33 574 Interparlementaire conferentie inzake het Europees Semester

Nr. 6 VERSLAG VAN DE RAPPORTEUR

Vastgesteld 19 maart 2015

De vaste commissie voor Europese Zaken heeft in de procedurevergadering van 17 oktober 2013 besloten het lid Schut-Welkzijn te benoemen tot rapporteur inzake het Europees Semester 2014. Bijgaand treft u een beknopt verslag van haar werkzaamheden alsmede aanbevelingen inzake het Europees Semester en de opvolging daarvan binnen de Kamer. Dit verslag is besproken tijdens de procedurevergadering van de commissie Europese Zaken van 17 maart 2015.

De voorzitter van de commissie, Azmani

De griffier van de commissie, Van Keulen

Inleiding

Het Europese semester is het kader voor de afstemming van het economisch beleid van de lidstaten van de Europese Unie. Het idee achter het semester is dat de EU de economische ontwikkelingen in iedere lidstaat scherper in de gaten kan houden om problemen, die over kunnen slaan naar andere lidstaten, in de toekomst te voorkomen. Daarnaast kan het Semester lidstaten ook helpen om te leren van elkaars best practices, successen en mislukkingen bij de aanpak van economische problemen. Het eigenlijke Europees Semester loopt van eind november (publicatie Jaarlijkse Groeianalyse) tot eind juni (vaststellen landenspecifieke aanbevelingen). Vervolgens is het aan de lidstaten om deze aanbevelingen te verwerken in hun nationale begrotingen voor het daaropvolgende begrotingsjaar en in toekomstig beleid. Het semester in 2014 was de derde cyclus die op deze wijze doorlopen is.

De doelstellingen van mijn rapporteurschap, zoals vastgesteld door de commissie Europese Zaken in de procedurevergadering op 28 november 2013, waren het betrekken van de vakcommissies van de Kamer bij het Europees Semester. Daarnaast was het doel om aandacht te geven aan de wijze waarop met het Semester en de landenspecifieke aanbevelingen in andere lidstaten wordt omgegaan, zodat over en weer van de ervaringen en resultaten geleerd kon worden. Bijzonder interessant in dat kader was het gesprek van tien leden uit beide Kamers dat ik mocht organiseren met het landenteam van de Europese Commissie dat de aanbevelingen aan Nederland voorbereidt. Dat dit gesprek in de aanloop naar de Europese verkiezingen kon plaatsvinden was overigens niet vanzelfsprekend, en ik ben de Europese Commissie en haar medewerkers dan ook zeer erkentelijk voor hun medewerking.

In dit verslag kijk ik terug op gebeurtenissen en activiteiten van het voorbije Europese semester. Vervolgens deel ik een aantal observaties en sluit ik af met enkele korte aanbevelingen.

1. Europees Semester 2014

Mijn benoeming tot rapporteur Europees Semester 2014 vond plaats in de procedurevergadering van de commissie Europese Zaken op 17 oktober 2013.

Jaarlijkse Groeianalyse 2014

Op 13 november 2013 verscheen de Jaarlijkse Groeianalyse 2014 van de Europese Commissie. Zoals ieder jaar maakte de Commissie in dit document, waarmee de cyclus van het Europees Semester van start gaat, een analyse van de macro-economische situatie in de individuele lidstaten. Het aan de Groeianalyse gekoppelde Waarschuwingsmechanisme-rapport geeft op grond van een lijst van economische indicatoren – zoals schulden, handelsbalans, huizenprijzen, werkloosheid en loonkosten – aan of sprake is van een mogelijke macro-economische onevenwichtigheid. Lidstaten waar een dergelijke onevenwichtigheid vermoed wordt, worden gewoonlijk onderworpen aan een diepteonderzoek waarmee de Commissie op zoek gaat naar mogelijke oorzaken voor het afwijken van de indicator. Uitkomsten van dergelijke diepteonderzoeken kunnen zijn dat er niets aan de hand is, maar ook dat er inderdaad sprake is van een macro-economische onevenwichtigheid. Wordt deze bovendien aangemerkt als «excessief» dan kan de Raad (op voorstel van de Commissie) aanbevelingen doen voor het nemen van «correctieve actie» en wordt de betreffende lidstaat onder intensiever toezicht geplaatst. Laat de lidstaat na om actie te ondernemen, dan kunnen onder deze «Excessieve OnevenwichtigheidsProcedure» (EOP) in het uiterste geval financiële sancties worden opgelegd. Tot nu toe is nog geen enkele lidstaat in deze EOP terecht gekomen.

