33 640 VIII Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2013 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)

Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 25 juni 2013

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Klapwijk

1

Klopt het dat de uitwerking van de invulling van de subsidietaakstelling niet in deze nota wordt weergegeven? Zo ja, waarom niet? Zo nee, op welke wijze is deze weergegeven?

Het klopt dat de invulling van de subsidietaakstelling niet in deze nota is weergegeven. De invulling is in een aparte brief aan de Tweede Kamer gemeld (Kamerstuk 33 650, nr. 1). Daarnaast zal de invulling van de subsidietaakstelling worden gepresenteerd in de begroting 2014.

2

Kunt u een toelichting geven op de werking van de eindejaarsmarge die zoals vermeld in het jaarverslag 2012 219 miljoen euro bedraagt? Heeft deze nog gevolgen voor bestedingsruimte in 2013? Hoe verhoudt deze zich tot de nieuwe eindejaarsmarge 2013 in de 1e suppletoire begroting van 227 miljoen euro?

Conform de begrotingsregels mag een departement maximaal 1% van het gecorrigeerde begrotingstotaal verschuiven van het ene naar het andere begrotingsjaar. Dit is de eindejaarsmarge en is bedoeld ter voorkoming van een ondoelmatige besteding van middelen aan het einde van het jaar. Voor de bepaling van het gecorrigeerde begrotingstotaal wordt uitgegaan van de brutouitgaven stand ontwerpbegroting. Dit is de stand exclusief de ontvangsten en exclusief eventuele amendementen en nota van wijzigingen op de begroting. De hoogte van het feitelijk gebruik door de departementen van de eindejaarsmarge wordt bepaald bij de slotwet. De overgehevelde bedragen worden bij de Voorjaarsnota aan de begrotingen toegevoegd.

De eindejaarsmarge 2011/2012 van OCW, zoals gepubliceerd in het departementaal jaarverslag 2012, bedroeg € 219 miljoen. Deze is bij Voorjaarsnota 2012 aan de begroting van OCW toegevoegd en in 2012 ingezet ter dekking van een deel van de departementale taakstelling uit het Begrotingsakkoord 2013 en een aantal OCW specifieke knelpunten. De eindejaarsmarge 2011/2012 heeft geen gevolgen voor de bestedingsruimte in 2013.

De nieuwe eindejaarsmarge (2012/2013) bedraag € 227 miljoen en deze is bij Voorjaarsnota 2013 toegevoegd aan de begroting van OCW. Een deel van deze middelen wordt in 2013 ingezet ter dekking van overlopende verplichtingen uit 2012 (€ 57,8 miljoen). Over de inzet van het restant van de eindejaarsmarge zal u worden geïnformeerd in de begroting 2014 en de 2e suppletoire begroting 2013.

3

Hoe komt de eindejaarsmarge in de artikelen terug?

De eindejaarsmarge 2012/2013 van € 227,1 miljoen is toegevoegd aan artikel 91 (Nominaal en onvoorzien). Voor zover het overlopende verplichtingen betreft, die niet in 2012 tot besteding zijn gekomen maar wel in 2013, zijn deze overgeboekt naar de desbetreffende artikelen (zie onderstaande tabel). Het gaat in totaal om € 57,8 miljoen.

Bedragen x € 1 miljoen

Artikelnr.

Omschrijving

2013

1

Primair onderwijs

5,0

3

Voortgezet onderwijs

11,0

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

16,0

9

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

16,0

14

Cultuur

5,8

25

Emancipatie

0,8

95

Apparaatskosten

3,2

Totaal

 

57,8

Over de inzet van het restant van de eindejaarsmarge zal u worden geïnformeerd in de begroting 2014 en de 2e suppletoire begroting 2013.

4

Is een aparte weergave te maken van de mutaties die het gevolg zijn van bewuste beleidsbeslissingen binnen de eigen invloed, zodat een overzicht wordt gegeven van afwijkingen van de begroting die niet worden veroorzaakt door «factoren van buitenaf» (technische mutaties, leerlingen of studentramingen, studiefinancieringsramingen)?

De belangrijkste beleidsmatige mutaties die zijn opgenomen in de 1e suppletoire begroting zijn:

  • de toevoeging van de eindejaarsmarge 2012/2013 aan de OCW-begroting (€ 227,1 miljoen);

  • de bijdrage aan het Nationaal Archief voor de digitalisering van de informatiehuishouding van het rijk (€ 28,0 miljoen).

