33 603 Goedkeuring van de op 19 november 2010 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika inzake verbetering van de samenwerking bij het voorkomen en bestrijden van ernstige criminaliteit (Trb. 2010, 321)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 21 mei 2013

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

1.

Algemeen

2

1.1

Inleiding

2

1.2

Achtergrond

2

2.

De belangrijkste onderdelen van het PCSC-verdrag

4

2.1

De geautomatiseerde bevraging van gegevens over vingerafdrukken en DNA-profielen

4

2.2.

De verstrekking van persoonsgegevens ter voorkoming van ernstige strafbare feiten en terroristische misdaden

6

2.3.

De bescherming van de persoonsgegevens

6

2.4.

De rechten van de betrokkene

8

3.

De onderhandelingen over een verdrag tussen de Europese Unie en de VS over privacy en gegevensbescherming

9

4.

De uitgebrachte adviezen

9

5.

Financiële gevolgen

10

6.

Artikelsgewijze toelichting en het PCSC-verdrag

10

7.

Koninkrijkspositie

13

1. Algemeen

1.1 Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling, doch met reserves, kennisgenomen van de voorliggende wetsvoorstel. Wat deze leden betreft dient criminaliteit nimmer te lonen en dient de aanpak van grensoverschrijdende ernstige criminaliteit zo effectief mogelijk te worden gefaciliteerd. In dat licht bezien, beoordelen zij het voorliggende wetsvoorstel in beginsel positief. Door de uitwisseling van gegevens is een efficiëntere opsporing en uiteindelijk vervolging en berechting van criminelen en terroristen mogelijk. Daarmee is de veiligheid van de betrokken landen gediend. Maar bij deze leden resteren vragen die vrijwel allemaal samenhangen met de met dit wetsvoorstel samenhangende privacyaspecten.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij zijn uiteraard voorstander van de bestrijding van ernstige criminaliteit, ook als dat criminaliteit in andere landen betreft en waar Nederlanders bij betrokken zijn. Dat neemt niet weg dat zij van mening zijn dat dit doel niet meteen alle middelen tot het bereiken van dat doel heiligt. Zij hebben daarom een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Naar aanleiding daarvan hebben zij nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden benadrukken het belang van goede samenwerking, zeker ook op het gebied van criminaliteitsbestrijding, maar benadrukken eveneens het belang van burgerrechten, zoals het zorgvuldig omgaan met persoonsgegevens. Zij hebben over het wetsvoorstel een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij beschouwen de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika inzake verbetering van de samenwerking bij het voorkomen en bestrijden van ernstige criminaliteit (PCSC-verdrag) als een waardevolle aanvulling op en verdere verdieping van de reeds bestaande intensieve samenwerking tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika (VS) bij de bestrijding van criminaliteit.

De leden van D66-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende wetsvoorstel. Deze leden vinden dat terughoudend moet worden omgegaan met het uitwisselen van persoonsgegevens, waaronder DNA-profielen en vingerafdrukken. Zij menen dat vooral ervoor gewaakt moet worden dat onder het mom van criminaliteitsbestrijding gegevens over onschuldige burgers worden vergaard en als potentieel crimineel in databases worden bewaard. Hoe beschouwt de regering de genoemde terughoudendheid? Welke waarborgen kent het PCSC-verdrag om onschuldige burgers te beschermen tegen onterechte vergaring van hun gegevens?

1.2 Achtergrond

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het «Visa Waiver Program» (VWP), op grond waarvan Nederlandse ingezeten geen visumplicht voor de VS kennen, ten grondslag ligt aan het PCSC-verdrag dat nu ter goedkeuring wordt voorgelegd. Naar deze leden begrijpen, volgt uit de Amerikaanse evaluatie van het VWP dat Nederland, net als andere lidstaten van de Europese Unie (EU) die deelnemen aan het VWP, door de VS is verzocht te participeren in het een PCSC-verdrag. Toch zien deze leden dat de lijst van het aantal landen dat een bilateraal PCSC-verdrag met de VS heeft gesloten niet overeenkomt met het aantal landen dat tot het VWP is toegelaten. Zo zijn Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk wel tot het VWP toegelaten maar hebben geen PCSC-verdrag met de VS gesloten. Waarom hebben deze landen geen PCSC-verdrag gesloten? Gaan zij dat nog doen?

Deze leden vragen wat de gevolgen voor Nederland zouden zijn, anders dan dat er geen rechtstreekse geautomatiseerde bevraging van gegevens over vingerafdrukken en DNA-profielen mogelijk wordt, indien er geen PCSC-verdrag wordt gesloten. Kan de consequentie daarvan zijn dat Nederland niet langer tot het VWP wordt toegelaten en dat Nederlandse ingezetenen dus voortaan wel een visumplicht voor de VS krijgen? Zijn er nog andere consequenties?

Deze leden vragen waarom er op dit gebied bilaterale verdragen met de VS nodig zijn. Waarom wordt dit niet naar het EU-niveau getild? Deze leden kunnen begrip opbrengen voor het feit dat er in het kader van strafrechtelijke samenwerking binnen de EU afspraken gelden voor rechtstreekse geautomatiseerde toegang tot DNA- en vingerafdrukdatabanken (gebaseerd op het Verdrag van Prüm), maar waarom zouden dergelijke afspraken met niet-EU lidstaten, zoals de VS, moeten worden gemaakt? Waarom is ook voor de VS rechtstreekse geautomatiseerde toegang nodig en waarom kan de VS niet alleen op basis van rechtshulpverzoeken informatie uit die databanken krijgen? Deelt de regering de mening dat door het sluiten van bilaterale PSCS-verdragen de mogelijkheid voor de EU om tot een gezamenlijke overeenkomst met de VS te komen wordt ondermijnd? Zo ja, welke conclusie trekt zij daaruit? Zo nee, waarom niet?

