33 529 Gaswinning

Nr. 662 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 26 juni 2019

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over:

  • de Rapportage van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) over het tweede halfjaar van 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 586);

  • de Uitkomsten review Staatstoezicht op de Mijnen op HRA (Kamerstuk 33 529, nr. 591);

  • de Voortgang TCMG en jaarrapportage Onafhankelijke Raadsman (Kamerstuk 33 529, nr. 593);

  • het Tcbb-advies Landelijk Aanpak Afhandeling Mijnbouwschade (Kamerstuk 32 849, nr. 181);

  • de Beoordeling causaliteitsvraag bij de afhandeling van schade door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld (Kamerstuk 33 529, nr. 605);

  • het Advies waardedaling woningen in aardbevingsgebied Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 608);

  • het Besluit versterkingsoperatie gebouwen Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 609);

  • de Stand van zaken Landelijke Aanpak Afhandeling Mijnbouwschade (Kamerstuk 32 849, nr. 187);

  • Diverse onderwerpen mijnbouw en Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 612) en

  • het Vervolg Agrarische Tafel (Kamerstuk 33 529, nr. 610).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 25 juni 2019. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Diks

Adjunct-griffier van de commissie, Jansma

1. In hoeverre wordt, gelet op het jaarverslag van het SodM over 2018 waarin staat dat de versterking achterblijft omdat er geen expliciete afspraken waren over verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden en financiering, nu voldoende invulling aan gegeven met de nieuwe afspraken over schadeafhandeling en versterking?

Antwoord

Met het Besluit Versterking Gebouwen Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 609) is de nieuwe rolverdeling voor de versterkingsopgave geformaliseerd waardoor duidelijk is waar verantwoordelijkheden en taken liggen. De NCG geeft per 17 mei directe sturing aan het CVW. Ook zal de NCG expliciet het financiële mandaat krijgen om de versterkingsoperatie tot uitvoering te brengen, zodat hierover geen misverstand kan bestaan. Momenteel wordt dit verder uitgewerkt. Eigenaarschap van de uitvoeringsorganisatie zal per 1 januari 2020 formeel overgaan van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). In aanloop naar de formele overgang zal BZK het voortouw gaan nemen in de beleidsvorming en uitvoering van de versterkingsoperatie. Gezamenlijk met de gemeenten en de NCG worden momenteel verdere afspraken gemaakt over de nieuwe verantwoordelijkheden. Dit alles is niet van de een op de andere dag geregeld. Er moet nog veel in details worden uitgewerkt. Daar betrekken we uiteraard de recente adviezen van SodM, die naar aanleiding van de beving bij Westerwijtwerd zijn opgesteld.

2. Kunt u toelichten hoe de metingen van een aardbeving werken en wat de internationale standaard daarvoor is? Wordt de hoogste meting van één meetpunt gegeven of van het gemiddelde van verschillende meetpunten?

Antwoord

Trillingen afkomstig van aardbevingen worden gemeten met seismometers en accelerometers.

Er wordt gemeten in drie richtingen (ook wel componenten genoemd), één verticale en twee horizontale componenten. Seismometers meten de snelheid van de grondbeweging, accelerometers de versnelling. Zowel de maximale waarde van de gemeten grondversnellingen als de maximale waarde van de gemeten grondsnelheden zijn parameters in het Meet- en Regelprotocol. Dit is een protocol dat NAM gebruikt om continu de seismiciteit te monitoren. SodM heeft dit protocol goedgekeurd en ziet toe op de monitoring. De metingen worden ook gebruikt om de locatie en magnitude van de aardbeving te bepalen. Hierbij worden verschillende meetpunten meegenomen en gemiddeld. De meetmethodes die worden toegepast in Groningen worden internationaal toegepast en zijn internationaal geaccepteerd.

3. Klopt het dat de aardbevingen als gevolg van de mijnbouw in Groningen niet leiden tot gevoelens van onveiligheid, maar tot onveiligheid?