Eerder in 2013 was op grond van de Jaarlijkse Groeianalyse 2013 een diepteonderzoek uitgevoerd naar Nederland, waarbij geconstateerd was dat de (hoge) private schuldenlast in relatie tot de (dalende) huizenprijzen zorgden voor macro-economische onevenwichtigheden. Deze waren echter niet «excessief», waardoor Nederland niet terecht kwam in de EOP. Wel kwam de aanpak van de betreffende onevenwichtigheden aan de orde in de vier landenspecifieke aanbevelingen die Nederland in 2013 kreeg van de Europese Raad om in 2014 in de begroting te verwerken, te weten:1

  • Begroting: Het begrotingstekort in 2014 onder de 3% brengen en daarbij uitgaven die rechtstreeks van belang voor de groei zijn, zoals onderwijs, innovatie en onderzoek, ontzien. Vervolgens het structureel tekort verder terugbrengen in overeenstemming met de Middellange TermijnDoelstelling (MTD) voor Nederland.

  • Woningmarkt: De geplande beperking van de fiscale aftrekbaarheid van de hypotheekrente versnellen, rekening houdend met het economische klimaat, een meer marktgericht prijsstelsel op de huurwoningenmarkt invoeren en de huur beter koppelen aan de inkomens van huishoudens in de sociale-woningsector. Ervoor zorgen dat woningcorporaties zich weer gaan richten op huishoudens die het meest behoefte aan sociale woningen hebben.

  • Pensioenen en langdurige zorg: De tweede pensioenpijler aanpassen aan de verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd en daarbij een passende intra- en intergenerationele verdeling van kosten en risico's te waarborgen. De geleidelijke verhoging van de wettelijke pensioenleeftijd ondersteunen met maatregelen om de inzetbaarheid van oudere werknemers op de arbeidsmarkt te bevorderen. De langdurige zorg hervormen om de kosten-effectiviteit ervan te waarborgen, en met het oog op de houdbaarheid van het stelsel verdere maatregelen nemen om de kostenstijging van het stelsel te beteugelen.

  • Arbeidsparticipatie: De arbeidsparticipatie verhogen, met name van mensen in de marge van de arbeidsmarkt. Negatieve fiscale arbeidsprikkels verder beperken, onder meer door geleidelijke afschaffing van overdraagbare heffingskortingen voor verdieners van een tweede inkomen. De arbeidsmarktmobiliteit bevorderen en starheden op de arbeidsmarkt aanpakken, onder meer door hervorming van de wetgeving ter bescherming van werknemers en het stelsel van werkloosheidsuitkeringen.

Voor het Europees Semester 2014 kondigde de Europese Commissie aan opnieuw een diepteonderzoek te willen uitvoeren, met als voornaamste doel om vast te stellen hoe het stond met de eerder geconstateerde macro-economische onevenwichtigheid en de aanpak daarvan.

Als basis voor de gesprekken met andere lidstaten heb ik ook gekeken naar de aanbevelingen voor hen. In de Jaarlijkse Groeianalyse 2014 noemde de Commissie vijf prioritaire uitdagingen voor de Unie. Als eerste was dat het terugdringen van de begrotingstekorten van de lidstaten in combinatie met een zoveel mogelijk op economische groei gericht beleid dat specifiek was voor iedere lidstaat. Verder moest de kredietverlening aan het bedrijfsleven weer op gang komen, moesten structurele hervormingen worden doorgevoerd om de groei en het concurrentievermogen van de Unie ook op langere termijn te verzekeren, moesten de werkloosheid en de sociale gevolgen van de crisis worden aangepakt, en het overheidsapparaat van de lidstaten en de Commissie gemoderniseerd.