Deze leden lezen in de memorie van toelichting dat er voor de bevraging van DNA- en vingerafdrukkendatabanken geen afzonderlijke uitvoeringswetgeving nodig zou zijn, maar dat Nederland het kan laten bij een aanpassing van het Besluit politiegegevens en het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. Het komt deze leden voor dat het door een ander land laten opvragen van dergelijke gegevens met goede waarborgen dient te worden omkleed. Geeft een besluit voldoende afdwingbare waarborgen of is het vastleggen in wetgeving toch te prefereren?

De leden van de SP-fractie constateren dat de achtergrond van het PCSC-verdrag, waarmee gegevens die in strafzaken een rol kunnen spelen (zoals DNA en vingerafdrukken) zullen worden uitgewisseld, verband houdt met het VWP. Op grond van het VWP zijn bepaalde ingezetenen van andere landen vrijgesteld van een visumplicht voor de VS. Waar komt deze koppeling vandaan? Is het zo dat Nederlanders slechts vrijgesteld blijven van visumplicht als Nederland naar de mening van de VS voldoende bereidwillig is om gegevens in strafzaken te delen? Mocht dit verdrag niet door Nederland worden goedgekeurd, moeten dan Nederlanders weer een visum aanvragen voor verblijf in de VS? Wat vindt de regering van deze koppeling van dit verdrag met het VWP? Vindt zij dit begrijpelijk, merkwaardig of heeft zij een andere kwalificatie hiervoor?

De leden van de CDA-fractie merken op dat gesteld wordt dat de VS eveneens een bilateraal PCSC-verdrag hebben gesloten met de volgende EU-lidstaten: Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Griekenland, Hongarije, Italië, Letland, Litouwen, Malta, Portugal, Slowakije, Spanje en Tsjechië. Deze leden vragen of is aan te geven in hoeverre deze landen ten opzichte van Nederland op eenzelfde dan wel afwijkende wijze invulling (kunnen) geven aan de uit het PCSC-verdrag voortvloeiende verplichtingen, mede gezien het gegeven dat de verdragspartijen bepalen welke DNA-profielen en vingerafdrukken zij in hun nationale databank opslaan.

De regering stelt dat de Amerikaanse regering te kennen heeft gegeven dat onder de aangepaste wetgeving het in de toekomst nodig zal zijn dat er nadere afspraken worden gemaakt over aanvullende instrumenten ter uitwisseling van gegevens met betrekking tot de veiligheid en de rechtshandhaving en dat in dit verband Nederland, net als andere EU-lidstaten die tot het VWP zijn toegelaten, is verzocht te participeren in het PCSC-verdrag. Deze leden vragen wat de consequenties zouden zijn indien Nederland en/of andere lidstaten niet in het PCSC-verdrag participeren. In hoeverre is er sprake van een overwegend door de VS eenzijdig opgelegde verplichting?

De aan het woord zijnde leden merken op dat wordt aangegeven dat voor wat betreft de EU er sprake van een twee-sporen benadering en dat bepaalde onderdelen van het VWP, zoals de terugkeer van eigen onderdanen, de veiligheid van reisdocumenten en de veiligheid op luchthavens, onder de bevoegdheid van de EU vallen. Op basis van een mandaat uit 2008, worden over deze onderdelen onderhandelingen gevoerd tussen de EU en de VS. Daarnaast worden bilaterale onderhandelingen gevoerd tussen de VS en de lidstaten over de onderdelen van het VWP die niet onder de bevoegdheid van de EU vallen, zoals de bestrijding van terrorisme en de uitwisseling van informatie. Deze leden vragen hoe deze onderhandelingen verlopen en wat de stand van zaken is.

De leden van de CDA-fractie merken op dat in de memorie van toelichting staat dat het PCSC-verdrag afgeleid is van en nauw aansluit bij het Besluit van de Raad van de EU waarmee een aantal bepalingen van het Verdrag van Prüm die betrekking hebben op de politiële en justitiële samenwerking tussen de EU-lidstaten zijn omgezet in een bindend regelgevend kader voor de EU. Betekent dit dat de uitwisseling van DNA- en dactyloscopische gegevens tussen Nederland en de VS op eenzelfde wijze zal gebeuren als thans het geval is bij gegevensuitwisseling tussen de lidstaten en dat de huidige werkwijze op basis van het Raadsbesluit Prüm voor de betrokken uitvoeringsinstanties niet of nauwelijks verandering zal ondergaan wat betreft de samenwerking met de VS?

De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het PCSC-verdrag beoogt de samenwerking bij het voorkomen en bestrijden van ernstige criminaliteit te verbeteren. Een wederzijdse mogelijkheid tot het geautomatiseerd bevragen van linkgegevens van DNA-profielen en vingerafdrukken wordt geïntroduceerd. Echter, de gegevensuitwisseling geschied ongeacht nationaliteit of woonplaats waardoor ook niet in Nederland verblijvende Nederlanders en gegevens van niet-Nederlanders kunnen worden verstrekt. Hoe verhoudt deze brede toepassing zich tot nationale en internationale regelgeving inzake gegevensvergaring en gegevensuitwisseling?

