33 659 Wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio’s

Nr. 13 AMENDEMENT VAN DE LEDEN SCHOUW EN VAN TOORENBURG

Ontvangen 1 juli 2014

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

In artikel X, onderdeel C, wordt aan artikel 20 een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Een krachtens het derde lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd. Hij treedt in werking op een tijdstip dat nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken bij koninklijk besluit wordt vastgesteld, tenzij binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het onderwerp van de algemene maatregel van bestuur bij wet wordt geregeld. In dat geval wordt een daartoe strekkend voorstel van wet zo spoedig mogelijk ingediend. Indien het voorstel van wet wordt ingetrokken of indien een van de beide kamers van de Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.

Toelichting

Dit amendement regelt een zware voorhangprocedure. De delegatie aan de regering om per algemene maatregel van bestuur wordt voorwaardelijk vormgegeven. Aanwijzing 42 van de Aanwijzingen voor de regelgeving geeft een – voor het parlement niet-verbindend – kader voor het gebruik van deze vorm van geclausuleerde delegatie. Zij kan worden toegepast «indien in het algemeen voor de regeling van een materie kan worden volstaan met een lagere regeling, maar het wenselijk is de mogelijkheid open te houden dat in bepaalde gevallen voor de totstandkoming de wetsprocedure wordt gevolgd».

Aangezien de uitzondering die in artikel 20 lid 2 van de Wet personenvervoer 2000 gecreëerd wordt de bevoegdheid van provincies om concessies voor openbaar vervoer te verlenen, wijzigen of intrekken geheel kan uithollen, wordt er mogelijk een bedrag van 1,8 tot 2 miljard euro (hetgeen jaarlijks in het BDU-fonds ten behoeve van verkeer en vervoer aan de provincies en plusregio’s omgaat) potentieel duurzaam buiten het bereik van een direct gekozen volksvertegenwoordiging gebracht. Een oordeel van de wetgever kan daarover zeer gewenst zijn.

Voorts gaf de Afdeling advisering van de Raad van State aan dat de provincie bij de vervoerregio in de noordvleugel nauwelijks haar toezichthoudende taak zal kunnen uitoefenen vanwege de spreiding over het grondgebied van twee provincies. In de zuidvleugel is, volgens de Raad van State, bevoegdheidsconcurrentie tussen de vervoerregio en de provincie zelfs «bijna onafwendbaar». Dit vanwege de omvang van de voorgenomen vervoerregio (twee-derde van het aantal inwoners van de provincie Zuid-Holland).

Dergelijke vraagstukken over bestuurlijke inrichting en bevoegdheidsconcurrentie dienen in samenhang bezien te worden en niet per algemene maatregel van bestuur deels te kunnen worden doorkruist zonder dat het parlement daarover zeggenschap heeft.

Schouw Van Toorenburg

Naar boven