Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 33541 nr. B |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 33541 nr. B |
Vastgesteld 24 september 2013
Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven de volgende vragen en opmerkingen aan de regering voor te leggen.
De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben wel een aantal vragen, ook en misschien vooral in het licht van de door de regering aangekondigde toekomstverkenning naar mogelijke omroepstelsels en de keuzes die daarvoor zouden moeten worden gemaakt, nadat dit wetsvoorstel kracht van wet zal hebben gekregen.
De leden van de PvdA-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel, dat beoogt het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren, het probleem van de versnippering op te lossen en de bezuiniging van
het vorige kabinet te verankeren. Deze leden hebben vastgesteld dat dit kabinet het voornemen heeft in drie stappen te komen tot een toekomstbestendige publieke omroep, waarbij dit wetsvoorstel de eerste stap is. Na een meer «technische» tweede stap volgt een derde wetsvoorstel om uitvoering te geven aan de voorgenomen bezuiniging van € 100 miljoen op basis van een toekomstverkenning. Deze leden hebben enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.
De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 dat beoogt het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren. Deze leden zijn positief over de voorgestelde fusiewet, die een besparing van 200 miljoen oplevert. Zij maken zich echter zorgen over de extra bezuiniging van 100 miljoen en de gevolgen die dit zal hebben voor de publieke omroep. Zij hebben enkele vragen.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van de wetsvoorstellen die wijzigingen aanbrengen in de Mediawet (Kamerstukken 33 426 en 33 541). Zij hebben over onderhavig wetsvoorstel enkele vragen.
Het lid van de PvdD-fractie heeft van het wetsvoorstel kennisgenomen. Dit lid heeft enkele vragen over de toetreding van nieuwe aspirant-omroepen.
Bij de leden van de VVD-fractie bestaat onduidelijkheid over de bedoeling met en de positionering van de aangekondigde toekomstverkenning. In de memorie van toelichting wordt op p. 2 de indruk gewekt dat de toekomstverkenning vooral nodig is ter invulling van de taakstelling van 100 miljoen in het regeerakkoord Rutte II. In de nota naar aanleiding van het verslag (p. 8) heet het echter dat het gaat om de kernfunctie van de publieke omroep, de wijze waarop deze in de toekomst belegd zou moeten worden en de organisatievorm waarin de publieke omroep zijn maatschappelijke functie het beste kan vervullen in het medialandschap van de toekomst. De aan het woord zijnde leden zijn nieuwsgierig naar de te verstrekken taakopdracht aan de Raad voor Cultuur: hoe breed is deze geformuleerd?
Zet de regering daarbij zelf al een stip op de horizon? Wordt de Raad bijvoorbeeld gevraagd verkenningen te doen naar zowel omroepstelsels die uitgaan van externe verscheidenheid als naar stelsels die worden gekenmerkt door interne pluriformiteit? Is een omroepstelsel denkbaar dat trekken van beide vertoont en de pluriformiteit dus zowel van binnenuit als van buitenaf wordt gewaarborgd dan wel positief beïnvloed? Wordt de Raad voorts gevraagd onderzoek te doen naar objectieve criteria waaraan de maatschappelijke legitimiteit van het straks te vormen omroepbestel kan worden getoetst?
In de memorie van toelichting schrijft de regering dat door dit wetsvoorstel de publieke omroep in staat blijft op alle beschikbare aanbodkanalen een pluriform, onafhankelijk en hoogwaardig media-aanbod te bieden voor zowel een breed publiek als voor specifieke publieksgroepen. In dat verband stellen de leden van de PvdA-fractie de vraag of daarmee dit wetsvoorstel uitgangspunt is voor de door de regering aangekondigde toekomstverkenning.
In de memorie van toelichting licht de regering verder haar voornemen toe om in drie stappen te komen tot een toekomstbestendig publiek omroepbestel (p. 2). In dit verband heeft de regering een commissie opdracht gegeven te komen met een toekomstverkenning. Uit de beantwoording van vragen van de Tweede Kamer hebben de leden van de PvdA-fractie begrepen dat in juni de opzet van deze verkenning naar de Kamer is gestuurd. De leden van de PvdA-fractie zijn nieuwsgierig naar de opdracht en samenstelling van de commissie. Graag ontvangen deze leden bovengenoemde opzet.
