33 533 Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IX) voor het jaar 2013 (Incidentele suppletoire begroting staatsinterventie)

E NADERE MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 22 oktober 2013

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen van de fractie van de SP. In deze nadere memorie van antwoord ga ik in op de vragen die zij hebben gesteld in het nader voorlopig verslag.

De positie van overige banken in relatie tot de staatsinterventie

De leden hebben acht korte vragen aan de regering. Ten eerste vragen zij of de regering van mening is dat indien de staat SNS Reaal niet zou hebben overgenomen, een faillissement van de instelling onvermijdelijk zou zijn geweest.

Ja, zonder nationalisatie was SNS Bank, en daarmee SNS REAAL, failliet gegaan.

Ten tweede willen de leden weten of het correct is dat de wet voorschrijft dat de banken de kosten van het depositogarantiestelsel (DGS) dragen.

Ja, de kosten van het depositogarantiestelsel worden inderdaad door de banken gedragen.

Ten derde vragen de leden of het correct is dat bij faillissement van SNS Reaal de overige banken ongeveer € 35 mld. aan gegarandeerde deposito’s zouden hebben moeten opbrengen.

Ja, zonder ingrijpen door de Staat was SNS REAAL op zeer korte termijn op onordelijke wijze failliet gegaan. In dat geval was het DGS geactiveerd om de depositohouders van SNS Bank op korte termijn het spaargeld uit te keren dat onder het DGS valt. Dit zou gaan om een bedrag van ongeveer € 35 miljard, gezamenlijk op te brengen door de banken.

Ten vierde stellen de leden de vraag of het correct is dat tegenover die € 35 mld. (derde vraag) een bate van vermoedelijk ongeveer € 30 mld. uit de boedel zou hebben gestaan waarmee de netto kosten van de onderhavige depositogarantie ongeveer € 5 mld. zouden zijn geweest.

In het geval van een faillissement van SNS Bank zouden de overige banken als concurrent schuldeiser een claim op de boedel hebben. Indien wordt uitgegaan van een uitkeringspercentage uit de boedel van ca. 85%, zouden de gezamenlijke kosten voor de Nederlandse banken oplopen tot circa € 5 miljard.

Ten vijfde willen de leden weten of het correct is dat door de overname deze kostenpost van € 5 mld. voor de banken achterwege is gebleven.

Ja, DNB achtte een dergelijke potentiële kostenpost niet verantwoord met het oog op de financiële stabiliteit. Met dit in het achterhoofd is gekozen voor een oplossing die de rekening maximaal neerlegt bij zowel de bestaande aandeelhouders en achtergestelde crediteuren als bij de overige banken. Door de resolutieheffing op de bancaire sector van € 1 miljard draagt de bancaire sector zo maximaal mogelijk bij als DNB met het oog op de stabiliteit van het stelsel verantwoord acht. Zo worden de kosten van de redding voor de belastingbetaler zo laag mogelijk gehouden en wordt de gezondheid van de Nederlandse banken, en het vertrouwen daarin, niet ondermijnd.

Ten zesde vragen zij zich af of het correct is dat de banken is voorgehouden dat zij in plaats van het dragen van die DGS-kosten van ongeveer € 5 mld. (vijfde vraag) in 2014 een bijdrage van ongeveer € 0,3 mld. leveren (6%).

In plaats van de banken met een grotere en meer onzekere kostenpost te confronteren wordt van de banken een eenmalige bijdrage verlangd van € 1 miljard. Tegelijkertijd wordt banken twee jaar uitstel geboden bij het storten van ex-ante bijdragen aan het depositogarantiestelsel (DGS). Met deze oplossing betalen private partijen, voor zover door DNB verantwoord wordt geacht, maximaal mee aan de redding van SNS.

Ten zevende willen zij weten of de regering dit verschil van ongeveer € 4,7 mld. (zesde vraag) als een voordeel voor de banken beschouwt dat voortvloeit uit de overname van SNS Reaal door de staat.

Nee, dit kan niet worden gezien als een voordeel van de banken. De totale lasten die de banken moeten dragen voor het ex-ante DGS vallen enkel later in de tijd, waardoor de netto last voor de banken en het doel van het ex-ante DGS ongewijzigd blijven. De nationalisatie heeft plaatsgevonden omwille van de waarborging van de financiële stabiliteit en met een zo groot mogelijke bijdrage van private partijen. Zoals reeds aangegeven zou de inwerkingtreding van het DGS een enorme kostenpost hebben betekend voor de overige banken, met alle mogelijke risico’s voor de stabiliteit van het Nederlandse financiële stelsel en de Nederlandse economie. Een scenario van een faillissement was dus niet mogelijk en verantwoord, daarom is gekozen voor een scenario met een volgens DNB maximaal verantwoorde belasting van de Nederlandse financiële sector.

Ten slotte vragen de leden of de regering de conclusie deelt dat door het handelen van de regering in deze zaak, de banken in feite de potentiële kosten van het DGS in deze zaak niet voor 100% doch voor ongeveer 6% dragen? Zo nee, deelt de regering dan de conclusie dat door het handelen van de regering in deze kwestie, vermeden is dat de banken de genoemde potentiële kosten voor 100% dragen.

Zoals hiervoor reeds is aangegeven, is door het handelen van het kabinet voorkomen dat de banken met een zeer grote en onzekere kostenpost zouden worden geconfronteerd die zeer waarschijnlijk had geleid tot een verdere versterking van de financiële en economische crisis. In plaats daarvan is een volgens DNB maximaal verantwoorde bijdrage verlangd van € 1 miljard.

