de regering bereid met die laatste categorie expliciet rekening te houden, zo informeren deze leden.

De leden van de CDA-fractie zien, net als de Raad van State, risico’s bij verevening nu niet per gebouw apart wordt bekeken wat de onderhoudsbehoefte is, maar de leeftijd van het gebouw bepalend is voor het bedrag dat de school krijgt. Ontstaat hierbij niet het risico dat scholen gedupeerd worden bij vaststelling van onderhoudskosten op basis van het bouwjaar? Immers bij goed onderhoud door de gemeente zal dit bij het ene gebouw minder zijn dan bij het andere gebouw uit hetzelfde bouwjaar dat jarenlang slecht is onderhouden door de gemeente. Wordt bij de overheveling voldoende rekening gehouden met deze indicatoren? Hoe wordt omgegaan met de risico’s die hierdoor ontstaan voor scholen? Deze leden vragen een toelichting hierop.

In het verlengde hiervan vragen zij hoe de overgangsmaatregel eruit komt te zien. Kan de regering daarbij betrekken dat de gekozen financiering per leerling juist de grote scholen bevoordeelt, omdat bij meer leerlingen een gebouw relatief goedkoper is. Zij verwijzen naar de discussie rondom de kleinescholentoeslag die in het leven is geroepen om aan de relatief hogere kosten die een kleine school heeft tegemoet te komen. Het is volgens deze leden dan ook nodig dat er een extra regeling komt voor scholen die risico’s niet kunnen dragen.

Het is de leden van de D66-fractie nog niet volledig duidelijk waar de middelen voor de overgangsregeling precies vandaan komen. Kan de regering toelichten wat zij bedoelt met de zin «Daarvoor is het noodzakelijk dat een deel van het over te hevelen bedrag tijdelijk ingezet wordt voor de overgangsmaatregelen»? Hoe moeten deze leden dit voor zich zien? Gaat dit om een deel van het over te hevelen bedrag per gemeente of op landelijk niveau? Welke orde van grootte zal dit bedrag zijn, zo vragen zij.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering onderkent dat de verschillen in de staat van het onderhoud niet alleen tijdens de overgangsregeling een rol kunnen spelen, maar ook in de fase daarna. In hoeverre heeft het wetsvoorstel voldoende oog voor de verschillen die vanwege allerlei oorzaken op lokaal niveau kunnen ontstaan en is de voorgestelde aanwending van de middelen wel doelmatig, zo vragen zij.

5.2. Kleine besturen

De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering nog wil verkennen of het nodig is extra zekerheid te bieden aan bevoegde gezagsorganen die ondanks de overgangsregeling niet kunnen voorzien in de kosten van het uitvoeren van noodzakelijk onderhoud. Hoe wil de regering dit verkennen? Wanneer moet die verkenning uitsluitsel bieden voor kleine scholen en is het de bedoeling dit wetsvoorstel voorafgaand aan die verkenning in werking te laten treden, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie zijn erg tevreden over de overgangsregelingen die kleine schoolbesturen financieel tegemoet komen bij de uitvoering van de voorgestelde taken. Welk budget is toegekend aan deze overgangsregelingen, zo vragen genoemde leden.

De leden van de D66-fractie lezen voorts dat de regering nog wil verkennen of het nodig is extra zekerheid te bieden aan bevoegde gezagsorganen die ondanks de overgangsregeling niet kunnen voorzien in de kosten van het uitvoeren van noodzakelijk onderhoud. Kan de regering aangeven hoe zij dit wil invullen? Worden de effecten van het wetsvoorstel op individuele schoolbesturen en scholen gemonitord, en wanneer, op welke wijze en door wie worden er extra middelen beschikbaar gesteld? Wordt bij het vormgeven van deze regeling ook aandacht besteed aan een eventuele borgstellingsfunctie voor langetermijninvesteringen, zo willen deze leden weten.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de overgangsregeling voor kleinere schoolbesturen met oudere gebouwen vorm krijgt. De leden vragen hoe de extra zekerheid voor besturen die ondanks de overgangsregeling niet kunnen voorzien in de onderhoudskosten eruit zal zien. Wordt voorzien in een financieel vangnet voor besturen die in financiële problemen komen, zo vragen deze leden.

De leden van de SGP-fractie vragen of de regering met een aantal voorbeelden inzichtelijk kan maken welke bedragen kleine scholen tegemoet kunnen zien, zowel in de overgangsfase als na volledige implementatie van het wetsvoorstel.

5.3. Ondersteuning

De leden van de VVD-fractie hechten veel waarde aan het professionaliseren van besturen. Daarom steunen zij het voorstel om een deel van de overheveling te gebruiken voor kennisproducten en professionaliseringsactiviteiten. Wel vinden deze leden het van belang te weten welk deel van het over te hevelen bedrag hiervoor gebruikt wordt en waar dat bedrag op gebaseerd is. Hoeveel jaar blijft deze financiering lopen? Wanneer is de regering van mening dat deze professionalisering voltooid is, dan wel dat de financiering teruggaat naar de lumpsum voor het buitenonderhoud zelf, zo informeren genoemde leden.