De leden van de CDA-fractie vragen aan de regering of dit wetsvoorstel weer heroverwogen moet worden in het licht van de extra 100 miljoen bezuinigingen van dit kabinet. Zo ja, is het dan niet verstandiger dit wetsvoorstel aan te houden? De leden van de SP-fractie sluiten zich bij deze vraag aan.
Het Regeerakkoord Rutte II geeft aan dat bij «integratie van taken van de landelijke en regionale publieke omroep» een efficiencykorting van 25 miljoen euro mogelijk zou zijn. Voorts wordt de financiering van de regionale omroep overgeheveld naar de rijksoverheid, waarmee de provincies hun verantwoordelijkheid daarvoor verliezen. Alhoewel in dit wetsvoorstel niet aan de orde, aangezien dit gedeelte uit het regeerakkoord Rutte II in een nieuw wetsvoorstel dient te worden vormgegeven, kunnen de leden van de CDA-fractie dit toekomstbeeld niet los zien van de andere toekomstbeelden uit het Regeerakkoord Rutte II. Eén van die toekomstbeelden betreft het opschalen van provincies tot landsdelen. Deze leden horen graag van de regering hoe haar voornemen van het naar zich toe trekken van verantwoordelijkheid en geld voor de regionale omroep strookt met de wens – ook van deze regering – tot schaalvergroting. Is denkbaar dat een eventuele Randstadprovincie deze taak in haar gebied onder zich krijgt? Hoe denkt de regering dat de regionale binding – eigen aan de regionale omroepen – ook in de toekomst gewaarborgd kan blijven?
Dit wetsvoorstel is gebaseerd op een onderzoek van The Boston Consulting Group uit 2011 en een voorstel van de publieke omroep naar besparingsmogelijkheden bij de publieke omroep zelf. Als gevolg hiervan stelt de regering voor de publieke omroep te hervormen tot maximaal zes organisaties. Een bezuiniging van 200 miljoen. De leden van de fractie van D66 zijn het op zichzelf eens met deze voorgestelde hervorming. Inmiddels stelt het kabinet Rutte II een nieuwe bezuiniging voor van nog eens 100 miljoen. In totaal is dat een derde van het huidige budget. Deze leden hebben grote moeite met de extra bezuiniging van 100 miljoen en vrezen dat deze forse besparing ten koste zal gaan van de kwaliteit en diversiteit van de programmering van de publieke omroep. Voorts merken deze leden op dat voor een goed functionerende democratie mediapluriformiteit essentieel is. De Mediawet regelt de toelating tot het omroepbestel en stelt eisen aan de publieke omroepen om onder meer de mediapluriformiteit te waarborgen. De bezuiniging van 100 miljoen raakt de programmering en zoals de regering zelf beschrijft, dienen er vervolgens scherpe keuzes gemaakt te worden in die programmering. Kan de regering garanderen dat de kwaliteit van de programmering en de mediapluriformiteit niet in het geding komen met een extra bezuiniging van 100 miljoen? De leden van de SP-fractie sluiten zich bij deze vraag aan.
De regering wil inzicht krijgen in hoe deze nieuwe bezuinigingen zo verantwoord mogelijk door de NPO kunnen worden opgevangen (nota naar aanleiding van het verslag, p. 4). De leden van de D66-fractie vernemen graag van de regering wat met «zo verantwoord mogelijk» bedoeld wordt en hoe dit gestalte krijgt.
Ziet, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie, de regering de voorstellen tot wijziging van de Mediawet (Kamerstukken 33 426 en 33 541) als voorlopig eindstation in de verandering van wetgeving in het kader van de modernisering van de publieke omroep? Hoe verhouden deze voorstellen zich tot lopende toekomstverkenningen naar de functies en taken van de publieke omroep?