Betrokkenheid vakcommissies en andere parlementen: Europese Week 2014

In het kader van het Europees Semester organiseren verschillende vaste commissies van het Europees parlement jaarlijks een interparlementaire «Europese Week». Leden van de nationale parlementen worden hierbij uitgenodigd om met elkaar en met de verschillende vakcommissies van het Europees parlement in debat te gaan over het economisch beleid van de lidstaten en de Unie. Deze Europese Week werd dit jaar ook gecombineerd met de tweejaarlijkse Artikel-13-conferentie over het begrotingsbeleid, die plaatsvindt op grond van artikel 13 van het Begrotingspact.

In lijn met de doelstelling om de vakcommissies meer bij het Europees Semester te betrekken zijn deze uitgenodigd voor een technische briefing die plaatsvond op woensdag 15 januari 2014 ter voorbereiding op de Europese Week. De briefing werd gegeven door de heer Jean-Luc Annaert, European Semester Officer bij de Vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Den Haag. Hij ging daarbij in op de inhoudelijke en procedurele bijzonderheden van het Europees Semester 2014. Negen leden uit de genodigde commissies (EU, FIN, EZ, SZW, VWS, WR en RU) woonden deze briefing bij.

Leden van dezelfde commissies zijn ook uitgenodigd bij een gesprek dat op mijn initiatief plaatsvond in Brussel vlak voor de start van de Europese Week, met het landenteam Nederland, Tsjechië en Slowakije van de Europese Commissie. Dit team, dat het macro-economisch onderzoek van de Commissie voor Nederland uitvoert en de concept-aanbevelingen opstelt, bestaat uit medewerkers van het Secretariaat-Generaal van de Commissie en van de DGs ECFIN (Economische en Financiële Zaken, EMPL (Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie) en de European Semester Officer van de Europese Commissie in Nederland. Aan het gesprek werd deelgenomen door de leden Schut-Welkzijn (VVD), Van Nieuwenhuizen (VVD), Lucas (VVD), Harbers (VVD), Merkies (SP), Omtzigt (CDA), Jansen (SP), Van Laar (PvdA) namens de Tweede Kamer en Backer (D66) en Van der Linden (CDA) namens de Eerste Kamer. De leden van het landenteam gingen in op de afwegingen die zij maken bij hun analyses en het formuleren van aanbevelingen, op de situatie in Nederland en op de maatregelen die in Nederland genomen worden door het kabinet en de sociale partners. Zij gaven aan dat de aanbevelingen erop zijn gericht het beste uit elk land individueel te halen en het potentieel van de economie optimaal te benutten. Hierdoor zijn aanbevelingen van individuele landen vaak niet met elkaar te vergelijken, omdat de structuur van de economie zo verschilt. De aanwezige leden stelden vragen ter verheldering en gebruikten het gesprek om het team nog eens te wijzen op de politieke context van hervormingsbesluiten. Het gesprek werd door mij en de overige aanwezigen als buitengewoon nuttig ervaren.

De Europese Week zelf, die op 20–22 januari 2014 werd gehouden in het Europees parlement, werd bijgewoond door de leden Schut-Welkzijn (VVD), Nieuwenhuizen (VVD) en Omtzigt (CDA) namens de commissies EU, SZW en FIN. Namens de Eerste Kamer maakten de leden Kneppers-Heijnert (VVD), Van der Linden (CDA) en Backer (D66) deel uit van de delegatie. Mijn inbreng als rapporteur bij deze interparlementaire conferentie was voorafgaand afgestemd met de delegatie en met de afzonderlijke commissies. De inbreng betrof een overzicht hoe het Nederlandse parlement is omgegaan met de aanbevelingen en een verzoek om daarover met elkaar in gesprek te gaan. Tijdens de conferentie is door de delegatie actieve inbreng geleverd aan de plenaire discussie, waarbij in het bijzonder is ingegaan op de hervormingen ten aanzien van AOW gerechtigde leeftijd en pensioenen in het kader van de vergrijzing, omdat Nederland hierbij voorop loopt in Europa.

