33 554 Aanpassing van enige wetten op het terrein van het Ministerie van Veiligheid en Justitie teneinde een aantal zelfstandige bestuursorganen onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen te brengen

Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 29 juli 2013

Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:

1. Artikel I wordt gewijzigd als volgt:

a. De onderdelen C en D komen te luiden:

C

Artikel 53 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid worden de woorden «twee andere leden» vervangen door: ten hoogste twee andere leden.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. De voorzitter, de andere leden en de buitengewone leden worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister, benoemd voor een tijdvak van vijf jaar. De leden kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een tijdvak van vijf jaar. Op eigen verzoek worden zij door Onze Minister ontslagen. Artikel 12 van de Kaderwet is niet van toepassing.

D

Artikel 54 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid vervallen.

2. Er wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Artikel 12, tweede lid, van de Kaderwet is niet van toepassing.

b. In onderdeel E wordt in artikel 55 «de andere twee leden» vervangen door: de andere leden.

c. Na onderdeel F wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Fa

In artikel 57, eerste lid, wordt «de twee andere leden» vervangen door: de andere leden.

2. In artikel IV, onderdeel N, subonderdeel 2, wordt «gewijzigd» vervangen door: vervangen.

3. Na artikel IV wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IVa

De Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1, onder a, wordt «Onze Minister van Justitie» vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

B

In artikel 7 vervallen de woorden: en een raad van toezicht.

C

Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:

1. Onder vernummering van het vierde lid tot tweede lid, vervallen het tweede en derde lid.

2. Onder vernummering van het zesde lid tot derde lid, vervalt het vijfde lid.

D

In artikel 9 vervalt het tweede lid, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

E

De artikelen 10 en 11 vervallen.

F

Artikel 14, eerste lid, komt te luiden:

1. Onze Minister en het bestuur verstrekken elkaar tijdig alle voor de uitoefening van hun taken benodigde inlichtingen.

G

In artikel 16, eerste lid, wordt «het Ministerie van Justitie» vervangen door: het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

H

In artikel 19, derde lid, wordt «Het bestuur en de raad van toezicht werken mee» vervangen door: Het bestuur werkt mee.

4. De eerste volzin van artikel V komt te luiden: Op de leden van het College bescherming persoonsgegevens die zijn benoemd of herbenoemd voor het tijdstip waarop artikel I, onderdeel C, subonderdeel 2, in werking treedt, blijft artikel 53, derde lid, eerste en tweede volzin, van de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing, zoals dat luidde voor dat tijdstip.

Toelichting

1. Wijziging artikel I (Wet bescherming persoonsgegevens)

a. wijziging onderdelen B en C (art. 53 en 54 Wbp)

Maximering aantal leden Cbp

Onder het huidige artikel 53, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) geldt dat het College bescherming persoonsgegevens (hierna: het Cbp) bestaat uit een voorzitter en twee andere leden. Naar het Cbp heeft aangegeven, wordt het vaste aantal van drie collegeleden in de praktijk echter als niet passend ervaren. Zo is gebleken dat een driehoofdig college een efficiënte werkwijze in de weg kan staan. In de eerste plaats vraagt de omvang van de organisatie niet om een intensieve aansturing door de leden van het Cbp. Naar is gebleken, vergt de organisatie die het Cbp ondersteunt (het «secretariaat» in de zin van artikel 56, eerste lid, van de Wbp, bestaande uit zo’n 70 medewerkers) weinig bestuurlijke bemoeienis van de collegeleden. Normaliter ligt de dagelijkse leiding in handen van de directeur van het Cbp en het managementteam. In de tweede plaats kunnen de bestuurlijke taken die wel nodig zijn vrij eenvoudig door twee collegeleden worden uitgevoerd. Gebleken is dat ook het externe bestuurlijke netwerk goed bediend kan worden door twee collegeleden.

Vastgesteld kan worden dat twee leden, in combinatie met het intern mandateren van beheersmatige taken aan de ambtelijke organisatie en het slim organiseren van de portefeuilles een goed werkbare situatie oplevert. Onduidelijkheden en dubbelingen kunnen worden weggenomen als het gefixeerde aantal van drie collegeleden wordt losgelaten. Ook heeft dat gefixeerde aantal geen toegevoegde waarde voor de dagelijkse aansturing van de organisatie.

Rekening houdend met de wensen van het Cbp en de overtuiging dat de werkzaamheden van het Cbp met twee leden goed uitgevoerd kunnen worden, wordt voorgesteld om het mogelijk te maken het aantal leden van het Cbp met één terug te brengen en daarin tevens enige flexibiliteit aan te brengen. Straks zal daarmee het College dan bestaan uit minimaal twee leden – de voorzitter en een ander lid – en maximaal uit drie leden. Tegelijkertijd biedt deze constructie dan de benodigde ruimte voor een efficiënt en slank bestuur én de mogelijkheid het Cbp alsnog tot volle sterkte aan te vullen als daartoe aanleiding bestaat. Eveneens wordt hiermee beoogd de verhouding tussen het College en het bureau meer in evenwicht met elkaar te brengen. Los hiervan blijft de mogelijkheid bestaan om buitengewone leden bij het College te benoemen, waardoor het College de gewenste deskundige inbreng kan organiseren, zonder daarmee de dagelijkse bezetting van het College onnodig te verzwaren.