Daarnaast heeft er een aantal budgetoverboekingen binnen de begroting van OCW plaatsgevonden. De interne overboekingen groter dan € 2,2 miljoen zijn:

  • het structureel overboeken van de tranches beloningsmaatregelen uit het actieplan LeerKracht van Nederland van het artikel arbeidsmarkt- en personeelsbeleid (artikel 9) naar de onderwijssectoren primair onderwijs (artikel 1), voortgezet onderwijs (artikel 3) en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (artikel 4), in totaal € 46,0 miljoen;

  • een bijdrage van voortgezet onderwijs (artikel 3) aan primair onderwijs (artikel 1) voor de projecten School aan Zet (€ 2,5 miljoen) en Meer Betere Bèta's (€ 3 miljoen);

  • een bijdrage van voortgezet onderwijs (artikel 3) aan beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (artikel 4) voor het projecten denktank bve (€ 2,5 miljoen);

  • een bijdrage van het artikel arbeidsmarkt- en personeelsbeleid (artikel 9) aan primair onderwijs (artikel 1) voor het programma School aan Zet voor het onderdeel professionalisering, dat door de directie primair onderwijs wordt uitgevoerd (€ 2,3 miljoen).

5

Wat is de reden voor de wijziging in het betaalritme van lesgelden?

Lesgeld kan door de lesgeldplichtige in zes termijnen – twee van 25 procent en vier van 12,5 procent van het totaal verschuldigde lesgeldbedrag – worden betaald. Doordat afschrijving niet in gelijke termijnen plaatsvindt, ondervinden lesgeldplichtigen die een schuldhulpverleningstraject willen aangaan problemen. OCW heeft in verband hiermee in de wijziging van het uitvoeringsbesluit les- en cursusgeld aangegeven het lesgeld voortaan in zes gelijke termijnen te innen. Dit besluit wordt eind juni gepubliceerd.

6

Waaruit bestaat normaal gesproken (exclusief nullijn) de loonbijstellingstranche?

De loonbijstellingstranche bevat normaal gesproken naast de contractloonontwikkeling een vergoeding voor:

  • sociale lasten overheidswerkgevers;

  • incidentele loonontwikkeling.

7

Welk deel van de loonbijstellingstranche vormt in een situatie zonder nullijn de sociale werkgeverslasten?

Dit verschilt van jaar tot jaar, afhankelijk van de gemiddelde ontwikkeling van de sociale werkgeverslasten in de marktsector (zie ook vraag 38).

8

Wat is de onderbouwing van de overboeking van 6,7 miljoen euro uit Actieplan Leerkracht?

De overboeking van € 6,7 miljoen betreft de tranche 2014 (berekende oploop ten opzichte van 2013) aan beloningsmaatregelen uit het actieplan «LeerKracht van Nederland» bestemd voor het po.

9

Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de resultaten van het Actieplan Leerkracht?

In de brief van 20 maart 2013 (Kamerstuk 31 511, nr. 10) is de Tweede Kamer, via de beleidsdoorlichting van het actieplan LeerKracht, geïnformeerd over de maatregelen die in het kader van het actieplan zijn uitgevoerd en van de resultaten die deze maatregelen tot nu toe hebben opgeleverd.

10

Blijft het Actieplan Leerkracht onderdeel van de lumpsum?

De beloningsmaatregelen uit het Actieplan Leerkracht blijven onderdeel van de lumpsum.

11

Wat is de onderbouwing van de mutaties 2014–2017 op de bekostiging po1?

De begroting voor de bekostiging van het primair onderwijs stijgt per saldo met € 20 miljoen in 2014 oplopend naar € 67 miljoen in 2017. Er zijn van artikel 9 middelen overgeboekt ten behoeve van Actieplan Leerkracht (€ 23 miljoen in 2014 oplopend naar € 73 miljoen in 2017). Daarnaast is structureel € 14 miljoen toegevoegd ter compensatie van de stijging van de werkgeverslasten. Ook is in 2014 € 14 miljoen, via een kasschuif uit 2013, toegevoegd aan de bekostiging ten behoeve van het realiseren van de taakstelling uit het Begrotingsakkoord. Daartegenover zorgt een dalend aantal leerlingen ervoor dat de begroting met € 20 miljoen structureel verlaagd wordt. Tevens is voor de periode 2014–2016 € 11,5 miljoen overgeboekt naar artikel 9 ten behoeve van de regionale samenwerking tussen pabo’s en scholen.

