33 547 Verslag van een conferentie van voorzitters van commissies Sociale Zaken en Werkgelegenheid van parlementen van de Europese Unie

Nr. 2 VERSLAG VAN EEN CONFERENTIE

Vastgesteld 26 november 2013

Op 10 en 11 november vond in Vilnius, Litouwen, een interparlementaire conferentie plaats van de voorzitters van commissies Sociale Zaken en Werkgelegenheid van EU-lidstaten met als thema werkgelegenheidsinitiatieven in de Europa 2020-strategie. Centraal daarbinnen stond het thema jeugdwerkloosheid en de verschillende manieren om daaraan – op nationaal en Europees niveau – het hoofd te bieden. Namens de Tweede Kamer nam het lid Van der Burg, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de conferentie deel. Naast het lid Van der Burg en senator Van Dijk namen vertegenwoordigers van nationale parlementen uit twintig lidstaten, één kandidaat-lidstaat en een vertegenwoordiger van de Baltische Assemblée deel aan de conferentie. Ook Europees Commissaris voor Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie Andor was aanwezig.

De conferentie werd voorgezeten en geopend door de Litouwse voorzitter van de commissie voor Sociale Zaken en Arbeid van de Litouwse Seimas, mevrouw Miškiniené. Zij benadrukte dat het Litouwse voorzitterschap een grote plaats had ingeruimd voor de Europa 2020 strategie, en dat daarbinnen de verontrustende omvang van de jeugdwerkloosheid in vrijwel heel Europa speciale aandacht kreeg. Zij lichtte toe dat Litouwen net besloten heeft over een interinstitutioneel programma ter bestrijding van de werkloosheid, dat loopt van 2014–2020.

De eerste sessie van de conferentie werd ingeleid door de minister van sociale zekerheid en arbeid, mevrouw Pabedinskiené. Zij stond stil bij de agenda en de resultaten tot nog toe van het voorzitterschap van Litouwen op het terrein van sociale zaken en werkgelegenheid.

Vervolgens gaf mevrouw Langbakk, directeur van het in Litouwen gevestigde Europese Instituut voor Gender Gelijkheid, een presentatie over de verschillen in (arbeids)participatie tussen mannen en vrouwen. Het instituut heeft een index voor ongelijkheid ontwikkeld. Uit de gegevens (steeds uit 2010) blijkt dat de kloof tussen mannen en vrouwen het kleinst is in Nederland, Finland, Denemarken en Zweden, zowel als het gaat om het de arbeidsparticipatie als het delen van zorg. De meeste ruimte voor verbetering is er in Bulgarije en Roemenië. Zij stond tot slot stil bij de score op de zgn «Barcelona-doelstellingen» voor kinderopvang (33% voor kinderen vanaf nul jaar, 90% voor kinderen vanaf drie jaar). Dit is van belang omdat het hebben van kinderen de werkgelegenheidsratio van vrouwen met meer dan 10% omlaag brengt.

In de vragenronde brachten delegaties uiteenlopende zaken naar voren als het belang van kwalificaties voor de arbeidsmarkt, beloningsverschillen, de paradox van goede schoolprestaties en slechte arbeidsmarktdeelname van meisjes, het belang van een goede aansluiting tussen (beroeps)onderwijs en de arbeidsmarkt, uitwisseling van goede praktijken en de verschillen in cultuur, wetgeving en arbeidsmarktinstituties tussen Finland en Nederland, terwijl die toch beide een (zeer) hoge gelijkheidsscore laten zien.

Mevrouw Langbakk kondigde aan dat haar instituut volgend jaar een uitputtend rapport zal publiceren over vrouwen en arbeidsmarktparticipatie in de EU.

Minister Pabedinskiené vermeldde in dit kader nog dat het Litouwse voorzitterschap er hard aan trekt om in de Raad overeenstemming te bereiken over het Europese voorstel voor quota in Raden van Bestuur.

In de tweede sessie, over jeugdwerkloosheid en initiatieven om die te lijf te gaan, opende Europees commissaris van werkgelegenheid Andor met een presentatie over het Europees Semester van financieel-economische beleidscoördinatie. Hij onderstreepte het belang van de door de Europese Commissie gepubliceerde voorstellen voor werkgelegenheid, de Europese jeugdgarantie en de Europese middelen die uit het Europees Sociaal Fonds beschikbaar zijn. Hij benadrukte dat het nu aankomt op implementatie van de jeugdgarantie in de lidstaten, dat sociale partners daarbij een cruciale rol vervullen en dat het zaak is tot structurele hervormingen te komen. Ook stond hij stil bij de precaire positie van jongeren die niet deelnemen aan onderwijs of training en ook geen werk hebben (NEET’s). Wrang is, dat er ondanks de hoge werkloosheidscijfers toch nog 2 miljoen niet vervulde vacatures zijn in de EU. Hier wreekt zich, aldus de commissaris, de soms gebrekkige aansluiting van onderwijs en arbeidsmarkt en het gebrek aan mobiliteit. De hervorming van het Europese systeem van grensoverschrijdende arbeidsbemiddeling (EURES) is in dit verband van groot belang.

