33 625 Hulp, handel en investeringen

Nr. 60 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 november 2013

In antwoord op de motie Sjoerdsma (Kamerstuk 33 625, nr. 8), stuur ik u mede namens de staatssecretaris voor Infrastructuur en Milieu bij deze de hoofdlijnen van mijn inzet voor een grotere betrokkenheid van private partijen bij internationale klimaatfinanciering in ontwikkelingslanden.

Zoals de Rekenkamer uw Kamer eind 2012 uiteenzette1 is er nog veel onduidelijkheid over de invulling van klimaatfinanciering en de effecten daarvan op het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Een van de onduidelijkheden is de invulling van de klimaatfinanciering door de private sector. Ik erken dat er nog veel werk verzet moet worden om de private uitgaven voor klimaat transparant te maken en waar mogelijk te doen toenemen. In deze brief beschrijf ik de hoofdlijnen van de acties die ik hiertoe wil ondernemen aan de hand van de drie belangrijkste uitdagingen op dit terrein.

  • 1. Hoe zorgen we er voor dat het toekomstige internationale klimaatregime rekening houdt met de rol en uitgaven van de private sector?

  • 2. Hoe werken we beter samen met de private sector om meer private uitgaven in klimaatrelevante projecten te genereren?

  • 3. Hoe maken we de private uitgaven voor klimaat inzichtelijk?

De acties die ik in deze brief beschrijf, zullen de komende jaren in nauw overleg met het bedrijfsleven vorm krijgen.

Ad 1. Hoe zorgen we er voor dat het toekomstige internationale klimaatregime rekening houdt met de rol en uitgaven van de private sector?

In Kopenhagen (2009) werd in UNFCCC kader de notie geïntroduceerd dat klimaatfinanciering niet alleen publieke bronnen zou moeten omvatten maar ook private geldstromen. Dit gebeurde in het kader van de toezegging van ontwikkelde landen om vanaf 2.020 USD 100 mrd. per jaar aan klimaatfinanciering te mobiliseren als onderdeel van de onderhandelingen over een nieuw klimaatakkoord. In VN kader wordt sinds de top in Kopenhagen onderhandeld op welke wijze de private betrokkenheid vorm kan krijgen. Belangrijk hierbij is dat de ontvangende partijen (ontwikkelingslanden) de betrokkenheid van de private sector erkennen als inspanning van de ontwikkelde landen zodat zij op hun beurt bereid zijn om doelen te stellen voor het reduceren van de eigen CO2 uitstoot.

Nederland zal op drie aspecten actie ondernemen om de private betrokkenheid bij het internationale klimaat akkoord te behouden:

  • Blijvende agendering van private sector betrokkenheid bij de klimaatonderhandelingen.

  • Het bevorderen van een level playing field voor groene investeringen.

  • Het bevorderen van klimaatrelevante private uitgaven ondersteund door de ontwikkelingsbanken (op een manier die relevant en complementair is aan de kerndoelstellingen van deze instellingen).

Nederland is actief in zowel de VN als in de klimaatfondsen, in het bijzonder het Groene Klimaatfonds, om steun te verkrijgen voor meer private sector betrokkenheid bij klimaatuitgaven. Dit geldt zowel voor het politieke niveau, het terug laten komen van de private sector in teksten en afspraken over klimaatinzet, als technisch niveau. Op technisch niveau heeft Nederland bijvoorbeeld een leidende rol gespeeld om de private sector faciliteit in het Groene Klimaatfonds vorm te geven, in dialoog met de private sector en de ontwikkelingsbanken. Deze acties zullen worden voortgezet en waar mogelijk uitgebreid.

Naast agendering in VN kader wil ik private uitgaven aan klimaat ook in andere fora op de agenda houden of zetten om op die manier de acceptatie van de rol van de private sector bij klimaat te vergroten. Het kabinet zal daartoe het staande beleid voortzetten om in internationaal verband (o.a. EU, VN, G20, OESO) te pleiten voor een structurele verbetering van het mondiale level playing field voor klimaatrelevante investeringen. Dit kan onder andere door het aansporen van landen tot het afbouwen van subsidies op fossiele brandstoffen, het beprijzen van CO2 (zowel via internationale afspraken als via vrijwillige systemen binnen bedrijfsketens) en onderzoek naar economische prikkels en belemmeringen voor «groene» investeringen.