Antwoord

Gaswinning in Groningen leidt tot veiligheidsrisico’s en gevoelens van onveiligheid bij de bevolking. Beide waren de motivatie om de gaswinning zo snel als mogelijk te beëindigen.

In 2015 heeft het Kabinet, op advies van de Commissie Meijdam, de veiligheidsnorm voor de gaswinning in Groningen vastgesteld op een individueel risico van 10–5 per jaar (dit houdt een kans op overlijden ten gevolge van de gaswinning van 1 op de 100.000 per jaar in). Uit de meest recente risicoberekeningen blijkt dat er in kalenderjaar 2019 nog zo’n 800 gebouwen niet voldoen aan de veiligheidsnorm, uitgaande van permanente verblijfsduur van individuen in deze gebouwen. Ook blijkt dat er geen gebouwen meer zijn met een risico groter dan 10–4 per jaar (1 op de 10.000). Conform het risicobeleid is overschrijding van de veiligheidsnorm aanvaardbaar, mits de gebouwen die niet voldoen aan de veiligheidsnorm binnen een redelijke termijn worden versterkt tot het niveau van 10–5 per jaar.

Het is evident dat daarnaast aardbevingen, en de dreiging van nieuwe aardbevingen in de toekomst, leiden tot gevoelens van onveiligheid. Er is maatschappelijk bezorgdheid en onrust en daaraan gerelateerde gezondheidsklachten van inwoners van Groningen. Dit heeft nadrukkelijk de aandacht in het beleid ten aanzien van de bovengrondse gevolgen van gaswinning.

4. Is het mogelijk het doel om de gaswinning naar nul te brengen wettelijk te verankeren? Is hier over nagedacht?

Antwoord

Het kabinet heeft aangegeven dat de gaswinning uiterlijk in 2030 of zoveel eerder als mogelijk moet worden beëindigd en is permanent op zoek maar maatregelen om de afbouw verder te versnellen. Voor de gaswinning in Groningen is in de aangepaste Mijnbouw- en Gaswet vastgelegd op welke manier in de komende jaren door mij besluiten kunnen worden genomen om niet meer Groningengas dan nodig te winnen. Deze besluiten worden jaarlijks genomen om altijd uit te kunnen gaan van de meest recente ontwikkelingen. Ik zie daarom ook geen toegevoegde waarde in het wettelijk vastleggen van een termijn voor de sluiting van het Groningenveld. Bovendien is het behalen van het doel afhankelijk van verschillende factoren en leidt het vastleggen van dit doel in de wet tot inflexibiliteit bij het incasseren van meevallers of het opvangen van tegenslagen.

5. Kan er een overzicht worden gegeven van alle wettelijke stappen die inmiddels zijn ondernomen om het systeem van schadeafhandeling te hervormen?

Antwoord

Op 31 januari 2018 is het Besluit Mijnbouwschade Groningen genomen. Op basis van dit besluit kon de TCMG van start met de afhandeling van schademeldingen. De TCMG voert deze taak in mandaat uit namens de Minister van EZK. Met het Besluit werd zo snel als mogelijk een tijdelijke invulling gegeven aan de in het Regeerakkoord aangekondigde ambitie om de schadeafhandeling in publieke handen te leggen en NAM op afstand te plaatsen. Een wetsvoorstel om de aangekondigde ambitie definitief te regelen heeft van 3 juli 2018 tot en met 14 augustus 2018 ter consultatie gelegen. Daarna is het wetsvoorstel aangeboden aan de Raad van State.

6. Kan er een overzicht worden gegeven van alle wettelijke stappen die nog moeten worden genomen om het systeem van schadeafhandeling te hervormen?

Antwoord

Het wetsvoorstel dat om de schadeafhandeling definitief in publieke handen te leggen wordt op korte termijn aangeboden aan de Tweede Kamer. De TCMG werkt aan diverse maatregelen om de schadeafhandelingsprocedure te versnellen. Ik informeerde uw Kamer hierover op 3 juni jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 639). Op 13 juni 2019 heb ik aangegeven hoe ik – in aanvulling hierop – een stuwmeerregeling voor mij zie. Ik zal deze regeling in aanvulling op het Besluit Mijnbouwschade Groningen vastleggen (Kamerstuk 33 529, nr. 644). De inzet is om deze aanvulling begin juli te publiceren.