Daarnaast is in de marge van de bijeenkomst gesproken met de delegaties uit Duitsland en Denemarken. Duitsland stond op het punt om het minimumloon in te voeren. Denemarken wilde haar parlementaire behandeling van het Europees semester aanpassen. Hierover zijn ervaringen en best practices uitgewisseld Een verslag van de bijeenkomst is de Kamer toegekomen.2

Aanloop naar voorjaarsraad: algemene groeiprioriteiten EU

De Jaarlijkse Groeianalyse en de kabinetsreactie3 daarop zijn door de commissie EZ betrokken bij het AO Concurrentiekrachtraad 20–21 februari op 12 februari 2014.4 Door de commissie Financiën is het deel van de kabinetsreactie dat in gaat op het Waarschuwingsmechanisme-rapport betrokken bij het AO Eurogroep/Ecofin op 4 december 2013. Daarnaast is de Groeianalyse alsmede het tegelijk daarmee gepubliceerde Gezamenlijk Werkgelegenheidsrapport besproken tijdens de Raad Werkgelegenheid en Sociale Zaken van 10 maart 2014, die is voorbesproken in de Kamer tijdens een AO van de commissie SZW op 6 maart 2014.

Tijdens de Europese Raad van 20–21 maart hebben de regeringsleiders van de EU-landen op basis van de Jaarlijkse Groeianalyse en de discussie in de vakraden en de Raad Algemene Zaken een algemene richting vastgesteld voor het economisch beleid in de lidstaten. De Nederlandse inzet bij de Europese Raad en de Raad Algemene Zaken is vooraf met de Kamer besproken tijdens een Algemeen Overleg op 18 maart 2014.

Totstandkoming Nationaal Hervormingsprogramma en Stabiliteitsprogramma

Het diepteonderzoek van de Europese Commissie naar de Nederlandse onevenwichtigheden was gereed op 5 maart 2014. De Commissie concludeerde hierin dat er in Nederland wel sprake is van onevenwichtigheden, maar dat deze niet «buitensporig» waren. Dit betekent dat Nederland de onevenwichtigheden via de normale procedure van de landenspecifieke aanbevelingen kon aanpakken, en niet terecht kwam in de speciale Buitensporige Onevenwichtigheidsprocedure waarbij een correctief actieplan met roadmap moet worden ingediend en er in het uiterste geval sancties kunnen volgen.

Lidstaten stellen in het voorjaar Nationale Hervormingsprogramma’s (NHP) op over het macro-economisch beleid en Stabiliteitsprogramma’s (SP) over het begrotingsbeleid (voor de niet-eurolanden zijn dit Convergentieprogramma’s). Hiermee doen zij verslag van de acties die zij ondernomen hebben in het kader van de landenspecifieke aanbevelingen en geven zij aan welke acties zij op middellange termijn nog willen nemen om macro-economische onevenwichtigheden te bestrijden en hun begroting op evenwicht te brengen of te houden. Deze programma’s, die uiterlijk op 30 april in Brussel moeten worden ingeleverd, zijn de aanzet waarop de Europese Commissie zich baseert bij het formuleren van de nieuwe landenspecifieke aanbevelingen en zij vormen voor de lidstaten dan ook een belangrijk middel om de inhoud daarvan te beïnvloeden.

Sinds enkele jaren kiest de Kamer er daarom voor om het Nederlandse NHP (dat in 2014 gereed was op 3 april) en SP (gereed op 11 april) eind april plenair te behandelen. Op die manier is zij nog in staat om de regering tijdig te verzoeken om aanpassingen te maken voordat de programma’s in definitieve vorm naar Brussel worden gezonden, of kan zij om aanpassingen vragen van het voorgenomen beleid. Dit debat, met de ministers van Economische Zaken en van Financiën, vond in 2014 plaats op 23 april.5 Daarbij zijn zes moties ingediend (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1141–1146) waarvan er een (over de hoogte van de particuliere schulden) is aangenomen. Na het debat zijn het NHP en het SP in definitieve vorm6 aangeboden aan de Europese Commissie.