12

Welke zijn de autonome en beleidsmatige mutaties die een verlaging van 28,5 miljoen euro op de begroting hebben opgeleverd?

De verlaging van € 28,5 miljoen op de begroting is grotendeels veroorzaakt door het effect van een dalend aantal leerlingen (€ 20 miljoen). Tevens wordt een deel van de taakstelling uit het Begrotingsakkoord (€ 14 miljoen) al in 2013 gerealiseerd vanwege de schooljaarsystematiek. Deze wordt via een kasschuif toegevoegd aan 2014. Daartegenover is in 2013 nog € 5 miljoen toegevoegd aan de begroting vanwege juridische verplichtingen die vanuit 2012 zijn doorgeschoven naar 2013.

13

Wat is de onderbouwing van de mutaties 2014–2017 op de bekostiging vo2?

De onderbouwing van de mutaties 2014–2017 is als volgt:

Bedragen x € 1 miljoen
 

2014

2015

2016

2017

1. Meer leerlingen dan in de raming voorzien

+ 48,5

+ 48,5

+ 48,5

+ 48,5

2. Taakstelling lwoo/pro

 

– 15,0

– 50,0

– 50,0

3. Afschaffen maatschappelijke stages

   

– 48,3

– 53,2

4. Afschaffen gratis schoolboeken

 

– 82,1

– 265,7

– 265,8

5. Loonbijstelling (werkgeverslasten) tranche 2013

+ 9,8

+ 9,8

+ 9,8

+ 9,8

6. Convenant Leerkracht Nederland

+ 81,6

+ 91,0

+100,3

+109,7

7. Overige

+ 2,6

– 0,7

– 0,6

– 0,6

Totaal

+142,5

+ 51,5

– 206,0

– 201,6

14

Hoeveel is het totaal van uitgetrokken middelen voor professionalisering van schoolleiders in de regeling prestatiebox, na de overheveling van 18 miljoen euro?

Het totaal van de uitgetrokken middelen voor professionalisering van schoolleiders in de regeling prestatiebox bedraagt € 28 miljoen.

15

Hoe wordt het effect gemeten van de 18 miljoen euro die wordt overgeheveld van de hoofdbekostiging naar de prestatiebox in verband met het opnemen van extra middelen voor professionalisering van schoolleiders?

Het effect wordt gemeten via een monitor (enquêtes) onder schoolleiders en bestuurders. De resultaten daarvan komen in het najaar van 2013 beschikbaar.

16

In welke post en welk bedrag komt de Regeerakkoord afspraak «verdubbeling intensivering leerkrachten» in 2013 tot uitdrukking?

De in het Regeerakkoord gemaakte afspraak omtrent «verdubbeling intensivering leerkrachten» komt tot uitdrukking op de post «Impuls lerarentekorten vo en wetenschap en techniek pabo» onder het artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid. Met een Nota van wijziging op de begroting 2013 (Kamerstuk 33 400 VIII, nr. 30) zijn de middelen, in 2013 € 15 miljoen en in latere jaren in totaal € 85 miljoen, aan dit artikel toegevoegd.

17

Welk bedrag van de garantie voor Amarantis is uiteindelijk ten laste van 2012 gekomen en welk bedrag ten laste van 2013?

Van het totale gereserveerde bedrag voor de continuïteitsgarantie aan Amarantis van € 18 miljoen is in 2012 € 7 miljoen betaald. In 2013 is per medio juni een bedrag van afgerond € 5,4 miljoen betaald. De resterende reservering bedraagt dan afgerond € 5,6 miljoen.

18

Wat is de achtergrond van de vertraging van de pilots laaggeletterdheid?

De opstart van het programma Taal voor het Leven is vertraagd doordat enkele activiteiten binnen het programma Europees aanbesteed moesten worden, omdat de stichting een aanbestedende dienst is. Het zorgvuldig uitvoeren van de Europese aanbestedingsprocedure prevaleerde boven een snelle start van het programma.

19

Kunt u toelichten waarom middelen verschoven zijn in jaren en vervolgens naar de bekostiging ROC’s3 overgeheveld?

De verschoven middelen voor de pilots laaggeletterdheid worden ingezet voor gedeeltelijke compensatie van roc’s voor herverdeeleffecten in de educatie. Deze effecten zijn ontstaan door het onder rijksaansturing brengen van vavo. De nieuwe verdeling van het budget, deels gebaseerd op geleverde prestaties, heeft ook herverdelingseffect gehad.