7. Hoeveel ambtenaren (berekend in fte) zijn bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werkzaam die zich bezig houden met de mijnbouw en de gevolgen van de mijnbouwschade in Groningen, uitgesplitst in de beleidsterreinen versterkingsoperatie, schadeafhandeling en het brengen van de gaswinning naar nul? Hoeveel ambtenaren waren dit op 1 januari 2018, 1 januari 2017, 1 januari 2016 en 1 januari 2015?

Antwoord

Bij het Ministerie van BZK is de afgelopen jaren gewerkt met een vaste kern aan fulltime ambtenaren aangevuld met een flexibele schil. De focus ligt op versterken en vanaf 2018 ook op het NPG. De vaste kern bestond tot 1 januari 2017 uit circa 1 fte. In 2017–2018 is de inzet binnen de vaste kern verhoogd naar circa 2,5 fte. Ook de inzet van de dienstleiding is in deze periode verhoogd, alsmede de inzet van de flexibele schil. In deze flexibele schil zitten ambtenaren met expertise op bijvoorbeeld ruimtelijke ordening, corporatiebeleid en lokale democratie. Gelet op de overgang van de verantwoordelijkheid voor de versterkingsoperatie naar BZK is te verwachten dat het aantal fte's bij BZK zal toenemen, waarbij op dit moment nog niet kan worden gezegd op welk aantal dat definitief zal uitkomen.

Bij het Ministerie van EZK werken op dit moment twee onderdelen volledig aan het beleid over Groningen. Dit zijn de directie Gastransitie Groningen (onderdeel van het DG Klimaat en Energie), waar 18 fte werken die de afbouw van de gaswinning doet, en het project-DG Groningen Bovengronds waar het beleid rondom schadeafhandeling, versterking en Nationaal Programma Groningen ligt, bestaande uit in totaal 15 fte. Beide directies worden ondersteund door de juridische en financiële directies. Bij RVO, eveneens onderdeel van het Ministerie van EZK houden zo’n 330 fte zich bezig met de uitvoering van de schadeafhandeling door de TCMG en 6 fte met de Tijdelijke Commissie Versterken in oprichting. Bij NCG werken op dit moment 144 fte voor de uitvoering versterken.

Voorafgaand aan deze organisatorische indeling bij het Ministerie van EZK waren de beleidstaken voor Groningen verdeeld over meerdere onderdelen van het ministerie, waaronder de NCG. Hieronder ga ik in op de ontwikkeling sinds 2015.

In 2015 werd de NCG opgericht. De NCG was verantwoordelijk voor de uitvoering van de versterkingsoperatie en voor flankerende maatregelen bij de schadeafhandeling, die toen nog bij NAM lag, zoals behandeling van complexe schadegevallen. Naast de uitvoering van beleid, deed de NCG ook aan beleidsontwikkeling. De medewerkers van de NCG die zich hoofdzakelijk met beleid bezig hielden, hadden Den Haag als standplaats. Daarnaast werd in Groningen het Meerjarenprogrammabeleid van de NCG ontwikkeld. In 2018 is, met uitzondering van de zogenaamde «oude gevallen», de schadeafhandeling van NAM naar de TCMG overgegaan. De taken van de NCG op het gebied van schade werden daardoor minimaal. Tegelijk met de oprichting van een beleidsteam over de bovengrondse gevolgen van de gaswinning op het Ministerie van EZK, werd de beleidskern van de NCG kleiner. Een overzicht van fte’s bij de NCG sinds 1 januari 2016 staat in onderstaande tabel:

1-1-2016

1-1-2017

1-1-2018

16 juni 2019

19

137

150

144

Eind 2017 werd op het Ministerie van EZK een beleidsteam ingericht voor de bovengrondse gevolgen van de gaswinning. Dit team werd ondergebracht bij directie Regio van het Ministerie van EZK en is inmiddels een zelfstandig project-DG bestaande uit 15 fte zoals hierboven beschreven. Met ingang van 2019 bestaat een separate directie Gastransitie Groningen die nu bestaat uit zo’n 18 fte

In de periode 2015 – 2018 was het beleid t.a.v. de gaswinning en de afbouw daarvan binnen twee directies die onderdeel waren van het toenmalige Directoraat Generaal Energie, Telecom en Mededinging belegd. Bij deze directies gezamenlijk werkten in de periode 2015 – 2018 gemiddeld zo’n 200 fte. Zij maakten beleid voor de volle breedte van de beleidsterreinen energie en mijnbouw voor heel Nederland. De organisatiestructuur voorzag dan ook niet in een uitsplitsing naar een specifieke regio of mijnbouwsector. Daardoor is niet exact te achterhalen hoeveel van de medewerkers (deels) aan beleid met betrekking tot het Groningen gasveld werkten.

Daarnaast heeft in de gehele periode wisselende inzet van medewerkers van de financiële en juridische directie plaatsgevonden.

Ook SodM is onderdeel van het Ministerie van EZK. Het houdt onafhankelijk toezicht op de NAM en adviseert de Minister ten aanzien van onder meer de gaswinning in Groningen en de versterkingsoperatie. Er is geen onderbouwde uitsplitsing te maken tussen deze categorieën. SodM heeft geen taken ten aanzien van de schadeafhandeling. In de jaren 2015 tot 2018 werd het toezicht en de advisering op het Groningendossier gerealiseerd door ongeveer 2,5 fte. In 2018 is dit gegroeid naar 4 fte en is op dit moment 5 fte.

8. Waar kunnen gedupeerden met een uitspraak van de arbiter na 1 september 2019 naartoe ná 1 januari wanneer zij opnieuw naar de arbiter willen gaan vanwege een conflict met de NAM over de herstelmethodiek en/of herstelkosten?

Antwoord

De Arbiter Bodembeweging maakt zich hard voor een zorgvuldige afhandeling van alle zaken en sluit niet meteen haar deuren na de laatste uitspraak. Hoe dit precies vorm moet krijgen, wordt de komende tijd uitgewerkt. Dat hangt uiteraard ook af van de dan nog noodzakelijke en beschikbare capaciteit van zowel arbiters als ondersteunende medewerkers. Overigens wordt nu al getracht om dergelijke situaties te voorkomen door zo efficiënt en duidelijk mogelijk te zijn in de uitspraken.

9. Wat gebeurt er met de gedupeerden die zijn afgewezen op basis van de zogenaamde «Witteveen+Bos»-rapporten in het voormalig buitengebied? Kunnen zij een herbeoordeling van de schade kunnen krijgen?

Antwoord

De afhandeling van de schades gemeld voor 31 maart 2017 viel onder de verantwoordelijkheid van NAM. Het voormalig buitengebied had betrekking op een contour die NAM gebruikte bij de schade-afhandeling. Deze contour is met terugwerkende kracht afgeschaft, waarna alle schademeldingen buiten deze contour destijds toch zijn behandeld. Witteveen+Bos behandelde deze meldingen. Indien de gedupeerde het niet eens was met het oordeel over de schade, kon hij/zij de melding aan de Raad van Arbiters Bodembeweging voorleggen. Meerdere bewoners hebben dit ook gedaan. De TCMG handelt schades af gemeld ná 31 maart 2017. Nieuwe schades, ook in dit voormalige buitengebied, worden behandeld door de TCMG. De TCMG hanteert de oude contour dan ook niet. In het Besluit Mijnbouwschade Groningen is afgesproken dat schades die reeds door NAM zijn afgehandeld, niet onder het bereik van de TCMG vallen. Een herbeoordeling van welke schade dan ook is niet aan hen.