Totstandkoming landenspecifieke aanbevelingen 2014

Op 2 juni 2014 presenteerde Europese Commissie voorstellen voor de landenspecifieke aanbevelingen aan de verschillende lidstaten, waaronder Nederland.7 De Kamer ontving dit voorstel samen met een appreciatie van het kabinet.8 Omdat inmiddels duidelijk was dat het Nederlandse begrotingstekort niet langer de EMU-norm van 3% overschreed stelde de Europese Commissie daarbij tevens voor om Nederland eerder dan aanvankelijk voorzien te ontheffen uit de buitensporig-tekortprocedure, de correctieve arm van het stabiliteits- en groeipact.

De voorstellen van de Europese Commissie waren in lijn met de aanbevelingen uit eerdere jaren, namelijk:

  • Begroting: Verder versterken van de begrotingsmaatregelen in 2014 en 2015 om te waarborgen dat de middellange-termijndoelstelling wordt behaald en om de staatsschuld te laten dalen.

  • Huizenmarkt: De beperking van de hypotheekrenteaftrek versnellen, meer marktwerking aanbrengen in de huurprijzen, de huren in de sociale woningbouw koppelen aan de inkomens.

  • Pensioenen en langdurige zorg: Hervorming 2e pijler doorvoeren en daarbij zorgen voor een passende verdeling van de kosten en risico’s over de verschillende generaties, de verhoging van de pensioenleeftijd combineren met maatregelen om de inzetbaarheid van oudere werknemers op de arbeidsmarkt te verbeteren, en de voorgenomen hervorming van de langdurige zorg uitvoeren met het oog op de houdbaarheid van het stelsel.

  • Arbeidsparticipatie: Maatregelen nemen om de arbeidsparticipatie te verbeteren van met name groepen aan de onderkant van de arbeidsmarkt, beperken van negatieve fiscale arbeidsprikkels, hervormen van de wetgeving die werknemers beschermt en van het stelsel van werkloosheidsuitkeringen, en starheden op de arbeidsmarkt verder aanpakken, in overleg met de sociale partners ruimte benutten om loonsverhogingen sterker te differentiëren.

De Ecofin-Raad van 19–20 juni en de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 18 juni stelden de landenspecifieke aanbevelingen vast. In de Ecofin-Raad werd daarbij, in lijn met uitspraken van de Minister van Financiën in het voorafgaande Algemeen Overleg,9 de aanbeveling aan Nederland over de hypotheekrente-aftrek iets afgezwakt door toe te voegen dat economisch klimaat wel moet toelaten dat de beperking hiervan versneld wordt. De regeringsleiders van de EU bekrachtigden de aanbevelingen in definitieve vorm tijdens de Europese Raad van 26 en 27 juni.

Rijksbegroting 2015

Op 16 september verscheen de Miljoenennota met de Rijksbegroting van het kabinet voor 2015.

Op 23 september heeft de rapporteur namens de Kamer deelgenomen aan een bijeenkomst van de commissie Economische en Monetaire Zaken (ECON) van het Europees parlement. De ECON-commissie had op die dag de nationale parlementen van de EU uitgenodigd om deel te nemen aan haar discussie over de Europees Semester-cyclus 2014 en de prioriteiten voor de Jaarlijkse Groeianalyse 2015. De inbreng van de rapporteur daarbij is vooraf afgestemd met de commissie Europese Zaken. Het verslag is inmiddels toegestuurd.10

Eveneens op 23 september publiceerde het kabinet het Ontwerpbegrotingsplan 2015.11 Dit is een vertaling van het beleid en de cijfers uit de Miljoenennota naar de verplichte rapportagevereisten onder het Europees Semester. Na de parlementaire behandeling (die was gekoppeld aan de behandeling van de Miljoenennota omdat deze dezelfde feiten en cijfers omvat) is het Ontwerpbegrotingsplan, in lijn met de verplichtingen in het Europees Semester, op 15 oktober naar de Europese Commissie gestuurd. Op 28 november publiceerde de Europese Commissie haar advies over de Ontwerpbegrotingsplannen van alle lidstaten. Zij konden dit dan nog verwerken in de definitieve versie van hun begrotingen 2015, die uiterlijk 31 december moesten zijn vastgesteld. Het oordeel over de Nederlandse begroting12 was overigens positief.