20

Kunt u toelichten waarom de begrotingspost stagebox (26,6 miljoen euro) wordt doorgehaald?

De regeling stagebox liep eind 2012 af en deze middelen zijn eenmalig voor 2013 aan de lumpsum toegevoegd. Vanaf 2014 zullen de stageboxmiddelen, voor vier jaar (€ 25 miljoen per jaar), ten goede komen aan het investeringsfonds ten behoeve van regionale samenwerkingscontracten (Techniekpact).

21

Wat is de stand van zaken van «aanbieden van minder opleidingen en macrodoelmatigheid in het mbo4»?

Voor de stand van zaken «Minder opleidingen en macrodoelmatigheid mbo» wordt verwezen naar de brief «Macrodoelmatigheid mbo» die in april aan Uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 31 524, nr. 166).

22

Kan de daling in uitgaven van 18,4 miljoen euro (onderwijsdeel hbo5) worden gespecificeerd en toegelicht?

De daling van het «Onderwijsdeel hbo» met € 18,4 miljoen is het gevolg van de volgende mutaties:

  • een verhoging van € 4,9 miljoen op basis van de nieuwe raming van de studentenaantallen;

  • een kasschuif van – € 32,7 miljoen in verband met het intrekken van de langstudeerdersmaatregel;

  • een verrekening van – € 2,4 miljoen met het ministerie van Economische Zaken (groen onderwijs) in verband met het intrekken van de langstudeerdersmaatregel;

  • een loonbijstelling (werkgeverslasten) 2013 van € 2,7 miljoen;

  • een toevoeging van € 9,5 miljoen uit de middelen voor de bekostiging van experimenten open bestel (zie de toelichting bij artikel 6 in de 1e suppletoire begroting 2013; Kamerstuk 33 640 VIII, nr. 2, blz. 13);

  • een verlaging van (gesaldeerd) € 0,4 miljoen voor enkele kleine posten.

23

Waar zijn de mutaties voor de komende jaren tot 2017 op gebaseerd? Kunnen deze worden toegelicht?

De wijzigingen voor de jaren 2014 tot en met 2017 zijn voornamelijk het gevolg van de verwerking van de volgende mutaties:

  • de aanpassing op basis van de nieuwe raming van de studentenaantallen;

  • de verwerking van de taakstelling «Verminderen overhead in het hoger onderwijs» uit het Regeerakkoord (Kamerstuk 33 400, nr. 18);

  • de verwerking van de taakstelling «Minder opleidingen hoger onderwijs» uit het Regeerakkoord (Kamerstuk 33 400, nr. 18);

  • de loonbijstelling (werkgeverslasten) 2013;

  • een verrekening met het ministerie van Economische Zaken in verband met het intrekken van de langstudeerdersmaatregel.

De bedragen die betrekking hebben op deze mutaties zijn opgenomen in de toelichting bij artikel 6 in de 1e suppletoire begroting (Kamerstuk 33 640 VIII, nr. 2, blz. 12 en 13).

24

Kunt u de voornaamste bedragen toelichten in de toegenomen hoofdbekostiging mutaties via NvW6 en amendementen?

Het gaat hier volledig om de verwerking van amendement 12 van de leden Harbers en Nijboer (Kamerstuk 33 400 VIII, nr. 12). In verband met het intrekken van de langstudeerdersmaatregel zijn langstudeerders vanaf 1 september 2012 geen wettelijk collegegeld meer verschuldigd. De hiermee samenhangende korting op de rijksbijdrage van de hogescholen en de korting voor het gedragseffect is ongedaan gemaakt.

25

Wat is de stand van zaken van «verminderen overhead in het hoger onderwijs» en «minder opleidingen hoger onderwijs»?

Met de hoger onderwijsinstellingen zijn prestatieafspraken gemaakt. Onderdeel van de prestatieafspraken is het terugdringen van overhead. Instellingen hebben hierop ambities geformuleerd. In 2016 zal beoordeeld worden of de instellingen hun ambities op deze indicatoren hebben behaald.