De leden van de SP-fractie zijn eveneens benieuwd waarom ervoor gekozen is de ondersteuning aan besturen te laten plaatsvinden uit het over te hevelen budget. Worden besturen die zich goed willen voorbereiden hierdoor juist niet ontmoedigd te kiezen voor (extra) ondersteuning, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie lezen dat een klein deel van het over te hevelen budget wordt gereserveerd voor ondersteuning. Hoe gaat dit in zijn werk, vragen deze leden zich af. Gaat dit om een percentage van het budget per gemeente voor lokale ondersteuning, of moeten schoolbesturen een deel van het budget afstaan voor ondersteuning, en zo ja, aan wie? Voorts vragen deze leden of dit betekent dat de middelen pas per 1 januari 2015 vrij komen. Vindt de regering het niet wenselijk dat deze ondersteuning al eerder beschikbaar is, zo willen genoemde leden weten.

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het belangrijk dat schoolbesturen ondersteuning kunnen krijgen bij het uitoefenen van hun nieuwe taak. Zij wijzen wel op de situatie dat financiële middelen voor deze ondersteuning pas per 2015 beschikbaar komen. Kan ook op korte termijn gestart worden met de ondersteuning om schoolbesturen voor te bereiden op hun nieuwe taak? Hoe vindt financiering van deze ondersteuning plaats? Wie is verantwoordelijk voor het bieden van deze ondersteuning, zo vragen zij.

5.4. Staat van het onderhoud

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke manier de overdracht van de bevoegdheid plaatsvindt. In de MvT staat dat het bevoegd gezag de gemeente moet aanspreken op achterstallig onderhoud. Hoe wordt voorkomen dat scholen te maken krijgen met achterstallig onderhoud bij de daadwerkelijke overdracht van bevoegdheid en budget? Op welke manier kan een schoolbestuur formeel bezwaar indienen tegen achterstallig onderhoud, zo vragen de genoemde leden.

Deze leden wijzen op de risico’s die besturen aangaan op het gebied van buitenonderhoud. Het gaat immers vaak om forse en langjarige investeringen. Bovendien ligt het economisch eigendom bij de gemeente, waardoor onderpand voor schoolbesturen ontbreekt. Wordt voorzien in een waarborgfonds om dergelijke risico’s af te dekken, zo willen deze leden weten.

6. Financiële gevolgen

De leden van de CDA-fractie hebben vragen over de hoogte van het bedrag dat wordt overgeheveld. In het Regeerakkoord van kabinet-Rutte II werd een bedrag genoemd van 256 miljoen euro dat als een investering in onderwijs werd gezien. In dit wetsvoorstel wordt een veel lager bedrag genoemd, te weten 158 miljoen euro. Wat betekent dit voor de financiële bijlage van het Regeerakkoord en waarom is er nu een lager bedrag mee gemoeid? Wat gebeurt er met het verschil, is dit een extra bezuiniging op onderwijs? Verdedigt de regering het bedrag van 158 miljoen euro nog steeds als een investering in onderwijs, zo vragen zij.

Gaarne willen de genoemde leden de precieze cijfers van de regering krijgen over het Gemeentefonds ten aanzien van het sub-cluster Onderwijshuisvesting en met name het bedrag daarbinnen dat bedoeld is voor buitenonderhoud. Hoe groot is dit bedrag en hoe verhoudt zich hiermee het bedrag van 158 miljoen euro? In rapporten van onder andere de AOb8 en de VO9-raad werden bedragen van tussen de 200 en 300 miljoen euro genoemd die ongebruikt op de plank zouden blijven liggen bij de gemeenten. Hoe verhoudt zich hiermee het bedrag van 158 miljoen euro, zo willen deze leden weten.

7. Overig

De leden van de VVD-fractie merken op dat de verwachte opleverdatum van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar de functionele kwaliteit van onderwijshuisvesting 12 september aanstaande is. De genoemde leden hechten er waarde aan dat op basis van de uitkomst van dit onderzoek nog vragen en wijzigingen kunnen worden aangebracht in het onderhavige wetsvoorstel. Kan de regering dit toezeggen, zo vragen zij.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Klapwijk


X Noot
1

Kamerstuk 33 000, nr. 12

X Noot
2

MvT: Memorie van Toelichting

X Noot
3

B&W: Burgemeester en Wethouders

X Noot
4

vo: voortgezet onderwijs

X Noot
5

VNG: Vereniging Nederlandse Gemeenten

X Noot
6

Kamerstuk 32 764, nr. 7

X Noot
7

po: primair onderwijs

X Noot
8

AOb: Algemene Onderwijsbond

X Noot
9

vo: voortgezet onderwijs

Naar boven