Op 29–30 september 2014 vond in Rome de jaarlijkse interparlementaire conferentie plaats onder artikel 13 van het Begrotingspact. Hieraan werd deelgenomen door de Tweede Kamerleden Aukje de Vries (VVD) en Nijboer (PvdA), beiden namens de commissie Financiën, en het Eerste Kamerlid Postema (PvdA). Van deze bijeenkomst is de Kamer een verslag toegegaan.13

Overige activiteiten van de rapporteur

Als rapporteur voor het Europees Semester heb ik het afgelopen jaar deelgenomen aan verschillende nog niet in het bovenstaande genoemde activiteiten binnen en buiten de Kamer. Doel daarbij was steeds om de zichtbaarheid van het Semester en de activiteiten van de Kamer daarbinnen te vergroten.

Zo was er op 26 juni een expertbijeenkomst georganiseerd door de Vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Nederland onder de titel «De Europese Commissie als economische regering». Sprekers waren onder meer de heer Deroose, plaatsvervangend DG bij het DG ECFIN van de Europese Commissie, en de heer Schout van het Instituut Clingendael. Zelf heb ik de activiteiten van de Kamer toegelicht tijdens een paneldiscussie met mevrouw Van Geest, directeur van het Centraal Planbureau, en mevrouw Van Heel, bestuurder van de Werkgroep Europa van de G32.

Bezoeken van de contactgroepen voor Nederland van het Britse Lagerhuis en van de Franse Assemblée Nationale heb ik tevens aangegrepen om de activiteiten van de Nederlandse Tweede Kamer in het kader van het Europees semester bij deze parlementen onder de aandacht te brengen. Tot slot heb ik eind oktober nog medewerking verleend aan een interview door onderzoekers van het Instituut Clingendael in het kader van hun onderzoek naar de behandeling van het Europees Semester in Nederland.

2. Overwegingen en observaties

Betrokkenheid Kamer bij het macro-economisch beleid

De parlementaire behandeling van het Europees Semester is de afgelopen jaren steviger verankerd geraakt in de werkwijze van de Tweede Kamer. Zo wordt onder meer de jaarlijkse Europese Week bezocht door een brede delegatie bestaande uit leden van verschillende betrokken Kamercommissies, en is het plenaire debat in het voorjaar over de concept-versies van het Nationaal Hervormingsprogramma en het Stabiliteitsprogramma de facto een vast onderdeel van de Kameragenda geworden. Het is van belang om deze werkwijze vast te houden.

Speciale aandacht verdient in elk geval de actieve betrokkenheid van Kamercommissies op wier terrein een landenspecifieke aanbeveling van toepassing is (de afgelopen jaren waren dat Financiën, Wonen en Rijksdienst, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport). In de praktijk van de laatste jaren sluiten de aanbevelingen aan bij de al ingezette hervormingen van de Nederlandse regering, maar dat hoeft in de toekomst niet het geval te zijn. Via het Europees Semester werkt de methode van het verminderen van macro economische onevenwichtigheden immers steeds meer door in het nationale beleid van de lidstaten. Daarom is van belang dat met name de commissies Economische Zaken, Financiën, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Europese Zaken actief deelnemen aan de discussie over het Europees semester. Wil de Kamer door het Europees Semester niet gedeeltelijk buitenspel komen te staan als controleur van het regeringsbeleid, dan is waakzaamheid en betrokkenheid van al deze commissies niet alleen vereist tijdens het Europese deel van het Semester en de totstandkoming van de landenspecifieke aanbevelingen zelf, maar ook bij de wijze waarop deze worden verwerkt in de departementale begrotingen in het najaar en in het kabinetsbeleid door het jaar heen.