In de brief «Macrodoelmatigheid mbo» van 14 april jl. is uw Kamer geïnformeerd over de maatregel «minder opleidingen hoger onderwijs» uit het Regeerakkoord. Er wordt ingezet op een versterkt beleidsrijk traject gericht op uitvoering van prestatie- en profileringafspraken en sectorale herordening van het opleidingenaanbod. Verder wordt het aantal plaatsen aan de kunstopleidingen via scherpe selectie gereduceerd. Het kabinet zal de bezuiniging van € 70 miljoen in 2016, oplopend tot € 130 miljoen structureel, via de lumpsum realiseren. Zowel over de vermindering van het aantal opleidingen hoger onderwijs als het traject met betrekking tot de kunstopleidingen zal Uw Kamer naar verwachting medio 2014 worden geïnformeerd.

26

Wat was het doel van de experimenten open bestel en wat is nu de stand van zaken, in verband met de terugboeking van bedragen naar het onderwijsdeel van de bekostiging en de opmerking «aantal bekostigde studenten binnen het experiment is in 2013 lager dan geraamd»?

In de experimenten met een open bestel is aan private instellingen tijdelijk de mogelijkheid geboden toe te treden tot het bekostigde domein, met een aantal geaccrediteerde opleidingen.

De experimenten hadden als doel meer inzicht te krijgen in de effecten van een opener bestel op kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid van het hoger onderwijs.

De deelnemende opleidingen komen voor twee cohorten studenten in aanmerking voor bekostiging. Deze cohorten worden maximaal vijf jaar bekostigd. In de begroting was een maximale reservering opgenomen. Het benodigde bedrag is lager in verband met de eerdere uitstroom van met name het eerste cohort studenten uit deze opleidingen.

De stand van zaken is dat de uitkomsten van de experimenten nog gemonitord worden. Uiterlijk in 2015 ontvangt uw Kamer de eindevaluatie.

27

Kan de daling in uitgaven van 16,7 miljoen euro (onderwijsdeel wo7) worden gespecificeerd en toegelicht?

De daling bij het onderwijsdeel met € 16,7 miljoen kan als volgt worden verklaard:

  • loonbijstelling (werkgeverlasten) 2013: € 1,6 miljoen;

  • aanpassing op basis van nieuwe raming studentenaantallen: € 12,9 miljoen;

  • kasschuif in verband met het intrekken van de langstudeerdersmaatregel: – € 29,3 miljoen;

  • compensatie ministerie van Economische Zaken voor het vervallen van de langstudeerdersmaatregel: – € 3,1 miljoen;

  • diverse kleinere aanpassingen: € 1,2 miljoen.

28

Waar zijn de mutaties voor de komende jaren tot 2017 op gebaseerd? Kunnen deze worden toegelicht?

De wijzigingen voor de jaren 2014 tot en met 2017 zijn voornamelijk het gevolg van de verwerking van de volgende mutaties:

  • de aanpassing op basis van de nieuwe raming van de studentenaantallen;

  • de verwerking van de taakstelling «Verminderen overhead in het hoger onderwijs» uit het Regeerakkoord (Kamerstuk 33 400, nr. 18);

  • de verwerking van de taakstelling «Minder opleidingen hoger onderwijs» uit het Regeerakkoord (Kamerstuk 33 400, nr. 18);

  • de loonbijstelling (werkgeverslasten) 2013;

  • de verwerking van de ODA-korting uit het Regeerakkoord voor wat betreft het wetenschappelijk onderwijs;

  • een verrekening met het ministerie van Economische Zaken in verband met het intrekken van de langstudeerdersmaatregel.

De bedragen die betrekking hebben op deze mutaties zijn opgenomen in de toelichting bij artikel 7 in de 1e suppletoire begroting (Kamerstuk 33 640 VIII, nr. 2, blz. 14).

29

Wat is de stand van zaken van «verminderen overhead in het hoger onderwijs» en «minder opleidingen hoger onderwijs»?

Zie het antwoord op vraag 25.

30

Wat is de ODA8-korting?

Binnen de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) wordt onderscheid gemaakt tussen de uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking die voldoen aan de criteria voor officiële ontwikkelingssamenwerking (Official Development Assistance, ODA) en de overige uitgaven voor het buitenlands beleid (non-ODA).

In dej brief van 5 april 2013 heeft de minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking haar beleidsnota «Wat de wereld verdient: Een nieuwe agenda voor hulp, handel en investeringen «aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 625, nr. 1). De beleidsnota presenteert onder meer de in het Regeerakkoord overeengekomen korting op de begroting van Ontwikkelingssamenwerking, oplopend tot € 1 miljard in 2017. Deze korting wordt vertaald in een afname van het ODA-budget met dit bedrag.

