Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 juli 2013
Het Presidium heeft op 10 april 2013 besloten dat de Kamer tot decharge van de jaarverslagen
overgaat na advies van de commissie voor de Rijksuitgaven.1 De commissie voor de Rijksuitgaven brengt bij dezen het advies uit over de dechargeverlening
voor het door de ministers gevoerde financieel beheer in het jaar 2012.
Het advies van de commissie voor de Rijksuitgaven is gebaseerd op de behandeling van
de jaarverslagen door de vaste en algemene commissies. Zoals in voorgaande jaren hebben veel commissies ook dit jaar, op advies van
de commissie voor de Rijksuitgaven, bij de behandeling van de jaarverslagen in wetgevingsoverleggen
expliciet aandacht besteed aan de dechargeverlening. In de afgelopen periode zijn
tien wetgevingsoverleggen gevoerd over diverse departementale jaarverslagen.2
Positief advies over 2012
De commissie voor de Rijksuitgaven heeft geconstateerd dat bij de behandeling van
de jaarverslagen, met uitzondering van het jaarverslag van het ministerie Veiligheid
en Justitie, geen moties zijn ingediend die tot doel hebben de dechargeverlening op
te schorten dan wel te onthouden. Bij behandeling van het jaarverslag van het ministerie
Veiligheid en Justitie is een motie ingediend (Kamerstuk 33 605-VI, nr. 9) om pas tot decharge over te gaan nadat de resultaten van het vervolgonderzoek van
de Algemene Rekenkamer beschikbaar zijn. Deze motie is bij de stemmingen op 2 juli jl. verworpen.
Om die reden komt de commissie voor de Rijksuitgaven tot het advies dat, met inachtneming
van de diverse toezeggingen van bewindspersonen ter verbetering van het financieel
beheer, door de Kamer aan alle ministers decharge kan worden verleend.
Toelichting: de betekenis van dechargeverlening door de Kamer
Het sluitstuk van de begrotingscyclus is de goedkeuring van de slotwetten en de departementale
en niet-departementale jaarverslagen, alsmede het door de Algemene Rekenkamer onderzochte
Financieel jaarverslag van het Rijk door de Tweede Kamer (conform de artikelen 63
en 64 van de Comptabiliteitswet 2001) met hieraan gekoppeld de dechargeverlening voor
het gevoerde financieel beheer aan de desbetreffende ministers. In de Comptabiliteitswet
is geregeld dat dechargeverlening betrekking heeft op het financieel beheer van de
minister, in het bijzonder op onrechtmatigheden, tekortkomingen in de administratieve
organisatie (inclusief interne controle), tekortkomingen bij de bestrijding van misbruik
en oneigenlijk gebruik bij de uitvoering van wettelijke regelingen, alsmede tekortkomingen
in de (interne) departementale accountantscontrole. Kamerleden kunnen voor hun oordeel
over het gevoerde financieel beheer grotendeels steunen op de rapporten bij het jaarverslag
van de Algemene Rekenkamer. Daarbij kunnen leden hun eigen weging maken aangaande
de aard en ernst van de tekortkomingen die de Algemene Rekenkamer heeft gesignaleerd
en de reacties van de bewindspersonen hierop. Aangezien de dechargeverlening uiteindelijk
een besluit is van de Kamer en niet van commissies, ligt het in de rede om eventuele
zwaarwegende aandachtpunten die de dechargeverlening ter discussie stellen (ook) kenbaar
te maken in de plenaire vergadering. Hiermee kan de Kamer in het kader van haar controlerende
rol meer gewicht geven aan (oplossing van) ernstige onvolkomenheden die niet direct tot een formeel bezwaar van de
Algemene Rekenkamer hebben geleid, maar die de Kamer wel van zodanig belang acht dat
de dechargeverlening middels een Kameruitspraak aan voorwaarden wordt verbonden, wordt
opgeschort of wordt onthouden.
Afsluitend
Na besluitvorming door de Kamer over de dechargeverlening aan de ministers zal de
Kamervoorzitter, conform artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001, het besluit bekrachtigen
met een handtekening in de jaarverslagen, waarna deze zullen worden doorgeleid ter
behandeling in de Eerste Kamer.
De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven, Harbers
De griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven, Groen