10. Waarom kiest u ervoor om alleen schademeldingen van voor 1 januari 2020 automatisch te vergoeden terwijl de beving in Westerwijtwerd plaatsvond op 22 mei 2019, gelet op het feit dat alle Groningers die voor 1 januari 2019 schade door gaswinning hebben gemeld bij de TCMG een eenmalige vergoeding van 5.000 euro aangeboden krijgen of maximaal 10.000 euro om schade te laten herstellen voor een aannemer?

Antwoord

Zoals ik uw Kamer heb bericht in mijn brief van 3 juni jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 639) heb ik besloten het de TCMG mogelijk te maken de vaste vergoeding van € 5.000,– de stuwmeerregeling te laten gelden tot 12 juni. Voor de door de TCMG voorgestelde variabele vergoeding tot € 11.000,– blijft de datum van 1 januari 2019 staan. Ik acht het redelijk om dit aanbod, zoals de TCMG ook adviseert, vast te zetten op 1 januari 2019. Deze variant legt naar verwachting een behoorlijk beslag op de uitvoeringsorganisatie van de TCMG. Om ervoor te zorgen dat het reguliere proces goed naast de stuwmeerregeling opereert blijft dit aanbod op de door de TCMG voorgestelde datum staan. Gedupeerden kunnen sowieso binnenkort gebruik maken van de aannemersvariant nieuwe stijl, zoals ik in dezelfde brief heb bericht.

11. Wanneer is er, gelet op het gegeven dat u aangeeft dat mensen die geruime tijd wachten op schadeafhandeling een standaardvergoeding krijgen als compensatie voor de wachttijd en dat hij aangeeft dat er voor de versterking wordt bezien of er een vergelijkbare voorziening getroffen kan worden voor het overschrijden van termijnen, precies sprake van een overschrijding? Over welke termijnen gaat het precies?

Antwoord

Naar mijn inzicht belemmert het huidige stuwmeer de TCMG om aanvragen om schadevergoeding voor fysieke schade van Groningers binnen een redelijke termijn af te handelen. TCMG geeft aan te verwachten dat de doorlooptijd van het schade afhandelingsproces – wanneer het stuwmeer voldoende is geslonken – aanzienlijk korter wordt. Ik steun het idee van het toepassen van een boetebeding of dwangsom wanneer afspraken met inwoners over de versterking niet worden nagekomen. Dit is ook opgenomen in de versnellingsmaatregelen die wij in het overleg met de regionale bestuurders op 5 juni hebben vastgesteld. De komende tijd zal dit verder worden uitgewerkt en worden vastgelegd in wetgeving.

12. Welke acties gaat u ondernemen wanneer niet alle 9.000 gedupeerden het aanbod accepteren van 5.000 (tot 10.000) euro om toch de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Sienot c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 636) te verzekeren?

Antwoord

Aanvragers hebben de keuze om deel te nemen aan deze regeling of om in de reguliere, zorgvuldige procedure van schadeafhandeling te blijven. Het aanbod van de stuwmeerregeling zal in veel gevallen meer dan voldoende zijn om de schade te herstellen en is daarmee een voor bewoners aantrekkelijk aanbod. Door gebruik te maken van de stuwmeerregeling wordt bovendien de wachttijd van anderen in het proces verkort. Ook na deze eenmalige regeling blijft een voortvarende, onafhankelijke en zorgvuldige schadeafhandeling van belang. Samen met de TCMG blijf ik hiervoor alles in het werk stellen, en over de voortgang zal ik uw Kamer op de hoogte houden.