De ODA-bijdrage aan kennisinstellingen op de begroting van het ministerie van OCW (artikelen 6 en 7) wordt in de periode 2014–2016 verlaagd met € 5 miljoen per jaar en vanaf 2017 met € 10 miljoen per jaar.

31

Heeft de overboeking naar «stimuleren regionale samenwerkingsverbanden» van negen miljoen euro, uit «projecten professionalisering» consequenties voor deze professionaliseringsprojecten?

De overboeking van deze incidentele middelen van € 9 miljoen heeft geen consequenties voor de begeleiding/ondersteuning van de instellingen voor po, vo en mbo bij de professionalisering van hun onderwijspersoneel en de borging ervan. Door de middelen over te hevelen naar «stimuleren regionale samenwerkingsverbanden» kan behalve in de sector po ook in de sectoren vo en mbo de samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen worden versterkt. Het gaat daarbij om samenwerking in het algemeen en in het bijzonder op de onderwijsthema’s: omgaan met verschillen, opbrengst gericht werken, begeleiding beginnende leraren, ouderbetrokkenheid en pesten.

32

Waarom is de vooruitbetaling op OV9 die ieder jaar lijkt plaats te vinden, een afwijking en niet al voorzien in de begroting?

Contractueel is vastgelegd dat OCW de vergoeding voor de ov-studentenkaart uiterlijk medio januari van het betreffende jaar aan de vervoerbedrijven betaalt. De betaling aan de vervoerbedrijven kan (gedeeltelijk) al aan het eind van het voorafgaande jaar plaatsvinden in plaats van aan het begin van het betreffende jaar, zonder dat wordt afgeweken van de afspraken met de vervoerbedrijven. De vervoerbedrijven moeten wel elk jaar opnieuw akkoord gaan met zo’n vooruitbetaling. Gedurende de uitvoering van de begroting blijkt elk jaar of, en zo ja voor welk bedrag, een vooruitbetaling nodig is voor optimalisatie van het kasritme van de Staat.

De vooruitbetaling kan niet standaard in de begroting worden opgenomen omdat van te voren niet bepaald kan worden of en hoeveel vooruitbetaling nodig is voor optimalisering van het kasritme van de Staat. Tevens is OCW afhankelijk van het akkoord van de vervoersbedrijven.

33

Kunt u de afwijking (oorzaken) op rente en relevante hoofdsom van 46,6 miljoen euro toelichten?

Studenten hebben de mogelijkheid om tijdens de aanloop- of aflosfase betalingen aan DUO te doen om hun schuld eerder of sneller af te lossen. De ontvangsten die hierdoor bij DUO binnen komen zijn extra (spontane) ontvangsten. De mutatie op de relevante ontvangsten bestaat uit een tegenvaller op ontvangsten van rente en relevante hoofdsom, deze wordt grotendeels veroorzaakt door minder extra (spontane) ontvangsten dan geraamd.

34

Kunnen de mutaties tot 2017 met betrekking tot de bekostiging worden toegelicht?

De mutaties op bekostiging betreffen:

  • Aan het budget voor de culturele basisinfrastructuur, vierjaarlijkse instellingen is structureel € 1,4 miljoen toegevoegd voor de loonbijstelling 2013 werkgeverslasten. Daarnaast betreft het een toevoeging van € 0,45 miljoen ten behoeve van de jaarlijkse herdenking van de afschaffing van de slavernij, waarvan € 0,05 miljoen structureel. Een bedrag van € 0,48 miljoen is onttrokken voor overboeking naar investeringen huisvesting rijksgesubsidieerde musea;

  • Een bedrag van € 0,183 is structureel van de monumentenzorg overgeboekt voor de ondersteuning landelijke steunpunten monumentenzorg naar het Provinciefonds;

  • De mutatie op post investering huisvesting rijksgesubsidieerde musea betreft in 2013 een saldering van: een structurele toevoeging van € 0,48 miljoen voor het centrum Volkscultuur aan het Nederlands Openlucht Museum en een afboeking van € 0,4 miljoen naar de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed voor het Kenniscentrum Veiligheid Cultureel Erfgoed (€ 0,2 miljoen) structureel en het Nationaal Duurzaam Depot (€ 0,2 miljoen) in 2013;

  • De post archeologie is verlaagd in verband met overboeking van € 0,615 miljoen voor de Commissie Milieu Effect Rapportage (MER) naar het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

35

Hoe verhoudt zich het bedrag aan frictie- en transitiekosten dat in 2012 is opgenomen in de verticale toelichting ten opzichte van het in 2013 opgenomen (negatieve) bedrag?