Kan de regering een overzicht geven van alle stappen die vooruitlopend op eventuele aanname van het onderhavige wetsvoorstel in de Eerste Kamer door de publieke omroep en de regering zijn gezet om (een begin van) uitvoering te geven aan de voornemens in dit wetsvoorstel? Wat is volgens de regering het belang van omroepen als verenigingen van leden?
In het nu voorliggende 3-3-2-model (hierna: het model) is het vroegere strakke verband tussen de ledenaantallen van de omroepverenigingen en hun recht op bekostiging door de overheid doorgesneden. Echter, wat blijft is dat de ledenaantallen van de (samenwerkings)omroepen bepalend zijn voor toelating, respectievelijk het mogen blijven in het stelsel, de erkenning dus. Door de regering wordt deze keuze gemotiveerd door te stellen dat de ledenaantallen het enige objectieve criterium vormen voor het draagvlak van de publieke omroep in de samenleving. De leden van de VVD-fractie kunnen deze redenering niet volgen. Is het niet a priori zo, dat het ledenaantal van een omroep de keuze van die leden voor juist die maatschappelijke of levensbeschouwelijke stroming en niet die voor een andere stroming impliceert?
Is de regering werkelijk van mening, zo vragen deze leden, dat het zich thuis voelen bij één bepaalde omroep leidt tot meer draagvlak voor het geheel van de publieke omroep of zelfs tot de maatschappelijke legitimatie daarvan? Of wordt in werkelijkheid om draagvlak gevraagd bij de bestaande omroeporganisaties? Heeft de regering veel vertrouwen dat het voorgestane model op langere termijn levensvatbaar en houdbaar is zonder al te veel belangenconflicten binnen de samenwerkingsomroepen, en tussen deze en de zelfstandig blijvende omroepverenigingen? Blijkt niet reeds uit de aankondiging van een te verrichten toekomstverkenning dat hier enig pessimisme op zijn plaats is?
Met de Raad van State zijn de leden van de VVD-fractie eens dat dit wetsvoorstel gevolgen zal hebben tot ver in de volgende licentieperiode, dus tot ver voorbij het jaar 2020. Het is immers weinig realistisch aan te nemen dat na deze inhoudelijk beperkte, maar in omvang toch grote reorganisatie binnen vier jaar met vrucht de omwenteling kan worden voltooid.
Ware het niet logisch en ook veel beter geweest meteen door te pakken, de weg van vrijwillig fuseren nog wat minder facultatief te maken en meteen te komen tot bijvoorbeeld een «1–2-model», een «1–1-model» of zelfs een «1-model», waarbij dus tenminste alle huidige particuliere omroepverenigingen één organisatie zouden vormen?
Doel van het wetsvoorstel is een efficiëntere en effectievere invulling van het bestaande bestel. Basis daarvoor vormt het voorstel van de publieke omroep zelf om het huidige aantal van 22 omroeporganisaties terug te brengen tot 8 volgens het 3-3-2-model. De leden van de PvdA-fractie hebben met waardering kennisgenomen van de overeenstemming die de omroeporganisaties hebben weten te bereiken en menen dat hiermee de versnippering vergaand is gereduceerd. Hoewel ook de regering uitgaat van het 3-3-2-model maakt zij in de ogen van de leden van de PvdA-fractie onvoldoende duidelijk welke afwegingen daarbij gelden. Kan de regering aangeven op basis van welke argumenten ook zij van mening is dat 8 omroeporganisaties het juiste aantal is om te voorzien in een pluriform media-aanbod dat aansluit bij de in Nederland bestaande maatschappelijke stromingen en bevolkings- en interessegroepen en dat hiermee de bestaande versnippering in voldoende mate wordt opgeheven? Heeft de regering nog alternatieven overwogen? En deelt de regering de mening dat de publieke omroep nu voor langere tijd de gelegenheid moet krijgen dit model goed te implementeren?