2. De belangrijkste onderdelen van het PCSC-verdrag

2.1 De geautomatiseerde bevraging van gegevens over vingerafdrukken en DNA-profielen

De leden van de PvdA-fractie begrijpen dat ook de vingerafdrukken van verdachten die worden aangehouden of die worden verhoord in de Nederlandse databank worden opgeslagen. Betekent dat ook dat als de VS deze databank geautomatiseerd gaat bevragen er «hits» met vingerafdrukken van mogelijk onschuldige personen kunnen zijn?

Op dit moment beschikken de VS op federaal niveau niet over een geautomatiseerd systeem voor de bevraging van DNA-profielen ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Begrijpen deze leden het goed dat Nederland dus geen geautomatiseerde bevraging kan doen van een Amerikaanse DNA-databank? Zij lezen ook dat er daarom op korte termijn geen sprake zal zijn van de rechtstreekse toegang tot DNA-profielen door de verdragspartijen. Mag daaruit worden afgeleid dat vanwege reciprociteit de VS, al dan niet op korte termijn, ook geen toegang zal krijgen tot de Nederlandse DNA-databank zolang zij niet over een geschikte DNA-databank beschikken?

In de memorie van toelichting staat dat het niet mogelijk is om zelfs maar een indicatie te geven is voor het moment waarop de DNA-uitwisseling met de VS daadwerkelijk van start zal gaan. Dat brengt deze leden op de vraag waarom de VS klaarblijkelijk wel met andere landen PCSC-verdragen willen afsluiten en eisen stellen om bij het VWP-programma aangesloten te blijven, terwijl de uitvoering van dat verdrag vanwege knelpunten die in de VS zelf liggen op zich moet laten wachten.

Welke Amerikaanse autoriteiten krijgen op grond van het PCSC-verdrag straks het recht op bevraging van Nederlandse DNA- en vingerafdrukken databanken? Deze leden vragen of de Amerikaanse autoriteiten die die inzage krijgen in Nederlandse databanken over dezelfde mogelijkheden beschikken om in de VS zelf gelijkaardige databanken te bevragen. Klopt het dat er op basis van het PCSC-verdrag straks Amerikaanse autoriteiten in de Nederlandse databanken kunnen kijken terwijl ze dat in eigen land niet mogen?

De leden van de PVV-fractie lezen in de memorie van toelichting dat voor een daadwerkelijke uitwisseling van berichten tussen Nederland en de VS alleen nog een geschikt netwerk gevonden moet worden. Alleen dan kan sprake zijn van een rechtstreekse toegang tot DNA-profielen door verdragspartijen. Wanneer kan worden verwacht dat dit netwerk gevonden is en dus daadwerkelijk sprake kan zijn van rechtstreekse toegang tot elkaars databanken?

Voor het gebruik van de verkregen persoonsgegevens als bewijs in strafzaken in de VS is toestemming van de officier van justitie in Nederland vereist. Deze leden vragen in dit kader hoe de gezagsverhouding is tussen de officier van justitie in Nederland en de officier van justitie in de VS.

De leden van de SP-fractie constateren dat het PCSC-verdrag leidt tot gecentraliseerde rechtstreekse geautomatiseerde toegang voor de VS tot gegevensbestanden in Nederland, zoals de DNA-databank en het vingerafdrukkenbestand. Weliswaar geschiedt dit geanonimiseerd en op basis van «hit-no-hit», maar tot nu toe werd gewerkt op basis van rechtshulpverzoeken die konden worden geweigerd of konden worden toegestaan al naar gelang aan de voorwaarden was voldaan. Kan de regering toelichten wat er nu mis is aan deze praktijk met rechtshulpverzoeken en waarom dit verdrag noodzakelijk is? Werkte de praktijk met de rechtshulpverzoeken onvoldoende? Hoeveel rechtshulpverzoeken vanuit de VS bereikten Nederland jaarlijks? Aan hoeveel van deze verzoeken kon worden voldaan en in hoeveel gevallen was dat niet het geval? Zijn er ook gegevens over rechtshulpverzoeken van Nederland aan de VS? Is sprake van ernstige vertraging of andere problematiek bij rechtshulpverzoeken en zo ja, op welke wijze is dan reeds geprobeerd om deze problemen met andere, minder ingrijpende middelen op te lossen?

Deze leden vragen of de stelling dat dit verdrag voor beide partijen een substantiële bijdrage zal vormen voor de opsporing en bestrijding van ernstige criminaliteit nader worden onderbouwd, zo mogelijk cijfermatig?

De aan het woord zijnde leden begrijpen het niet helemaal waarom nu in het PCSC-verdrag bepalingen worden opgenomen waarmee partijen wederzijds toegang krijgen tot DNA-databanken, terwijl de VS daar zelf nog niet klaar voor zijn omdat de benodigde wetgeving nog niet van kracht is en de vereiste organisatorische maatregelen nog niet getroffen zijn. Deze leden lezen in de memorie van toelichting dat vanwege reciprociteit de toegang tot elkaars DNA-databanken pas aan de orde zal zijn als dit ook in de VS geregeld is, maar dat daar op korte termijn geen sprake van zal zijn. Waarom moest dan toch deze bepaling worden opgenomen? Wat is daarvan dan het belang? Op welke termijn zal dit naar verwachting wel plaats kunnen vinden?