Publieke (klimaat)fondsen en multilaterale ontwikkelingsbanken spelen een sleutelrol bij het vergroten van de rol van de private sector. De kennis in deze instellingen over publiek private samenwerking is essentieel voor de internationale discussie over de rol van het bedrijfsleven bij mondiale uitdagingen zoals klimaat. Relevante organisaties in dit kader zijn onder andere de Climate Investment Funds, de Global Environment Facility en het Groene Klimaatfonds. Tevens zet ik bij multilaterale ontwikkelingsfondsen en -banken, zoals de International Finance Corporation van de Wereldbankgroep (IFC) en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) en de regionale ontwikkelingsbanken, in op meer klimaatrelevante investeringen. Hierbij blijven het bestaande mandaat en de competenties van de instellingen, zoals duurzame armoedebestrijding, leidend, maar worden meer private investeringen in klimaat gemobiliseerd.

Ad 2. Hoe werken we beter samen met de private sector om meer private uitgaven in klimaatrelevante projecten te genereren?

Binnen internationale samenwerking wordt al veel samengewerkt met private partijen. Deze samenwerking moet worden uitgebreid om de investeringen in klimaatrelevante projecten te vergroten. Acties van Nederland zullen de komende jaren gericht zijn op:

  • Het inzetten van bestaande instrumenten voor klimaat.

  • Het onderzoeken van de noodzaak en vormgeving van een op klimaatgericht financieel instrument.

  • Het aangaan van «klimaatallianties» met bedrijven met het oog op het bevorderen van klimaatrelevante investeringen.

Nederland kent een breed scala aan bedrijfsleveninstrumenten. Veel van deze instrumenten zijn vraag gestuurd. Dat neemt niet weg dat aspecten als milieu en arbeidsomstandigheden in de rapportage over dit soort projecten een rol spelen. Onderzocht zal worden of dit voor klimaat ook kan, waarbij ik in samenwerking met het ministerie van Financiën ook wil kijken naar de exportkredietverzekeringen. Het beoogde resultaat is inzicht in de mate waarin het bedrijfsleven instrumentarium klimaatrelevante investeringen uitlokt. Daarnaast zijn er instrumenten zoals het Fonds Duurzaam Water, waarbij thema’s die relevant zijn voor klimaatinvesteringen expliciet worden bevorderd. Binnen de prioritaire thema’s van OS wordt onderzocht of meer van dit soort instrumenten kunnen worden ontwikkeld, eventueel in samenwerking met andere landen.

Het uitgangspunt is dat het huidige instrumentarium toereikend is, maar indien internationale onderhandelingen en/of wensen van bedrijven daar aanleiding toe geven, wil ik kijken naar manieren om eventuele tekortkomingen te adresseren.

Het Nederlandse bedrijfsleven loopt voorop op het terrein van duurzaamheid. Ik hecht hier veel waarde aan en wil de komende jaren allianties aangaan met groepen van bedrijven gericht op het aansporen van investeringen. Ik ben van mening dat er kansen liggen voor het bedrijfsleven. Ik denk aan systemen voor zowel adaptatie als mitigatie die bedrijven zelf ontwikkelen, passend bij de verdienmodellen van de bedrijfsketens, zoals bijvoorbeeld private initiatieven in het kader van verduurzaming van aanvoerketens, technologieoverdracht of investeringen in kustbescherming in combinatie met landaanwinning. Zo worden private uitgaven in ontwikkelingslanden bevorderd zonder dat daar direct een publieke partij bij betrokken is.

Ad 3. Hoe maken we de private uitgaven voor klimaat inzichtelijk?

De komende jaren wil ik energie steken in het ontwikkelen van methoden om inzichtelijk te maken wat het bedrijfsleven doet. Op dit moment is inzicht in private uitgaven voor klimaat de grootse tekortkoming in het internationale debat over private betrokkenheid bij klimaatfinanciering. Belangrijke acties daarbij zijn:

  • Ondersteuning van organisaties zoals de OESO die aan rapportagemethoden voor de private sector werken.

  • Overleg met bedrijven over eigen rapportage en rapportage van internationale organisaties.