Vervolgens was het woord aan mevrouw Van der Burg, die een toelichting gaf op de Nederlandse aanpak van jeugdwerkloosheid. Zij ging daarbij in op de economische en werkgelegenheidssituatie van Nederland, en belichtte het beleidskader voor onderwijs en arbeidsmarkt. Daarbij kwam het Nederlandse duale MBO-systeem nadrukkelijk aan de orde, net als de aanpak schooluitval, de activerende sociale zekerheid en het wettelijk kader voor werkzoekende jongeren. Tot slot memoreerde zij een aantal specifieke initiatieven in de Nederlandse aanpak van de jeugdwerkloosheid, zoals de regionale aanpak, de sectorconvenanten voor extra leerwerkbanen en het School-Ex programma. Zij benadrukte daarbij dat er op dit terrein sprake is van een nationale en zelfs een regionale verantwoordelijkheid.

De presentatie van goede praktijken in de tweede sessie werd afgesloten door de voorzitter van het comité voor werkgelegenheid en gelijke kansen van de Finse Eduskunta, mevrouw Filatov.

Zij ging in op de wijze waarop Finland de jeugdgarantie voor jongeren tot 25 jaar heeft vorm gegeven. In Finland zijn daarin drie pijlers te onderscheiden, te weten de sociale garantie, gericht op begeleiding naar arbeidsparticipatie van jongeren en ondersteuning van werkgevers met het oog op aannemen van jongeren, de onderwijsgarantie, het versterken van het beroepsonderwijs in het onderwijssysteem en speciale programma’s voor niet actieve jongeren (NEET’s).

In de daaropvolgende vragenronde brachten vertegenwoordigers van enkele Zuid-Europese landen naar voren dat sommige landen meer financiële steun van de Europese instellingen nodig hebben om arbeidsmarktmaatregelen te kunnen nemen. Commissaris Andor riposteerde dat niet alles kon worden herleid tot de financiële consolidatie en dat dit een grote simplificatie van de situatie in die landen was. Hij benadrukte dat grotere arbeidsmobiliteit binnen de EU noodzakelijk is. In het debat werd voorts naar voren gebracht dat de positie van ouderen op de arbeidsmarkt en de demografische ontwikkeling eveneens zorgen baart. Daarnaast was de grote belangstelling voor de Nederlandse aanpak opvallend. Een groot aantal vertegenwoordigers van andere landen melden zich voor het stellen van specifieke vragen en het verzoek werd gedaan de presentatie beschikbaar te stellen aan alle landen. Ook de Eurocommissaris vroeg direct om de presentatie.

Het derde en laatste onderdeel van de bijeenkomst in Vilnius was gewijd aan het bevorderen van jeugdwerkgelegenheid.

De heer Mairesse, van DG Onderwijs van de Europese Commissie, ging in op de noodzaak van een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en het belang van goed beroepsonderwijs. Bij voorbeeld in de ICT-sector zijn er in 2015 900.000 onvervulde vacatures. Dat komt door een inhoudelijke mismatch maar ook in opleidingsniveau. Hij pleitte voor een partnerschap tussen alle betrokken partijen om dit te bewerkstelligen en verwees daarbij onder andere naar de alliantie voor het leerlingwezen.

Directeur van de Europese Stichting voor de verbetering van levens- en arbeidsomstandigheden Menendez-Valdes sprak over verschillende beleidsmaatregelen om de jeugdwerkgelegenheid te bevorderen. Hij wees daarbij op de grote hoeveelheid NEET’s in de EU: 7,7 miljoen jonger dan 25 in 2012, en 14,6 miljoen jonger dan 30. De impact hiervan illustreerde hij onder andere aan de hand van cijfers over de kosten (jaarlijks 1,2% EU BBP) en over arbeidsdeelname van gediplomeerde schoolverlaters. EU-breed is 67% van deze jongeren een jaar na schoolverlaten aan het werk (in Nederland en Denemarken is dat meer dan 80%). Cruciaal is dan ook de aanpak van het voortijdig schoolverlaten.

Ter afsluiting van de bijeenkomst legde de voorzitter, mevrouw Miškiniené, tamelijk onverwacht concept-conclusies voor aan de vergadering. Niet alle deelnemers konden zich in deze conclusies en de wijze waarop ze tot stand waren gekomen vinden. Ook na amendering bleek dat drie nationale parlementen, waaronder het Nederlandse, zich niet achter de conclusies konden scharen. Het betreft wel conclusies die niet bindend zijn voor de parlementen. Van der Burg heeft in de vergadering uitdrukkelijk aangegeven dat zij om twee redenen niet kon instemmen met de conclusies van de vergadering. Ten eerste, omdat zij als technisch voorzitter van de commissie geen mandaat heeft om hier namens het Nederlandse parlement mee in te stemmen. Ten tweede dat er een aantal conclusies instaan waarvan zij sterk de indruk heeft dat de partijen in het Nederlandse parlement hier niet mee in kunnen stemmen. Het voorzitterschap wilde desalniettemin perse eindconclusies vaststellen. Deze werden uiteindelijk met stemonthouding van de Nederlandse, Britse en Italiaanse delegatie vastgesteld.

Alle documenten van de bijeenkomst, inclusief de Nederlandse presentatie over jeugdwerkloosheid, zijn te vinden via de website van het Litouwse parlement, de Seimas. 1

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

De griffier van de commissie, Post

Naar boven