De leden van de CDA-fractie merken op dat gesteld wordt dat de toepasselijke verdragstekst uitgaat van de reciprociteit van verplichtingen. Voor de daadwerkelijk uitwisseling van gegevens moet een geschikt netwerk voorhanden zijn en moet de Amerikaanse federale wetgeving worden aangepast, hetgeen op korte termijn niet is te verwachten. Deze leden vragen op welke termijn dit wel het geval zal zijn.

De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de VS geen toegang hebben tot het Europese TESTA-netwerk, terwijl volgens deze leden een eenduidige en beveiligde uitwisseling tussen beide landen wel een vereiste dient te zijn. Welk alternatief hebben VS om toch aan te kunnen sluiten bij een vergelijkbaar netwerk voor gegevensuitwisseling dat tevens aan alle Europese vereisten voldoet?

2.2. De verstrekking van persoonsgegevens ter voorkoming van ernstige strafbare feiten en terroristische misdaden

De leden van de PVV-fractie merken op dat in bepaalde gevallen ook zonder voorafgaand verzoek persoonsgegevens kunnen verstrekt worden aan het bevoegde contactpunt van de andere verdragspartij. Is het Openbaar Ministerie (OM), onder verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en Justitie, die nationaal bevoegde autoriteit?

De leden van de SP-fractie vragen of voorbeelden kunnen worden gegeven van bijzondere omstandigheden op grond waarvan is toegestaan dat vrijwillig persoonsgegevens kunnen worden verstrekt ter voorkoming van ernstige strafbare feiten of terroristische misdaden

De leden van de CDA-fractie merken op dat het PCSC-verdrag voorziet in de mogelijkheid voor de verdragspartijen om, ter voorkoming van ernstige strafbare feiten en terroristische misdaden, in overeenstemming met het nationale recht in individuele gevallen ook zonder voorafgaand verzoek persoonsgegevens te verstrekken aan het bevoegde contactpunt van de andere verdragspartij. Deze leden vragen hoe in zulke gevallen het besluitvormingsproces verloopt.

2.3. De bescherming van de persoonsgegevens

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het de bedoeling wordt dat de autoriteiten van de VS ter voorkoming en opsporing van ernstige criminaliteit toegang krijgen tot databanken zonder dat hierbij al persoonsgegevens beschikbaar komen. Hoe worden deze databases en het dataverkeer tussen beide landen zo goed mogelijk beveiligd? Als er informatie tussen Nederland en de VS verloren gaat, is het dan ook de bedoeling dat daarvan melding wordt gemaakt aan het Nationaal Cyber Security Centrum? Hoe zal de Nederlandse overheid toegang krijgen tot de Amerikaanse databanken? Zal er een automatische uitwisseling tussen de diverse DNA-databanken plaatsvinden zoals dat binnen Europa al het geval is? Hoe worden in de VS DNA-profielen opgeslagen? Zijn deze qua formaat een op een uitwisselbaar met de in Nederland bestaande databank?

Het is voor deze leden van groot belang dat informatie alleen wordt verstrekt als dit ook daadwerkelijk noodzakelijk is ter voorkoming of opsporing van ernstige criminaliteit. Kan de regering uiteenzetten onder welke omstandigheden de VS toegang krijgen tot DNA-gegevens en vingerafdrukken en in welke mate zij een dergelijke toegang moeten verantwoorden? Wie gaat controleren of deze gegevens ook rechtmatig zijn verstrekt en gebruikt? Is deze persoon en/of instantie hiervoor voldoende toegerust? Wat zijn de voorwaarden waaronder de uit Nederland verkregen informatie kan worden uitgewisseld door de autoriteiten in de VS met andere landen en autoriteiten waarmee de Amerikaanse autoriteiten samenwerken?

De aan het woord zijn leden vragen welke afspraken met de VS zijn gemaakt over de bewaartermijn van verstrekte, al dan niet geanonimiseerde, gegevens. Hoe wordt gecontroleerd of deze afspraken ook daadwerkelijk worden nageleefd? Voor deze leden lijkt het voor de hand liggend dat ten aanzien van anonieme gegevens een langere termijn kan gelden, maar dat ten aanzien van de persoonsgegevens gekoppeld aan DNA-profielen aanzienlijk korter bewaard zouden moeten worden en dat aan deze laatste informatie ook beperkingen moeten worden gesteld ten aanzien van de overdraagbaarheid ervan, zoals dat al door hen is opgemerkt.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering de mening deelt dat als het Amerikaanse niveau van dataprotectie niet voldoet aan de Nederlandse standaarden er dan ook geen sprake zou mogen zijn van uitwisseling van gegevens. Zo nee, waarom niet? Deelt de regering de mening dat de reciprociteit die in het PCSC-verdrag is opgenomen niet alleen zou moeten gelden ten aanzien van kunnen gebruik maken van elkaars databanken, maar ook ten aanzien van de bescherming van persoonlijke gegevens? Zo nee, waarom niet? Deze leden kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat het Amerikaanse niveau van databescherming achter blijft bij de vereisten die daaraan in Nederland worden. Kan de regering hier nader op ingaan? Deze leden vragen of de regering ook de indruk heeft dat het toezicht op de naleving van de verwerking van persoonsgegevens uit hoofde van het PCSC-verdrag van Nederlandse zijde beter is geregeld dan van de Amerikaanse zijde? Zo ja, welke gevolgen verbindt zij daaraan? Zo nee, waarom niet?