Met deze fusiewet gaat een aantal omroepverenigingen samen in drie omroepverenigingen en drie omroepen blijven op zichzelf bestaan. De Raad van State wees er reeds op dat het fusieproces als uitgangspunt is genomen. Heeft de regering ook andere alternatieven overwogen voor de inrichting van de publieke omroep? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? De leden van de fractie van D66 geven de voorkeur aan de instelling van productiehuizen. Heeft de regering deze mogelijkheid overwogen? Graag vernemen deze leden de mening van de regering over dit model.
Als gevolg van het in de Tweede Kamer aangenomen amendement Huizing/Van Dam (nr. 33) kan de aspirant-status van PowNed en WNL worden verlengd tot het einde van de volgende concessieperiode. Aan het eind van die periode kunnen beide een erkenningsverzoek indienen en indien aan alle voorwaarden wordt voldaan kan door de regering een erkenning worden afgegeven. Beide zullen dan aan moeten sluiten bij een van de zes bestaande omroeporganisaties. Als dat niet lukt volgt een aanwijzing, waarbij de regering uiteindelijk besluit welke bestaande omroeporganisaties samen dienen te gaan met de huidige aspiranten.
De leden van de PvdA-fractie leggen in dit verband de volgende casus voor aan de regering. Een van de aspiranten, PowNed, heeft vanaf haar start als omroepvereniging gezegd het publieke bestel van binnenuit te willen opblazen. Wanneer PowNed na afloop van de aspirantperiode als erkende omroeporganisatie wordt toegelaten zou zij er, indachtig haar eerdere uitspraken, voor kunnen kiezen geen leden meer te werven of te behouden en onder de wettelijke grens van 50.000 leden te zakken. Daarmee zou dan de samenwerkingsomroep waartoe PowNed behoort haar wettelijke erkenning kwijtraken, ook al voldoen de andere samenwerkingspartners wel aan de ledennorm. Kan de regering zich een dergelijk scenario voorstellen en zo ja, hoe denkt de regering deze situatie te voorkomen?
Waarom is ervoor gekozen de NTR een grote rol te geven in de feitelijke programma-verzorging van aspirant-omroepen? Waarom is die rol wél nodig in de aspirant-fase, maar daarna niet meer? En hoe zal worden voorkomen dat omroepen na die aspirant-fase pas toekomen aan het opbouwen van eigen expertise op dit terrein? De leden van de fractie van de ChristenUnie stellen een toelichting van de regering op prijs.
Het lid van de PvdD-fractie vraagt of de Mediawet nu zodanig gewijzigd wordt dat toetreding van nieuwe aspirant-omroepen onmogelijk gemaakt wordt. Kan de regering aangeven op welke wijze de pluriformiteit van het omroepbestel gebaat is bij het onmogelijk maken van toetreding van nieuwe aspirant-omroepen en het kunstmatig voorkomen van uittreding van bestaande aspirant-omroepen die niet aan de vereiste criteria voldoen? Hoe verhoudt het voornemen om nieuwe toetreding onmogelijk te maken zich tot de ledenwerfactie van Human, die zich richt op het vinden van 50.000 leden met als doel zich te kwalificeren als aspirant-omroep? Hoe moeten organisaties zoals Human en anderen die zich al geruime tijd voorbereiden op toetreding tot het publieke bestel de beleidsvoornemens van de regering terzake duiden? Is de regering bereid hen op enigerlei wijze alsnog een mogelijkheid tot toetreding te bieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Deelt de regering de mening dat de in de vigerende wetgeving geboden mogelijkheid van nieuwe toetreding tot het publieke bestel niet te elfder ure zou mogen worden aangepast, kort voor het ingaan van een nieuwe concessieperiode? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wil de regering mogelijke nieuwe toetreders tegemoet komen? Deelt de regering de mening dat het slechts toelaten van nieuwe aspirant-omroepen na samenwerking met bestaande omroepen, de toetreding van geheel nieuwe initiatieven onnodig bemoeilijkt? Zo nee waarom niet? Zo ja, ziet de regering mogelijkheden deze regeling te verruimen? Het lid van de PvdD-fractie krijgt graag een nadere toelichting.