In het jaarverslag over 2012 heeft OCW vooruitbetalingen op uitgaven aan frictie- en transitiekosten verantwoord voor een bedrag van € 57,7 miljoen.

De vooruitbetaling is grotendeels mogelijk gemaakt door het uitwisselen van gelden uit de OCW-brede begroting (onderuitputting). In 2013, bij eerste suppletoire wet, zijn deze middelen uit de cultuurbegroting geretourneerd aan de OCW-brede begroting.

Het resterende verschil betreft interne verrekeningen binnen de cultuurbegroting.

36

Kunt u de stand van zaken qua besluitvorming aangeven van het project Taakverzwaring (digitalisering) Nationaal Archief (28 miljoen euro)?

Het Nationaal Archief treft in de tweede helft van 2013 de organisatorische en infrastructurele voorbereidingen om vanaf 1 januari 2014 de Digitale Taken Rijksarchieven uit te kunnen voeren. Hiervoor wordt uiterlijk half september een uitvoeringsplan opgesteld waarin de structurele activiteiten en bestedingen zijn opgenomen voor de Digitale Taken Rijksarchieven. De eerste tranche van € 3,0 miljoen is bestemd voor deze voorbereidingen.

37

Waar worden de mutaties met betrekking tot het Nationaal Archief tot 2017 door veroorzaakt?

De mutaties met betrekking tot het Nationaal Archief bestaan uit:

  • Een verhoging in verband met een compensatie voor werknemers uit de wet sociale werkvoorziening voor een bedrag € 0,175 miljoen incidenteel;

  • Een verhoging in verband met de loonbijstelling 2013 werkgeverslasten voor een bedrag van € 0,015 miljoen structureel;

  • Een verlaging in verband met de additionele taakstelling op apparaatskosten uit de bezuinigingen van het regeerakkoord Rutte I voor een bedrag € 0,119 miljoen in het jaar 2013, € 0,195 miljoen in het jaar 2014, € 0,309 miljoen in 2015 en vanaf het jaar 2016 een bedrag van € 0,366 miljoen structureel.

38

Waarom is de loonbijstellingstranche in 2013 substantieel lager dan in 2011 en 2012?

Dit is ieder jaar een weergave van de mutatie van de totale gemiddelde werkgeverslasten in de markt. In 2013 is deze ontwikkeling in de markt lager dan in 2011 en 2012. De vergoeding voor de mutatie van de sociale werkgeverslasten (sociale zekerheid en pensioenen) bedraagt in 2013 0,17% van de loongevoelige uitgaven. In 2011 en 2012 was dit percentage hoger: 0,58% respectievelijk 0,42%.

39

Waarom is er in 1e suppletoire begroting geen prijsbijstelling, zoals in voorgaande jaren het geval was?

De prijsbijstelling tranche 2013 voor het jaar 2013 is ingehouden om het uitgavenkader voor dit jaar te sluiten. In augustus zal het kabinet een besluit nemen over de prijsbijstelling tranche 2013 voor de jaren 2014 en verder, in het kader van een eventueel pakket maatregelen ten behoeve van het EMU-saldo.

40

Waar zijn de garantstellingen voor leningen en kredieten opgenomen?

De garantstellingen zijn opgenomen in de Memorie van Toelichting, onderdeel B Begrotingstoelichting, paragraaf 2.2. bij de betreffende beleidsartikelen in de tabel budgettaire gevolgen van beleid onder de verplichtingen, en als aparte regel gespecificeerd op de regel «waarvan garantieverplichtingen».

41

Hoe wordt tot de garantstellingen voor leningen en kredieten besloten?