De leden van de SP-fractie zeggen bezorgd te zijn over de bescherming van de persoonsgegevens. De VS hebben niet hetzelfde niveau van gegevensbescherming als in de EU, laat staan met Nederland. Hier wordt verschillend over gedacht. Dat blijkt al uit het feit dat reeds zo lang onderhandeld wordt over een verdrag tussen de EU en de VS over privacy en gegevensbescherming. Er wordt al zeven jaar over gesproken en de conclusie lijkt toch gerechtvaardigd dat dit niet echt opschiet. Graag ontvangen deze leden een beschouwing hierover. Deelt de regering de bezorgdheid van deze leden over het niveau van gegevensbescherming, zeker als ook gekeken wordt naar de normen die in het verdrag zijn opgenomen, te weten juistheid van de gegevens, rechtmatigheid van de gegevensverwerking, doelbinding, adequaat en ter zake dienend voor het specifieke doel, slechts zo lang bewaren als nodig is voor het specifieke doel. Dit zijn allemaal tamelijk vage normen die moeten worden ingevuld door het land dat verantwoordelijk is voor de verwerking van de persoonsgegevens. Hoe wordt hier op toegezien? Is er enige mate van toezicht op controle door Nederland of de EU op de verwerking en de bescherming van de persoonsgegevens in de VS?

De leden van de D66-fractie brengen in herinnering de kritiek van onder meer de Nederlandse en Europese privacy toezichthouder op de mate van doelbinding van de overeenkomst voor uitwisseling van passagiersgegevens (PNR) met de VS. De doelbinding voor het verstrekken van gegevens wordt onvoldoende gewaarborgd doordat de VS regels te ruim formuleren en daarmee potentiele achterdeuren creëren voor ander gebruik. Welke waarborgen bevat het PCSC-verdrag om de verstrekking van gegevens strikt te binden aan de overeengekomen doelen en oneigenlijk gebruik uit te sluiten?

2.4. De rechten van de betrokkene

De leden van de VVD-fractie begrijpen dat een groot deel van de rechtsbescherming van personen wiens gegevens worden verstrekt aan de VS gebaseerd is op de Freedom of Information Act (FOIA). Hoe werkt de FOIA precies werkt en biedt de FOIA inderdaad een met het Nederlandse recht vergelijkbare bescherming?

De leden van de PvdA-fractie lezen op meerdere plaatsen in de memorie van toelichting dat de Amerikaanse Privacy Act, die regels stelt over de bescherming van persoonsgegevens die door de federale diensten worden verwerkt, slechts voor Amerikaanse staatsburgers geldt. Bovendien komt daarbij nog dat activiteiten met betrekking tot rechtshandhaving uitgesloten zijn van toepassing van de Privacy Act. Deze leden lezen ook dat op grond van de FOIA de Nederlandse burger op de hoogte kan komen van de gegevensverwerking op grond van het voorliggende PCSC-verdrag, maar dat er geen correctie van onjuiste gegevens mogelijk is. De Privacy Act kent die mogelijkheid wel, maar die geldt niet voor Nederlanders. In hoeverre verkeert de Nederlandse burger voor wat betreft de bescherming van persoonsgegevens die uit de genoemde databanken komen in een nadeliger positie ten opzichte van Amerikaanse staatsburgers? Wat houdt de in het PCSC-verdrag opgenomen bepaling dat op verzoek van de verstrekkende verdragspartij de ontvangende partij verkregen gegevens moet corrigeren, blokkeren of verwijderen in de praktijk voor de Nederlandse burger in? Moet die burger eerst via de FOIA op de hoogte komen van het feit dat er gegevens over hem worden verwerkt? Zo ja, hoe kan hij daar achter komen? Bestaat er een meldplicht jegens burgers? Hoe controleert Nederland of de Amerikaanse autoriteiten daadwerkelijk gevolg geven aan een verzoek tot verbetering, blokkering of verwijdering van gegevens? Daarnaast vragen deze leden hoe Nederland controleert of de Amerikaanse autoriteiten niet zonder toestemming uit Nederlandse databanken verkregen informatie aan derden doorspelen.

Deze leden vragen of de Chief FOIA Officer, die iedere federale dienst in de VS heeft, vergelijkbare taken, bevoegdheden en onafhankelijkheid heeft als de toezichthouder aan Nederlandse zijde, te weten het College bescherming persoonsgegevens (CBP).

De leden van de PVV-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het CBP de aangewezen instantie is te bemiddelen in geval van een conflict. Zij vragen of is overwogen een andere instantie als bemiddelaar op te laten treden. Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke organisaties en waarom is niet voor één van deze organisaties gekozen?

In de memorie van toelichting wordt de mogelijkheid beschreven voor Nederlandse onderdanen om kennis te nemen van de verwerking van gegevens door een federale overheidsdienst. Deze leden vragen of er ook mogelijkheden voor Nederlandse onderdanen zijn om een verzoek in te dienen voor het verwijderen van zijn of haar gegevens bij een federale overheidsdienst.

Deze leden merken op dat aangegeven wordt dat het Amerikaanse recht op het punt van het recht op kennisneming gelijkenis vertoont met het Nederlandse recht, omdat soortgelijke wetten van kracht zijn. Waarop ziet «soortgelijk»?