In het wetsvoorstel worden budget en zendtijd voor de 2.42-omroepen geschrapt. De NPO heeft de opdracht te zorgen voor een goede inbedding van de levensbeschouwelijke programmering in het totale programmeringsaanbod en is gevraagd daartoe zo spoedig mogelijk voorstellen te doen. Voorkomen moet worden dat het kind met het badwater wordt weggegooid. De leden van de PvdA-fractie hechten veel waarde aan zorgvuldigheid op dit punt en vragen de regering hun te informeren over de stand van zaken.
Met dit wetsvoorstel wordt het maximale aantal zendgemachtigden teruggebracht naar 6.
Het budget wordt met 200 miljoen verminderd. De regering stelt nog een volgend wetsvoorstel in het vooruitzicht voor de in het regeerakkoord van dit kabinet genoemde extra bezuiniging van 100 miljoen. De regering schrijft dat dit zeker zal leiden tot scherpere keuzes in de programmering. De leden van de CDA-fractie zouden graag van de regering vernemen of dit kan leiden tot aantasting van de afspraken met de zogenaamde artikel 2.42-omroepen. Met andere woorden, blijft een goede positie van levensbeschouwelijke programmering in het totale aanbod van de publieke omroep gegarandeerd?
De motie-Segers/Heerma (nr. 22) zondert 9 miljoen af van het programmabudget ten behoeve van deze programmering. Voert de regering deze motie uit? De leden van de CDA-fractie vernemen dat graag.
De regering verdedigt in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel het schrappen van de 2.42-omroepen door te wijzen op het verdwijnen van het budget voor die omroepinstellingen. Naar de smaak van de leden van de fractie van de ChristenUnie kan dat niet gelden als een onderbouwing van het schrappen van de 2.42-omroepen. Kan de regering aangeven welke waarde zij hecht aan zichtbaarheid van religie op de publieke omroep? Kan de regering aangeven op welke gronden zij het nodig acht de art. 2.42-omroepen te schrappen? Kan zij ook aangeven op welke wijze de zichtbaarheid van religie en kerkgenootschappen op de publieke omroep duurzaam veilig wordt gesteld? Kan de regering aangeven hoe de specifieke expertise van 2.42-omroepen met betrekking tot het maken van levensbeschouwelijke programma's wordt behouden? Kan zij een overzicht geven van de maatregelen die zij in dat kader neemt? Kan zij aangeven hoe de reservering van 9 miljoen euro voor levensbeschouwelijke programma’s bij de publieke omroep concreet vorm zal krijgen?
Bij het nieuwe model voor de publieke omroep hoort, aldus de regering, een passende budgetsystematiek. Alle omroeporganisaties ontvangen daarbij een basisbudget van 50% in plaats van de 70% die voorheen werd ontvangen. Voor het overige moeten zij op basis van goede programmeringsvoorstellen een beroep doen op het centrale budget van de NPO. Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat daardoor voor de omroepen een spanning kan ontstaan tussen enerzijds de eigen programmeringsvrijheid en anderzijds de medeverantwoordelijkheid voor de totaalprogrammering van de NPO? Kan de regering onderbouwen wat de noodzaak is van deze verschuiving in middelen? Hebben de omroepen tot nu toe blijk gegeven onvoldoende oog te hebben voor de totaalprogrammering van de NPO? Zijn er andere dringende redenen om tot deze wijziging over te gaan?
De leden van de CDA-fractie memoreren dat ten tijde van de fiscalisering van het kijk- en luistergeld, dit gesteld werd op 1,1% van de inkomstenbelasting. In 2013 zou dat een bedrag van meer dan 2 miljard euro betekenen. Burgers betalen dus omgerekend vele malen meer aan kijk- en luistergeld dan er wordt uitgegeven aan onze publieke omroepen. Heeft de regering overwogen de heffing te verlagen? Zo nee, waarom niet?
