Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 33569 nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 33569 nr. 4 |
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 20 december 2012 en het nader rapport d.d. 27 februari 2013, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 4 december 2012, no.12.002880, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende herstel van wetstechnische gebreken in de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten in verband met de wetswijziging naar aanleiding van de evaluatie van die wet (Veegwet op het notarisambt 2012), met memorie van toelichting.
In het voorstel wordt onder meer de regeling omtrent de legalisatie van handtekeningen van notarissen, die is ingevoerd bij de evaluatiewet van 29 september 2011,2 wegens praktische bezwaren gewijzigd. Voorts worden de eisen voor benoeming tot notaris en waarnemer versoepeld en wordt een hardheidclausule toegevoegd aan de regeling omtrent de vervaltermijn voor ontvankelijkheid van de klacht tegen een notaris. Tevens worden technische wijzigingen voorgesteld.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over de versoepeling van de eisen voor de benoeming tot notaris en tot waarnemer, over de voorgestelde hardheidsclausule en over de keuze voor een veegwet voor inhoudelijke voorstellen. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 4 december 2012, nr. 12.002880, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het voorstel van wet tot Wijziging van de Wet op het notarismabt en enkele andere wetten in verband met onder meer gewijzigde regeling van de legalisatie van handtekeningen van notarissen rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 20 december 2012, nr. W03.12.0482/II, bied ik U hierbij aan.
Het ontwerp geeft de Afdeling advisering aanleiding tot het maken van enkele inhoudelijke opmerkingen.
Voorgesteld wordt de artikelen 6 en 29 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) te wijzigen. Met deze wijziging worden de eisen die gesteld worden aan toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen voor benoeming tot notaris (artikel 6 Wna) en de eisen voor de kandidaat-notarissen om tot waarnemer te worden benoemd (artikel 29 Wna), versoepeld. Deze versoepeling komt bovenop de versoepeling van de eisen voor de benoeming tot (lichte) waarnemer die recentelijk reeds met de evaluatiewet is geïntroduceerd met het oog op vrouwelijke kandidaat-notarissen die het notariaat voor een korte periode verlaten en bij terugkeer vaak in deeltijd werken.3 De voorgestelde versoepeling kan als volgt worden geïllustreerd: thans4 dient de kandidaat-notaris ten minste twee jaren (al dan niet in een aaneengesloten periode) binnen het tijdsbestek van drie jaren voorafgaand aan de benoeming tot waarnemer onder verantwoordelijkheid van een notaris of van een waarnemer werkzaam zijn geweest of als notaris het notarisambt hebben vervuld om in aanmerking te komen voor benoeming tot (zware) waarnemer («twee uit drie jaar-regeling»). Het voorstel vervangt deze regeling door een soepeler regime: slechts het laatste jaar voorafgaande aan de benoeming zal bij de beoordeling worden meegenomen. In dat jaar moet de kandidaat-notaris gemiddeld ten minste 21 uur per week onder verantwoordelijkheid van een notaris of een waarnemer werkzaam zijn geweest of als notaris het notarisambt hebben vervuld.5 De noodzaak van deze versoepeling wordt niet toegelicht. In de toelichting wordt slechts gesteld dat deze wijzigingen een bruikbare en heldere maatstaf geven «waarmee kan worden beoordeeld of een kandidaat voldoende recente werkervaring heeft om in aanmerking te komen voor benoeming tot notaris, respectievelijk waarnemer».6
De Afdeling is van oordeel dat de voorgestelde versoepeling van de eisen voor benoeming tot notaris of tot waarnemer een deugdelijke motivering behoeft. Zij adviseert in de toelichting daarin te voorzien.
De Afdeling adviseert de noodzaak van de versoepeling van de eisen om tot notaris en toegevoegd notaris te worden benoemd en om tot waarnemer te worden benoemd, zoals voorgesteld in de te wijzigen artikelen 6 en 29 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna), nader toe te lichten.
Het advies is overgenomen. Er is nader toegelicht dat vooral van belang is dat degenen die benoemd worden tot notaris, toegevoegd notaris en waarnemer voldoende substantiële werkervaring moeten hebben, en deze werkervaring van recente datum is.
Op grond van de huidige regeling kunnen klachten tegen notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven, kennis heeft genomen.7
Ingevolge het voorstel kan een uitzondering worden gemaakt op deze regel. Voorgesteld wordt in artikel 99, vijftiende lid, Wna een hardheidsclausule op te nemen inhoudende dat een beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van de klacht wegens de afloop van de drie jaren-termijn achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de klager in verzuim is geweest.
Ziet de Afdeling het goed dan wordt met dit voorstel beoogd tegemoet te komen aan een wens van het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT), dat de vervaltermijn van drie jaar als te kort ervaart voor het doen van een uitvoerig onderzoek, waarbij zowel interne als externe informatiebronnen worden gebruikt.8
De Afdeling wijst erop dat een hardheidsclausule slechts wordt opgenomen als er aanleiding is om te verwachten dat de toepassing van de regeling kan leiden tot onbillijkheden van overwegende aard in niet precies te voorziene gevallen.9 Om een dergelijke situatie gaat het hier naar het oordeel van de Afdeling niet. Het BFT wijst op een structureel probleem van te weinig tijd voor het doen van onderzoek, hetgeen niet onvoorzien is. Bovendien gaat het niet om een situatie waarin de vervaltermijn voor het BFT in uitzonderlijke gevallen tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Daar doelt het BFT niet op. Een hardheidsclausule is dan, naar het oordeel van de Afdeling, geen doelmatig instrument om aan de bezwaren van het BFT tegemoet te komen. Het probleem lijkt eerder in de lengte van de vervaltermijn zelf te liggen.