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat degene van wie persoonsgegevens zijn verstrekt of verwerkt het recht op kennisneming heeft. De vraag is wel of mensen ongevraagd op de hoogte worden gesteld van het doorgeven van hun persoonsgegevens (aan de VS) of hebben zij slechts recht op kennisneming zodra zij, op wat voor manier dan ook, toevallig op de hoogte zijn geraakt van de doorgifte van hun gegevens?

3. De onderhandelingen over een verdrag tussen de Europese Unie en de VS over privacy en gegevensbescherming

De leden van de CDA-fractie merken op dat op grond van een mandaat aan de Europese Commissie momenteel onderhandelingen lopen om te komen tot een overeenkomst tussen de EU en VS inzake de bescherming van persoonsgegevens die worden overgedragen en verwerkt ten behoeve van de voorkoming, het onderzoek, de ontdekking of de vervolging van strafbare feiten, inclusief terrorisme, in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken. Gesteld wordt dat het in de lijn der verwachting ligt dat, in geval overeenstemming kan worden bereikt over een eenduidige set van gegevensbeschermingsstandaarden, deze set ook van invloed zal zijn op bilaterale overeenkomsten tussen de VS en lidstaten die betrekking hebben op onderwerpen die niet onder de bevoegdheid van de EU vallen, zoals het PCSC-verdrag. Bestaat er thans al zicht op, afhankelijk van de uitkomst van die onderhandelingen, welke aanpassingen in het PCSC-verdrag en mogelijk andere verdragen in een later stadium noodzakelijk kunnen worden?

De leden van de D66-fractie zien ook diverse Europese ontwikkelingen die aan de uitwisseling van gegevens en gegevensbescherming raken. Hoe verhoudt deze overeenkomst zich tot de herziening van de Europese privacy regelgeving? Hoe verhoudt het Europese pakket Slimme Grenzen, bedoeld om onder meer onderdanen van derde landen te kunnen volgen die de Europese grenzen overschrijden, zich tot het PCSC-verdrag? Zullen de gegevens die straks op grond van de EU-voorstellen inzake Slimme Grenzen(COM 2013, 95, 96 en 97) worden verzameld via Nederland ook ter beschikking worden gesteld aan de Amerikaanse autoriteiten?

Deze leden merken op dat in de memorie van toelichting wordt geconcludeerd dat met betrekking tot de gegevensuitwisseling tussen de EU en de VS geen eenduidig gemeenschappelijk regime is opgenomen over de bescherming van persoonsgegevens. Daarnaast lezen zij dat onafhankelijk toezicht op de gegevensverwerking in de VS niet sluitend is geregeld, ondanks aanstelling van functionarissen. Maakt zo’n constatering niet juist van belang dat Nederland de essentiële waarborgen voor de uitoefening van de rechten van de betrokkenen en voor rechtsbescherming in verdergaande mate regelt in zin van artikel 76 van de Wet bescherming persoonsgegevens, artikel 17 van de Wet politiegegevens en de toepasselijke internationale en EU-normen ter zake, waar ook door het CBP en de Afdeling advisering van de Raad van State (Afdeling advisering) op is gewezen?

4. De uitgebrachte adviezen

De leden van de SP-fractie constateren dat het CBP kritisch is over de rechten van de betrokkene, de rechtsbescherming, het toezicht op de gegevensverwerking en de aansprakelijkheid. Het verdrag voorziet niet of in onvoldoende mate in de essentiële waarborgen. Hoe ziet de regering dit?

Deze leden begrijpen niet waarom de bepaling is opgenomen dat het vereiste van het rechtshulpverzoek (voor het doorgeven van persoonsgegevens) zal vervallen zodra dit ook vervalt in de samenwerking tussen de EU-lidstaten. Waarom is dit zo geregeld? Wat heeft dit met elkaar te maken? Waarom zouden de VS op een lijn moeten worden gesteld met EU-lidstaten?

De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het vereiste van een rechtshulpverzoek kan vervallen indien deze ook vervalt voor EU-lidstaten onderling. Wat let de regering om dit vereiste toch overeind te houden in het PCSC-verdrag, aangezien de VS binnen een andere rechtsorde vallen dan de lidstaten van de EU en er geen eenduidig gemeenschappelijk regime voor bescherming voor persoonsgegevens bestaat? Juist dat verschil kan een vereiste van rechtshulpverzoek rechtvaardigen.

5. Financiële gevolgen

De leden van de PVV-fractie vragen hoe groot het extra capaciteitsbeslag voor de Internationale Rechtshulp Centra (IRC's) en de forensische officieren van justitie is. Kan worden gespecificeerd in welke financiële kaders van het OM deze kosten worden opgevangen?

De leden van de SP-fractie vragen of de politie (Korps Landelijke Politiediensten (KLPD)) volledig wordt gecompenseerd voor de meerkosten als gevolg van het PCSC-verdrag of dat het bij de compensatie van 1,5 mln. euro blijft, ook als de kosten hoger uitvallen.

De leden van de D66-fractie merken op dat de beoogde uitwisseling van gegevens kosten voor de strafrechtketen met zich meebrengt. Op welke wijze worden de aan de uitvoering van het PCSC-verdrag verbonden kosten jaarlijks in de begroting inzichtelijk gemaakt?