De voorgenomen extra bezuiniging van € 100 miljoen, waarvan € 45 miljoen voor de landelijke publieke omroep, zal vergaande gevolgen hebben, ook in de ogen van de regering. Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat deze bezuiniging alleen gerealiseerd kan worden als omroeporganisaties de mogelijkheid hebben substantieel eigen inkomsten te verwerven? Welke mogelijkheden ziet de regering daartoe? Hoe kijkt de regering aan tegen bijvoorbeeld het verruimen van het STER-regime? Welke mogelijkheden ziet de regering om een fors hogere opbrengst te verkrijgen uit de contracten met kabel- en telecombedrijven? Is de regering bereid op deze punten wet- en regelgeving te verruimen of aan te passen en maakt dit deel uit van de aangekondigde toekomstverkenning? Welke mogelijkheden biedt het experimenteerartikel uit het voorliggende wetsvoorstel op deze punten?
De publieke omroepen krijgen in de toekomst de ruimte om meer eigen inkomsten te vergaren volgens de regering. Zowel de Raad voor Cultuur als de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid stellen dat het media-aanbod verschraalt als alleen de wetten van de markt gaan gelden. De leden van de CDA-fractie ontvangen graag een toelichting van de regering op de mogelijkheden en onmogelijkheden om meer eigen middelen te vergaren en vernemen graag of die mogelijkheden een aantasting kunnen betekenen van het onafhankelijke publieke karakter van ons omroepbestel. De leden van de SP-fractie sluiten zich bij deze vraag aan.
De leden van de PvdA-fractie hechten aan zorgvuldigheid met betrekking tot de voorgenomen opheffing van het Mediafonds. In de nota naar aanleiding van het verslag (p. 61) lezen deze leden dat de NPO te kennen heeft gegeven belang te hechten aan artistieke documentaires, drama en film en dat zij daarvoor de financiering wil garanderen die nu via het Mediafonds tot stand komt. Graag horen deze leden van de regering op welke wijze de NPO er daadwerkelijk voor gaat zorgen (financieel en materieel) hoe deze voor de publieke omroep belangrijke genres behouden blijven.
De leden van de PvdA-fractie hechten zeer aan (het voortbestaan van) een sterke, brede, pluriforme publieke omroep, die is geworteld in de samenleving. Deze leden stellen met tevredenheid vast dat de regering zowel in de memorie van toelichting als in de nota naar aanleiding van het verslag het belang benadrukt van de omroeporganisaties als ledenorganisaties, die daarmee zijn ingebed in de pluriforme samenleving die Nederland is. Tegelijkertijd lijkt de regering daar enigszins afstand van te nemen als zij zegt dat het ledencriterium tot nu toe onmisbaar is gebleken, maar dat in de toekomstverkenning wordt bekeken of aanvullingen of alternatieven mogelijk zijn. Graag horen de leden van de PvdA-fractie van de regering of daarmee het ledencriterium ter discussie wordt gesteld en zo ja, wat daarvoor de argumenten zijn.
Internet wordt een steeds belangrijker medium; de publieke ruimte is daarbij niet geregeld. Ziet de regering hier een rol weg gelegd voor de publieke omroep en is de regering bereid dit onderwerp mee te nemen in de toekomstverkenning?
De leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zien de reactie van de regering – bij voorkeur zo spoedig mogelijk – met belangstelling tegemoet.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Vries-Leggedoor
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Bergman
Samenstelling:
Holdijk (SGP), Dupuis (VVD), Linthorst (PvdA), Kox (SP), Sylvester (PvdA),
Essers (CDA), Engels (D66), Thissen (GL), Nagel (50PLUS), Van Bijsterveld (CDA), Duthler (VVD), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU) Schaap (VVD), De Vries-Leggedoor (CDA) (voorzitter), Lokin-Sassen (CDA), Backer (D66), Ganzevoort (GL) (vicevoorzitter), De Lange (OSF), Koole (PvdA), Sent (PvdA), Vlietstra (PvdA), Van Strien (PVV), Sörensen (PVV), Frijters-Klijnen (PVV), Bruijn (VVD), Gerkens (SP)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33541-B.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.