Aanbeveling 1: De relevante Kamercommissies worden actief betrokken bij de totstandkoming van de landenspecifieke aanbevelingen en de implementatie ervan in nationaal beleid, vooral in die gevallen waar een landenspecifieke aanbeveling van toepassing is. Zo nodig zullen betrokken commissies langs ambtelijke of politieke weg gewezen worden op relevante ontwikkelingen.

Rapporteurschap Europees Semester

De Europese verkiezingen van mei 2014 gaven dit jaar een speciale lading aan de gesprekken die in het voorjaar plaatsvonden in het kader van het Europees Semester. Dit was met name te merken bij de Europese Commissie, waar men duidelijk beducht was voor de publiciteitsrisico’s van alle activiteiten of uitspraken van haar ambtenaren in deze periode. Het net als in 2013 totstandbrengen van een (besloten) gesprek met het landenteam van de Europese Commissie kostte dan ook de nodige moeite. Des te verheugender is het dat het gesprek uiteindelijk heeft plaatsgevonden, en dat het nu ook, anders dan in 2013, kon worden bijgewoond door een brede delegatie van Eerste- en Tweede Kamerleden. Alle betrokkenen, ook de leden van het landenteam, hebben voor zover ik heb kunnen vaststellen dit gesprek als buitengewoon plezierig en nuttig ervaren.

Het semester is een veelomvattend proces dat raakt aan de beleidsterreinen van een groot aantal, zo niet alle Kamercommissies, en waar maatregelen op het werkterrein van de een weer invloed heeft op het werkterrein van de ander. Dat maakt het niet alleen voor ministeries een uitdaging om een centrale coördinatie en strategie te voeren, maar het maakt het ook voor de Kamer lastig om effectief controle uit te oefenen zonder het zicht te verliezen op de grote lijn en de samenhang. Dat kan het nuttig maken om een centraal aanspreekpunt te hebben in de vorm van een rapporteur, die op politiek niveau de coördinatie tussen de verschillende betrokken commissies kan bevorderen en ook extern als zodanig kan optreden, bijvoorbeeld als delegatieleider bij de «Europese Week» in januari en bij het organiseren van het gesprek met het landenteam van de Europese Commissie. Ook ten opzichte van organisaties buiten de Kamer, zoals het Huis van Europa en Instituut Clingendael, biedt het meerwaarde om een neutraal aanspreekpunt te hebben waarmee de Kamer het belang dat hij hecht aan het Semester onderstreept en de zichtbaarheid van zijn activiteiten in dit kader vergroot.

Anderzijds is dit rapporteurschap anders van aard dan andere rapporteurschappen, bijvoorbeeld die voor pensioenen, omdat het vrijwel onmogelijk is om namens de Kamer een eenduidige boodschap te formuleren. Niet alleen het semester zelf en in bredere zin de wenselijkheid van Europese coördinatie van beleid, maar ook de inhoudelijke aanbevelingen zijn immers onderwerp van politiek debat.

Daarbij komt dat inmiddels, nu drie jaar achtereen een volledige Semester-cyclus doorlopen is, de werkwijze van de Kamer bij de parlementaire behandeling van de verschillende deelstappen inmiddels vaste vorm begint aan te nemen. Aan de Europese Week in januari 2014 is de afgelopen jaren steeds deelgenomen door leden uit (vrijwel) alle bij een landenspecifieke aanbeveling betrokken vakcommissies, en het plenaire debat in het voorjaar over de concepten van het Nationaal Hervormingsprogramma en het Stabiliteitsprogramma is een vast onderdeel geworden van de jaarlijkse plenaire agenda. In die zin hebben de afgelopen rapporteurschappen een belangrijk deel van hun doel inmiddels bereikt.

Aanbeveling 2: Ten aanzien van het opnieuw aanstellen van een rapporteur Europees Semester voor 2015 gelden zowel voor- als tegenargumenten. Enerzijds zorgt een rapporteur voor zichtbaarheid binnen en buiten de Kamer van het Semester-proces en kan deze soms deuren openen die anders mogelijk gesloten blijven, anderzijds heeft de rapporteur een voornamelijk coördinerende rol en geen inhoudelijke. Ook is het proces voor de behandeling van het Semester inmiddels goed ingedaald in de vaste Kameragenda.