  • Rapportage over door ontwikkelingsbanken gegenereerde klimaat relevante private uitgaven.

De OESO leidt op dit moment een collectief onderzoek dat tracht een methode te ontwerpen waarmee inzichtelijk kan worden gemaakt welke private investeringen relevant zijn voor klimaat. Hierbij wordt ook gekeken hoe inzichtelijk kan worden gemaakt of investeringen zijn gemobiliseerd door de overheden van ontwikkelde landen. De OESO is echter niet de enige organisatie die zoekt naar gemeenschappelijke methoden voor rapportage. Ook in het kader van de UNFCCC wordt gezocht naar breed geaccepteerde rapportage formats. Nederland ondersteunt initiatieven die transparantie vergroten. Uiterlijk eind 2014 wil Nederland zicht hebben op een rapportage methode waarmee private uitgaven voor klimaatfinanciering vanaf 2015 inzichtelijk kan worden gemaakt.

Er bestaan verschillende rapportage systemen voor het bedrijfsleven op het gebied van bijvoorbeeld maatschappelijk verantwoord ondernemen. Rapportage over de inzet door bedrijven zelf, op een manier die bedrijven eigen is, heeft de voorkeur, ook voor inzicht in klimaatfinanciering. In overleg met bedrijven wil ik onderzoeken of en hoe bedrijven zowel kwalitatief als kwantitatief kunnen rapporteren over de inzet op klimaatactie in ontwikkelingslanden.

Een laatste lijn voor actie is inzicht in de bijdrage van Nederland aan private klimaat uitgaven die zijn gegenereerd door multilaterale organisaties en ontwikkelingsbanken. Zeker voor een land als Nederland, dat een grote donor is, is het belangrijk dat deze klimaatinvesteringen (en het aan Nederland toe te rekenen aandeel daarin) worden meegewogen bij de rapportage over internationale klimaatfinanciering. Dit vereist nog nader onderzoek.

Timing en conclusie

De succesvolle invulling van internationale private sector klimaatfinanciering vraagt om een intensieve dialoog in zowel nationaal als internationaal verband met publieke, private en multilaterale spelers. Nederland stelt zich in dit debat actief en ambitieus op en zal dit blijven doen om zo te komen tot een internationaal klimaatregime waar private klimaatfinanciering volledig tot zijn recht komt.

Het vergroten van het aandeel private financiering voor klimaat vraagt om publieke actie, van dialoog tot mogelijk de inzet van instrumenten. De instrumenten zullen de komende jaren zowel nationaal als internationaal nader vorm krijgen. Mijn ambitie is dat door de gezamenlijke inzet van instrumenten zowel nationaal als via de klimaatfondsen en ontwikkelingsbanken, we als ontwikkelde landen gezamenlijk de internationaal toegezegde USD 100 miljard kunnen mobiliseren waarvan een belangrijk deel via de private sector.

Transparantie van de uitgaven van de private sector is de sleutel tot succes in deze. Hier moet nog veel werk worden verricht dat ik waar mogelijk zal ondersteunen. Ik verwacht dat we in 2014 nog niet in staat zijn op basis van een mondiaal gedragen systeem te kunnen rapporteren. De nadruk zal in dat jaar daarom liggen op de publieke inzet. Vanaf 2015 wil ik in mijn verslag over klimaatfinanciering kunnen rapporteren over de Nederlandse private inzet, zowel de rapportage over investeringen die gelieerd zijn aan een publieke inzet, als rapportage van het bedrijfsleven zelf.

De beschreven acties zullen in overleg met het Nederlandse bedrijfsleven nader vorm krijgen. Daarnaast zal ik acties aanpassen of toevoegen als uitkomsten van de internationale klimaatonderhandelingen daar aanleiding toe geven.

Er is veel te doen om de toezeggingen uit Kopenhagen invulling te geven. Ik heb er vertrouwen in dat we hier de komende jaren belangrijke stappen in kunnen zetten.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen


X Noot
1

Brief van de Rekenkamer van 11 november 2012: Onderzoek «budgettaire gevolgen van de beleidsvoornemens over internationaal klimaatbeleid en internationale veiligheid voor ontwikkelingssamenwerking», Kamerstuk 33 400 V, nr. 17.

Naar boven