Benoemingstermijn leden Cbp

De aanpassing van alle nog bestaande leeftijdsgrenzen aan het geflexibiliseerde stelsel met betrekking tot de AOW-leeftijd is aanleiding geweest om ook de benoemingstermijnen van de voorzitter en leden van het Cbp opnieuw tegen het licht te houden. Het huidige artikel 53, derde lid, van de Wbp bepaalt dat de voorzitter van het Cbp bij koninklijk besluit wordt benoemd voor een tijdvak van zes jaar, en de andere twee leden, eveneens bij koninklijk besluit, voor een tijdvak van vier jaar. Tevens kunnen de leden terstond worden herbenoemd en wordt daarbij geen limiet gesteld aan het aantal mogelijke herbenoemingen.

Deze regeling sluit niet meer aan bij de huidige algemeen gangbare normen met betrekking tot benoemingstermijnen. Het verschil in benoemingstermijn tussen voorzitter en leden blijkt in de praktijk geen toegevoegde waarde te hebben. De achterliggende reden van het verschil in benoemingstermijn tussen voorzitter en leden was dat de leden niet noodzakelijkerwijs voor 100% zouden worden aangesteld, maar hun functie in combinatie met andere ambten zouden kunnen uitoefenen. Dat heeft zich in de praktijk echter nooit zo ontwikkeld.

Ook de onbeperkte mogelijkheid tot herbenoeming voldoet niet meer aan de huidige normen. Voor een functie als lid van het Cbp is het wenselijk dat die functie niet voor onbepaalde tijd wordt vervuld. Een «frisse blik van buitenaf» wordt door middel van een maximering van de mogelijkheid tot herbenoeming – en dus meer roulatie in de leden van het Cbp – gewaarborgd. Omdat gewaakt moet worden voor het risico dat opgebouwde deskundigheid wegvalt, is – in samenspraak met het Cbp – gekozen voor een benoemingstermijn van vijf jaar voor zowel voorzitter als leden, met maximaal één herbenoemingstermijn van nog eens vijf jaar. Daarmee komt de maximale benoemingsperiode op tien jaar.

Schrapping functioneel leeftijdsontslag leden Cbp

Het huidige artikel 54, eerste lid, van de Wbp bepaalt dat aan de leden van het Cbp ontslag wordt verleend bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Dit zogenoemde functioneel leeftijdsontslag wordt met deze nota van wijziging geschrapt. In de regel wordt namelijk voor bestuursfuncties bij een zelfstandig bestuursorgaan geen leeftijdsontslag gehanteerd omdat het anders moeilijk is om kandidaten voor een dergelijke functie te vinden. De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bevat om die reden geen leeftijdsgrens.

b en c. Wijziging onderdeel D en nieuw onderdeel Fa (art. 55 en 57 Wbp)

Dit betreft terminologische wijzigingen die voortvloeien uit de hierboven toegelichte wijziging van artikel 53, eerste lid, Wbp.

2. Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

Dit betreft een terminologische verbetering in de wijzigingsopdracht.

3. Wet Centraal orgaan opvang asielzoekers

In zijn brief van 18 april 2012 aan de Tweede Kamer in reactie op de bevindingen van de Commissie van onderzoek COA merkte de toenmalige Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel op dat de bevoegdheden die de raad van toezicht van het COA heeft ten aanzien van de voordracht voor benoeming, schorsing en ontslag van leden van het bestuur en van leden van de raad van toezicht, kunnen leiden tot ernstige vertraging in de besluitvorming. In genoemde brief is derhalve een wetswijziging aangekondigd om deze bevoegdheden uit de Wet Centraal orgaan opvang asielzoekers te schrappen. Bij het schrappen van alleen die taken van de raad van toezicht komt de vraag op in hoeverre de raad van toezicht nog een toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de positie van de Minister. Deze toegevoegde waarde is te gering om de raad van toezicht te laten voortbestaan. In mijn brief van 10 april 2013 over de zbo-status van het COA heb ik aangegeven dat het huidige arrangement aan bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de raad van toezicht op gespannen voet staat met het uitgangspunt van borging van de ministeriële verantwoordelijkheid, zoals bedoeld in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. In die brief heb ik derhalve het voornemen aangekondigd de raad van toezicht via het onderhavige wetsvoorstel uit de Wet Centraal orgaan opvang asielzoekers te schrappen. Onderdeel 2 van deze nota van wijziging strekt daartoe.

Overeenkomstig hetgeen ik in mijn brief van 10 april 2013 heb aangegeven, zal de raad van toezicht niet eerder dan per 1 januari 2015 worden opgeheven, aangezien de raad thans een belangrijke rol vervult.

Het bestuur van het COA is over dit onderdeel van de nota van wijziging geconsulteerd en heeft laten weten hierover geen opmerkingen te hebben.

4. Overgangsrecht

Door de nieuwe eerste volzin van V wordt bewerkstelligd dat aan de in het wetsvoorstel aangebrachte wijzigingen terzake van de (her)benoemingstermijn van de voorzitter, de andere leden en de buitengewone leden van het College bescherming persoonsgegevens

eerbiedigende werking wordt verleend. Dit betekent dus dat voor bestaande benoemingen de (her)benoemingsduur van zes jaar voor de voorzitter en vier jaar voor de andere leden en de buitengewone leden gehandhaafd blijft. De beperking van de mogelijkheid tot herbenoeming (eenmaal in plaats van onbeperkt) en de schrapping van het functioneel leeftijdsontslag krijgen wel onmiddellijke werking, zodat deze ook op bestaande (her)benoemingen van toepassing worden.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Naar boven