Instellingen kunnen een aanvraag voor schatkistbankieren indienen bij het Agentschap van Financiën. Vanwege de garantstelling van OCW als onderwijsinstellingen bij de schatkist lenen vindt er een (vorm van) kredietbeoordeling plaats. Deze kredietbeoordeling vindt plaats aan de hand van een toetsingsdocument. In dit toetsingsdocument wordt gevraagd naar (toekomstige) kengetallen (zoals solvabiliteit en liquiditeit). Daarnaast wordt de instelling ook gevraagd naar een meerjarenraming en risicoanalyse (documenten die de commissie Vermogensbeheer Onderwijsinstellingen als cruciaal bestempeld voor een gezond financieel beleid). OCW kijkt vervolgens naar de minimale ratio’s voor (toekomstige) liquiditeit, solvabiliteit en de meerjarenbegroting van de betreffende instelling. Indien OCW de aanvraag van de instelling akkoord bevindt, kan de betreffende onderwijsinstelling bij de schatkist lenen. Voor leningen in het funderend onderwijs wordt voor de meerjarige leningen voor huisvesting een gemeentegarantie gevraagd, evenals voor het rekening courantkrediet voor het openbaar onderwijs. Deze gemeentegarantie wordt gevraagd omdat de gemeente zorg dient te dragen voor de huisvesting in het funderend onderwijs en de gemeente de begroting en jaarrekening van onderwijsinstellingen in het openbaar funderend onderwijs goedkeurt.

42

Wanneer is herziening van de Comptabiliteitswet voorzien met betrekking tot garantstellingen voor leningen en kredieten?

De herziening van de Comptabiliteitswet 2001 met betrekking tot de budgettaire garantstelling voor leningen en kredieten (wetsartikel 3 van het wetsvoorstel) zal worden doorgevoerd bij de Zesde wijziging van de CW 2001, die op dit moment voor advies bij de Raad van State ligt. De verwachting is dat die wetswijziging deze zomer bij de Tweede Kamer kan worden ingediend.

43

Wat zijn de totale mutatieverplichtingen in 2013 en kunt u hier een toelichting op geven?

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de mutaties in de departementale begrotingsstaat behorende bij de 1e suppletoire begroting. In totaal is er € 463,9 miljoen op het verplichtingbudget gemuteerd.

Art.

Omschrijving

Mutaties (+ of -) 1e suppletoire begroting 2013

   

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

TOTAAL

463.934

172.086

– 31.766

         
 

Beleidsartikelen

257.804

– 34.044

– 31.766

01

Primair onderwijs

– 12.278

– 12.388

0

03

Voortgezet onderwijs

95.807

95.807

0

04

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

24.749

– 12.979

0

06

Hoger beroepsonderwijs

121.168

– 26.631

4.768

07

Wetenschappelijk onderwijs

94.446

– 12.011

0

08

Internationaal beleid

927

79

0

09

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

– 52.779

– 52.779

0

11

Studiefinanciering

23.887

23.887

– 37.005

12

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

– 3.184

– 3.184

– 1.469

13

Lesgelden

– 13

– 13

– 4.129

14

Cultuur

– 39.337

– 39.352

3.069

15

Media

3.008

3.023

3.000

16

Onderzoek en wetenschapsbeleid

2.457

2.057

0

25

Emancipatie

-1.054

440

0

         
 

Niet-beleidsartikelen

206.130

206.130

0

91

Nominaal en onvoorzien

201.526

201.526

0

95

Apparaatskosten

4.604

4.604

0

Deze mutaties zijn voor het grootste deel het gevolg van reguliere uitgavenmutaties met daaraan gerelateerde verplichtingmutaties. Deze mutaties worden in de 1e suppletoire begroting toegelicht in de beleidsartikelen indien ze groter zijn dan € 2,2 miljoen.

Verplichtingen die niet samenhangen met reguliere uitgavenmutaties zijn:

  • Een garantieverplichting van € 9,8 miljoen voor een rekening courant krediet op artikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie.

  • Een technische correctie op de verplichtingenstand van artikel 6 Hoger beroepsonderwijs (€ 116,1 miljoen) en 7 Wetenschappelijk onderwijs (€ 103,9 miljoen). In het amendement op de begroting 2013 (Kamerstuk 33 400 VII, nr. 12) waarin het terugdraaien van de langstudeerdersmaatregel wordt geregeld, is abusievelijk het verkeerde verplichtingenbedrag opgenomen. Dit is gecorrigeerd in de 1e suppletoire begroting.


X Noot
1

po: primair onderwijs

X Noot
2

vo: voortgezet onderwijs

X Noot
3

ROC: Regionaal opleidingencentrum

X Noot
4

mbo: middelbaar beroepsonderwijs

X Noot
5

hbo: hoger beroepsonderwijs

X Noot
6

NvW: nota van wijzigingen

X Noot
7

wo: wetenschappelijk onderwijs

X Noot
8

ODA: official development assistance

X Noot
9

OV: openbaar vervoer

Naar boven