6. Artikelsgewijze toelichting en het PCSC-verdrag

Artikel 1

De leden van de VVD-fractie maken uit de memorie van toelichting op dat de informatie-uitwisseling van DNA- en dactyloscopische gegevens mogelijk wordt ter voorkoming en opsporing van ernstige criminaliteit. Kan de regering uitleggen waarom delicten waarop een straf van een jaar gevangenisstraf staat zijn te beschouwen als vormen van ernstige criminaliteit? Hoe wordt dan voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van de raadpleegbaarheid van databases met DNA-informatie en vingerafdrukken? Kan niet beter worden aangesloten bij delicten die bijvoorbeeld vallen onder de reikwijdte van het Europees Aanhoudingsbevel en de PNR? Kan de regering aangeven welke strafbare feiten er nu niet onder vallen? Bij deze leden bestaat de indruk dat bijna alle strafbare feiten onder de werking van deze overeenkomst vallen.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat onder ernstige misdrijven in het kader van het PCSC-verdrag misdrijven worden verstaan misdrijven waarop een vrijheidsstraf van één jaar of meer staat. Ondanks de uitleg in de memorie van toelichting begrijpen deze leden niet waarom niet gekozen kan worden voor een definitie van ernstige misdrijven zoals die in Nederland geldt, te weten misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is, waar dus tenminste vier jaar vrijheidsstraf op staat. Die Nederlandse ondergrens geldt immers ook als grens voor het in Nederland verkrijgen van DNA en vingerafdrukken. De redenering van de regering lijkt te zijn dat, omdat Nederland de ondergrens van voorlopige hechtenis/vier jaar hanteert, de Amerikaanse autoriteiten daarmee als vanzelf geen vingerafdrukken of DNA-gegevens kunnen krijgen voor misdrijven met een strafmaat van minder dan vier jaar gevangenisstraf. Een dergelijke redenering komt deze leden als niet valide over. Het komt hen voor dat de Nederlandse regering met het opnemen van een ondergrens van een jaar slechts tegemoet is gekomen aan een wens van de VS die veel waarde hechten aan een drempel van een jaar. Kan de regering nader ingaan op het nut en de noodzaak om de drempel op een jaar te stellen en waarom bij het verkrijgen van DNA en vingerafdrukken uit Nederlandse databanken juist de VS ruimere bevoegdheden moet krijgen dan de Nederlandse autoriteiten zelf hebben als het gaat om het bevragen van deze databanken? Waarom is toch niet gekozen voor vier jaar? Betekent een drempel van slechts één jaar dat Nederlandse autoriteiten Amerikaanse databanken kunnen bevragen, ook in het geval het om misdrijven gaat die naar Nederlands recht niet als ernstig worden omschreven?

De leden van de PvdA-fractie vragen of de reikwijdte van het begrip «terroristische misdrijven», waar het verdrag ook op ziet, in de VS niet ook veel ruimer is dan het Nederlandse begrip. Kan de regering hier nader op ingaan? Biedt artikel 11 van het PCSC-verdrag (voldoende) mogelijkheden om de VS rechtstreekse geautomatiseerde toegang te ontzeggen in het geval dat het gaat om een misdrijf dat naar Amerikaanse recht als een terroristisch misdrijf wordt bestempeld maar dat naar Nederlands recht niet is?

De leden van de SP-fractie vragen waarom ervoor is gekozen als ernstige strafbare feiten te beschouwen, feiten waarop gevangenisstraf van meer dan een jaar is gesteld. Daar valt toch vrijwel alles onder? Dit is toch niet de gebruikelijke definitie van ernstige strafbare feiten? Graag ontvangen deze leden een nadere toelichting op deze keuze.

Deze leden lezen in de memorie van toelichting enkele opmerkingen over het terugkeren naar Nederland na uitlevering van een Nederlander aan de VS. Hoe verloopt dit in de praktijk? Gaan de overdracht en de teruglevering soepel en voortvarend? Hoe lang duurt dit meestal?

De leden van de CDA-fractie merken op dat als ernstige strafbare feiten gelden feiten die naar het nationale recht van de verdragspartijen strafbaar zijn gesteld met een gevangenisstraf van meer dan een jaar of met een zwaardere straf. Deze leden vragen waarom is gekozen voor de termijn van meer dan een jaar, daar waar het Raadsbesluit Prüm op dit punt geen drempel is opgenomen.

Deze leden vragen of met enkele voorbeelden kan worden aangegeven voor welke soort persoonsgegevens in relatie tot het begrip «ernstige strafbare feiten» een termijn van een jaar dan wel vier jaar vrijheidsbeneming wordt gehanteerd als criterium voor het uitwisselen van persoonsgegevens met de VS.

De leden van de D66-fractie merken op dat gegevens kunnen worden verstrekt als er sprake is van een strafbaar feit waarvoor een gevangenisstraf van een jaar of meer kan worden opgelegd. Zij vragen hoe de regering de drempel van een jaar of meer gevangenisstraf ziet? Zou die drempel niet hoger moeten liggen, bijvoorbeeld bij strafbare feiten waar naar Nederlands recht een gevangenisstraf van vier jaar of meer op staat en dus voorlopige hechtenis mogelijk is?