Als rapporteur Europees Semester 2014 laat ik het dan ook aan uw commissie om te besluiten over een eventueel nieuw rapporteurschap in de toekomst.

Mid-Term Review van Europa 2020

De nieuwe Europese Commissie is van plan een opzet te formuleren voor de mid-term review van de «Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei», waar het Europees Semester een belangrijk onderdeel van is. De Europese groeiprioriteiten van het Europees Semester vloeien voort uit de Europa 2020-doelstellingen.

De omvattende Europa 2020-strategie, die de opvolger is van de zogenaamde Lissabon-agenda, stelt doelen voor 2020 op het gebied van banen (minstens 75% werkgelegenheid), innovatie (minstens 3% van het BBP investeren in R&D), onderwijs (minder dan 10% schooluitval en minstens 40% van de jongeren met een diploma uit het hoger onderwijs), sociaal beleid (20 miljoen minder mensen onder de armoedegrens, en klimaat (de 20-20-20 doelen: 20% minder broeikasgas-uitstoot, 20% hernieuwbare grondstoffen en 20% meer energie-efficiëntie). Binnen deze overkoepelende EU-doelstellingen stellen de EU-lidstaten, afhankelijk van hun specifieke situatie, eigen doelstellingen op. Voor Nederland komt dit neer op 80% werkgelegenheid, 2.5% uitgaven aan R&D, minder dan 8% schoolverlaters zonder diploma, meer dan 40% diploma uit het hoger onderwijs, 16% minder broeikasgasuitstoot, 14% hernieuwbare energie en 60.7 Mtoe (megaton olie-equivalent) energie-efficiëntie.

Volgens de oorspronkelijke plannen zou deze review verschijnen in maart 2015, waarna de regeringsleiders tijdens de Europese Raad van juni 2015 een besluit zouden nemen over de mid-term review. Maar op 2 maart jl. maakte de Commissie bekend dat ze uit de consultaties die ze het afgelopen jaar deed, heeft geconcludeerd dat de Europa 2020-doelstellingen vooralsnog geen aanpassing behoeven. Aan het eind van 2015 wil ze alsnog voorstellen presenteren voor de periode 2015–2020.14

Gezien de omvattendheid van het onderwerp, de betrokkenheid van vrijwel alle Kamercommissies, en de mogelijke impact via het Europees Semester van de herziening van deze strategie is het aanwijzen van een rapporteur voor de herziening van de Europa-2020-strategie een optie die de Kamer kan overwegen.

Aanbeveling 3: Aangezien vrijwel alle Kamercommissies bij de Mid-Term Review Europa 2020 zijn betrokken en deze uniek en veelomvattend is, is het aan te bevelen te zijner tijd een rapporteur Mid-Term Review Europa 2020 aan te stellen. Deze rapporteur kan de herziening van deze strategie en haar doelstellingen helpen bevorderen en coördineren.


X Noot
1

Documentenregister van de Raad van de Europese Unie 11214/13.

X Noot
2

Kamerstuk 33 574, nr. 4.

X Noot
3

Kamerstuk 21 501-20, nr. 817.

X Noot
4

Kamerstuk 21 501-30, nr. 324.

X Noot
5

Handelingen II 2013/14, nr. 79, item 5.

X Noot
6

Kamerstuk 21 501-07, nr. 1148.

X Noot
7

COM(2014) 420, 2 juni 2014.

X Noot
8

Kamerstuk 21 501-20, nr. 880.

X Noot
9

Kamerstuk 21 501-07, nr. 1168.

X Noot
10

Kamerstuk 33 574, nr. 5

X Noot
11

Kamerstuk 21 501–07, nr. 1174.

X Noot
12

C(2014) 8810, 28 november 2014.

X Noot
13

Kamerstuk 34 054, nr. 1.

X Noot
14

Mededeling «Results of the public consultation on the Europe 2020 strategy for smart, sustainable and inclusive growth», COM(2015) 100, 2 maart 2015.

Naar boven