De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de mogelijke alternatieven, zoals de verlenging van de vervaltermijn, en het voorstel zo nodig aan te passen.
De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op mogelijke alternatieven voor een hardheidsclausule in verband met de vervaltermijn, zoals de verlenging van de vervaltermijn, en het voorstel zonodig aan te passen.
Met de voorgestelde regeling wordt niet beoogd te komen tot regelgeving die bedoeld een oplossing te bieden voor onbillijkheden van overwegende aard in niet precies te voorziene gevallen. Het is dan ook, bij nadere beschouwing, niet voor de hand liggend om in dit verband te spreken over een hardheidsclausule. De memorie van toelichting is op dit punt aangepast. In de memorie van toelichting is uitgewerkt dat met de wijziging wordt bewerkstelligd dat de tuchtrechter bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van een ingediende klacht kan afwijken van de vervaltermijn van drie jaar van artikel 99, vijftiende lid, indien de afloop van deze termijn redelijkerwijs niet aan de klager verweten kan worden.
De Afdeling wijst erop dat het voorstel een aantal inhoudelijke en soms ook vrij vergaande voorstellen bevat, zoals de hierboven besproken voorstellen. Daarnaast worden enige technische wijzigingen voorgesteld.
De Afdeling is van oordeel dat het instrument van een veegwet bedoeld is voor voorstellen van geringe en overwegend technische aard.10 De hiervoor bedoelde voorbeelden van voorstellen kunnen niet als zodanig worden aangemerkt. Het is, naar het oordeel van de Afdeling, dan ook niet juist om het wetsvoorstel een Veegwet te noemen.
De Afdeling adviseert het voorstel daarom niet aan te duiden als Veegwet, maar als een voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het notarisambt.
De Afdeling adviseert het voorstel niet aan te duiden als veegwet, maar als een voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het notarisambt.
Het advies is overgenomen.
Aan de redactionele kanttekeningen van de Afdeling is aandacht besteed. De suggestie om de in artikel 29, derde lid, opgenomen bevoegdheid om een benoeming tot waarnemer in te trekken slechts toe te kennen aan de voorzitter van de kamer voor het notariaat, is niet opgevolgd. De bevoegdheid wordt, om in voorkomende gevallen snel tot een beslissing te kunnen komen, tevens toegekend aan de voorzitter van de kamer voor het notariaat. Vergelijk op dit punt tevens artikel 25b, vierde en vijfde lid, van de wet. De overige opmerkingen zijn verwerkt.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in de memorie van toelichting aan te geven waarom de suggestie van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, om in de wet op te nemen dat de toegevoegd notaris de titel van notaris mag voeren, niet wordt overgenomen. Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om nog enkele andere verbeteringen in de wettekst en de memorie van toelichting aan te brengen.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De waarnemend vice-president van de Raad van State,
P. van Dijk
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven
– In artikel I, onderdeel N, in de voorgestelde wijziging van artikel 29, eerste lid, «Tot waarnemer is benoembaar een notaris of kandidaat-notaris» vervangen door: Tot waarnemer is benoembaar een notaris of een toegevoegd notaris;
– In artikel I, onderdeel N, in de voorgestelde wijziging van artikel 29, derde lid, «wordt na «kamer voor het notariaat» ingevoegd: of haar voorzitter» vervangen door: wordt «kamer voor het notariaat» vervangen door: voorzitter van de kamer voor het notariaat;
– In artikel II, «In de Wet op het testamentenregister» vervangen door: In de Wet op het centraal testamentenregister;
– In artikel I, onderdeel P, artikel 30 opnieuw uitschrijven;
– In de artikelsgewijze toelichting voorzien in een toelichting op artikel V.
De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer
Wet op het notarisambt naar aanleiding van de evaluatie van die wet, alsmede regeling van enkele andere onderwerpen in die wet en wijziging van de Wet op het centraal testamentenregister en van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Stb. 2011, 470).
Zie artikel 29, eerste lid, van de evaluatiewet, die op 1 januari 2013 in werking treedt, Stb. 470.
Deze regel is niet nieuw.
Artikel 99, twaalfde lid, Wna. Na de inwerkingtreding van de evaluatiewet op 1 januari 2013 wordt dit lid vernummerd tot vijftiende lid.
Zie ook aanwijzing 131 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Bij verschoonbare termijnoverschrijding kan worden gedacht aan geweldpleging en de daaruit voortvloeiende ontregeling van de betrokkene waardoor hij niet in staat was om op tijd bezwaar- of beroepschrift in te dienen, zie ABRvS 14 april 2000, AB 2000, 323.
Daarom is ook de suggestie van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie om in de wet op te nemen dat de toegevoegd notaris de titel van notaris mag voeren terecht afgewezen met de motivering dat dit «geen geringe wijziging van overwegend technische aard is, zoals deze in een veegwet plegen te worden opgenomen». Memorie van toelichting, Algemeen, derde alinea.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33569-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.