Artikel 3

De leden van de PvdA-fractie lezen dat geautomatiseerde rechtstreekse bevraging door de VS van Nederlandse databanken ook mogelijk moet zijn in het geval dat er omstandigheden zijn die aanleiding geven om te veronderstellen dat de betrokkene ernstige strafbare feiten zal plegen. Het is deze leden niet duidelijk wat hiermee wordt bedoeld. Hoe kan worden vastgesteld dat iemand strafbare feiten zal plegen? Wordt de intentie van de dader bedoeld of moet er sprake zijn van voorbereidingshandelingen? In hoeverre heeft Nederland in de onderhandeling met de VS aangegeven dat binnen het Nederlandse strafrecht niet gebruikelijk is uit te gegaan van de intentie van de dader. Wat was de reactie van de VS? Hoe kan worden voorkomen dat de VS alleen maar omdat zij twijfels hebben bij iemands goede bedoelingen rechtstreeks geautomatiseerd gegeven in Nederlandse databanken naar een «hit» kan zoeken? Hoe kan worden voorkomen dat na aanleiding van een dergelijke «hit» op basis van een rechtshulpverzoek achterliggende gegevens worden opgevraagd? Kan worden voorkomen dat vage vermoedens dat iemand een strafbaar feit zal gaan plegen aanleiding vormen voor bevraging van genoemde databanken? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?

Deze leden vragen hoe kan worden voorkomen dat er sprake is van willekeurige bevraging van de Nederlandse databanken door Amerikaanse autoriteiten.

Artikel 5

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting ook dat, zodra de VS stuiten op een vergelijking (een «hit»), door het Nederlandse contactpunt naar Nederlandse maatstaven wordt beoordeeld of er sprake is van een match. Zal dit altijd en standaard gebeuren zodat steeds door het KLPD moet worden vastgesteld dat de vingerafdrukken overeenkomen alvorens een rechtshulpverzoek in behandeling zal worden genomen?

Artikel 6

De leden van de VVD-fractie merken op dat in de memorie van toelichting melding wordt gemaakt van het feit dat de politie beslist omtrent het verstrekken van persoonsgegevens en dat het OM algemene en bijzondere aanwijzingen kan verstrekken. Zijn er redenen om deze aanwijzingen te verstrekken nu het de overdracht van persoonsgegevens aan de VS betreft? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe beoordeelt de regering het rechtsstelsel van de VS in het licht van verdragsrechtelijke waarborgen zoals die van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), in het bijzonder artikel 6 EVRM?

Artikel 12

De leden van de D66-fractie constateren net als de adviesinstanties dat de noodzakelijkheid van gegevensuitwisseling niet expliciet wordt vermeld in artikel 12, tweede lid, van het PCSC-verdrag. Wat belet de regering het vereiste van noodzakelijkheid expliciet als voorwaarde te vermelden en niet louter als voortvloeiend uit begrippen als proportionaliteit, adequaat en ter zake dienend? Deelt zij de mening dat noodzakelijkheid juist ook beoogt aan te geven dat mogelijk andere minder vergaande middelen beschikbaar kunnen zijn die op gelijke wijze adequaat en ter zake dienend kunnen zijn voor het specifieke doel van de overdracht waarvoor de gegevens zijn verstrekt of verder verwerkt?

Artikel 21

De leden van de CDA-fractie merken op dat wordt aangegeven dat de verdragspartijen periodiek overleg zullen voeren over de tenuitvoerlegging van de bepalingen van het PCSC-verdrag en dat nadere afspraken worden gemaakt over de frequentie en de samenstelling van het periodiek overleg. Deze leden vragen of al duidelijk is op welk niveau, met welke frequentie en in welke samenstelling dit overleg zal plaats hebben. Ook vragen zij of is voorzien in een meer integrale evaluatie van het PCSC-verdrag.

7. Koninkrijkspositie

De leden van de CDA-fractie hebben geconstateerd dat de Afdeling advisering in haar advies stelt dat artikel 25, derde lid, van het PCSC-verdrag bepaalt dat het verdrag alleen van toepassing is op het deel van het Koninkrijk dat in Europa is gelegen. De Afdeling advisering stelt vervolgens vast dat toelichting niet ingaat op de redenen waarom de werkingssfeer van het verdrag tot het Europese deel van het Koninkrijk is beperkt en op de vraag of wordt overwogen genoemde verdragsbepaling in de toekomst te verruimen, zodat de werkingssfeer van het verdrag kan worden uitgebreid naar de overzeese gebieden van het Koninkrijk. De Afdeling advisering adviseert hierop in de memorie van toelichting in te gaan en daarbij tevens aan te geven of, en zo ja in hoeverre, de voorziene werkingssfeer van het verdrag consequenties heeft voor de reikwijdte van de visumvrijstelling. In haar reactie in het nader rapport stelt de regering dat aan het advies van de Afdeling advisering gevolg is gegeven en dat in de memorie van toelichting in het hoofdstuk over de Koninkrijkspositie is ingegaan op de redenen waarom de werkingssfeer van het verdrag is beperkt tot het Europese deel van het Koninkrijk en op de mogelijke verruiming voor de Caribische gebieden van het Koninkrijk en dat daarbij tevens is ingegaan op de consequenties voor de reikwijdte van de visumvrijstelling. Deze leden constateren dat in hoofdstuk 7 over de Koninkrijkspositie (slechts) is aangegeven dat voor wat het Koninkrijk betreft, het verdrag alleen zal gelden voor het Europese deel van Nederland en dat de reikwijdte van het verdrag zich hiertoe beperkt op grond van het derde lid van artikel 25 van het verdrag. Deze leden vragen de regering alsnog nader in te gaan op hetgeen door de Afdeling advisering is geadviseerd en de regering naar aanleiding daarvan in het nader rapport heeft beloofd.

De voorzitter van de commissie, Jadnanansing

De griffier van de commissie, Nava

Naar boven