Leningen in de vorm van «cumulatieve inkomstobligaties»

De leden vragen of de regering de opvatting van deze leden deelt dat bij de beoordeling of het gerechtvaardigd is dat banken een kostenbedrag van € 4,7 mld. ontgaan, niet slechts de huidige balanspositie van de banken relevant is, maar ook of banken op wellicht middellange termijn beter in staat zijn om alsnog de kostenpost van € 4,7 mld. te voldoen.

Voor de huidige risico’s is de huidige situatie relevant. Wel is het kabinet van mening dat de kosten van een bank faillissement zo veel mogelijk privaat moeten worden gedragen. Het kabinet zet zich er daarom voor in om in het kader van de Bankenunie te komen tot een systeem waarbij de kosten van een faillissement als dat van SNS REAAL in de toekomst primair privaat gedragen worden.

Voorts vragen deze leden of de regering onderschrijft dat leningen in de vorm van deze cumulatieve inkomstobligaties het herstel van kapitaalbuffers en het herstel van winstgevendheid niet in de weg behoeven te staan.

De tijdige toegroei van de kapitaalspositie van banken naar de nieuwe wettelijke vereisten, met inachtneming van additionele eisen die DNB kan opleggen op basis van haar Supervisory Review and Evaluation Process, mag niet in het geding komen met het oog op de financiële stabiliteit. Indien er sprake is van de opvoering van een uitgestelde verplichting op de bankbalans, zal dit een directe verrekening in het eigen vermogen tot gevolg hebben, dus ook in het geval daadwerkelijke uitbetaling aan de staat pas later plaatsvindt. Deze maatregelen kunnen, zeker wanneer zij de gehele Nederlandse bancaire sector raken, een negatieve impact hebben op de concurrentiekracht en dus de toekomstige winstgevendheid van de Nederlandse banken. Die winstgevendheid is juist nodig voor de opbouw van kapitaal. Ook buiten het domein van solvabiliteit kunnen de cumulatieve inkomstobligaties of alternatieve constructies een direct negatief effect hebben op de banken, ondanks de uitgestelde vormgeving van de heffing. Rating agencies wegen bijvoorbeeld bij hun kredietbeoordeling de toekomstige winstgevendheid mee, waardoor een uitgestelde heffing directe gevolgen voor de kredietbeoordeling kan hebben. Een verlaging van de kredietbeoordeling zal directe gevolgen hebben voor de financierbaarheid van de bankbalans en de kosten van die financiering.

Aanvullend vragen de leden of de regering de opvatting deelt dat het niet in de rede ligt dat in een periode dat het minder loopt met de rendementen de banken meteen in de watten te leggen.

Nee, de regering is niet van mening dat banken in de watten worden gelegd. De hoogte van deze bijdrage is bepaald door enerzijds te streven de kosten van de redding zo laag mogelijk te houden voor de belastingbetaler, en anderzijds de gezondheid van de Nederlandse banken, en het vertrouwen hierin, niet te ondermijnen.

Winst en winstuitkeringen van banken 1998–2012

De leden wijzen de regering op databronnen met betrekking tot het Nederlandse BBP en het eigen vermogen van banken en vraagt de regering of deze aangehaalde cijfers juist zijn.

De regering is op de hoogte van deze cijfers. Hierbij wil de regering echter wel een paar nuanceringen plaatsen. Voor de groei van het eigen vermogen van Nederlandse banken, zoals door de SP aangehaald, is gekeken naar het totale eigen vermogen op basis van de monetaire statistieken; dit gaat dus alleen om in Nederland gevestigde banken. Bovendien is gekeken naar een grote post «kapitaal en reserves», terwijl voor toezichtsdoeleinden tegenwoordig naar een meer nauwe definitie van kapitaal wordt gekeken (zogenoemd kernkapitaal). Voor toezichtdoeleinden wordt daarnaast altijd gekeken naar het eigen vermogen van de geconsolideerde bankbalans. In dat geval is de stijging tussen 2008 en 2012 +15% (van € 85 mrd naar € 98mrd).1 Overigens is het hierbij relevant aan te merken dat de groei van het eigen vermogen van banken gedeeltelijk is in de vorm van kapitaalsteun van de overheid die de komende jaren nog moet worden terugbetaald.

De leden van de SP stellen opnieuw de vraag hoeveel dividend de Nederlandse bankensector over ieder van de jaren van 1998–2012 uitkeerde en wat de winstuitkeringspercentages van de bankensector over de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012 waren.

De regering heeft in de eerdere beantwoording aangegeven deze data niet voor handen te hebben. De omvang van de dividenduitkeringen werd voorheen namelijk niet systematisch verzameld en is daarom niet volledig. Het dividend in procenten van de totale winst van de Nederlandse bankensector2 in de periode 2010 tot en met 2012 lag rond de 10%. In 2008 en 2009 maakte de bankensector als geheel een verlies, maar hebben enkele banken die wel winst maakten dividend uitgekeerd aan aandeelhouders. Hierdoor komt er in die jaren een negatief uitkeringspercentage naar voren voor de sector als geheel. Bij hiervoor genoemde cijfers dient in acht te worden genomen dat een groot deel van de uitbetaalde dividenden in 2011 en 2012 aan de staat is toegekomen. Voor de crisis werden er aanzienlijk hogere bedragen aan dividenden uitgekeerd, maar er valt niet te verwachten dat deze tijden van hoge winstuitkeringen weer terug zullen keren.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Zie DNB, Overzicht Financiële Stabiliteit voorjaar 2013, vindbaar op: http://www.dnb.nl/binaries/OFS_Voorjaar13_tcm46–289597.pdf

X Noot
2

Op basis van een steekproef van een aantal grote Nederlandse banken.

Naar boven