13. Wanneer is het landelijke schadeprotocol voor de gaswinning uit kleine velden gereed?

Antwoord

In mijn brief van 21 mei 2019 (32 849, nr. 187) heb ik reeds aangegeven dat voor de gaswinning uit de kleine velden een meer gedetailleerd inzicht in de concrete uitvoeringspraktijk nodig is, voordat bedrijven bereid zijn zich te committeren aan uitspraken van de commissie. Ik ben in overleg met de sector en verwacht na de zomer overeenstemming te bereiken en dit vast te leggen in een schadeprotocol. Parallel hieraan werk ik aan een beleidskader voor alle mijnbouwsectoren (zoals geothermie). Vanwege de gewenste uniformiteit zal ik het schadeprotocol kleine velden en het beleidskader nog moeten afstemmen. Dit betekent dat ik verwacht dat het schadeprotocol definitief zal zijn voor einde van het jaar, gelijktijdig met de vaststelling van het beleidskader voor de landelijke aanpak voor de afhandeling van mijnbouwschade. Voor een nadere toelichting op de samenloop tussen het de vaststelling van het schadeprotocol en het beleidskader verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 16.

14. Acht u het waarschijnlijk dat alle mijnbouwbedrijven instemmen met een protocol en dat ook gegarandeerd kan worden dat alle mijnbouwbedrijven achter een vrijwillig protocol blijven staan? Zo niet, kunt u niet beter meteen met wetgeving komen voor een landelijk schadeprotocol met één loket?

Antwoord

Mijnbouwbedrijven hebben, onder andere met het oog op de terugverdientijd van investeringen, belang bij een maatschappelijke acceptatie van hun bedrijfsactiviteit. Ik acht het, gebaseerd op de signalen die ik hierover krijg van de betrokken bedrijven, waarschijnlijk dat de betrokken mijnbouwbedrijven vrijwillig zullen instemmen met een schadeprotocol (dat ook zal blijven gelden voor eventuele rechtsopvolgers). Mocht in de nabije toekomst mijn verwachting worden gelogenstraft, dan zal het verplichtend opleggen hiervan aan de orde komen. Het al direct inzetten op wetgeving vind ik, gegeven de doelstelling tot vermindering van de regeldruk en de gewenste snelheid om dit in gang te zetten, ongewenst en in dit geval ook niet nodig.

15. Kunt u toelichten hoe u het voor u ziet dat alle mijnbouwbedrijven instemmen met een protocol voor hun sector (zout, gas/olie, geothermie)? Worden dat niet moeilijke onderhandelingen waarbij het moeilijk is om alle partijen in een sector op één lijn te krijgen?

Antwoord

Zoals aangegeven in antwoord op vraag 14 verwacht ik dat ik – nadat de hierbij vanuit het Rijk geldende randvoorwaarden voldoende helder zijn vastgesteld – binnen afzienbare tijd met de betreffende mijnbouwbedrijven tot overeenstemming te kunnen komen. Het beperkte aantal mijnbouwondernemingen dat op land actief is met gaswinning uit de kleine velden op land (drie) en zoutwinning (eveneens drie) houdt het gesprek overzichtelijk. Ik bezie verder de mogelijkheden om zowel de huidige als ook toekomstige geothermiepartijen te committeren aan de landelijke schadeafhandeling. Daarnaast bezie ik voor de voormalige steenkolenwinning in Limburg nog of het wenselijk is om de rechtsopvolgers van de toenmalige mijnbouwbedrijven te betrekken bij het schadeprotocol. In het in antwoord op vraag 13 genoemde beleidskader verschaf ik daarover helderheid.

16. Wat wordt bedoeld met de zinsnede «voor de gaswinning uit de kleine velden een meer gedetailleerd inzicht in de concrete uitvoeringspraktijk nodig is, voordat bedrijven bereid zijn zich te committeren aan uitspraken van de commissie»?

Antwoord

Op dit moment geldt dat bij geleden mijnbouwschade de claimant het oorzakelijk verband en de hoogte van het schadebedrag moet aantonen en dat bij een geschil hierover met het mijnbouwbedrijf, eventueel na een uitspraak hierover van de Tcbb, uiteindelijk de civiele rechter hierover een uitspraak kan doen. De nieuwe Landelijke Aanpak Afhandeling Mijnbouwschade gaat er vanuit dat mijnbouwbedrijven zich committeren om af te zien van de weg naar de civiele rechter. Commerciële bedrijven zijn echter niet zonder meer genegen tot het ondertekenen van een «blanco cheque». Dit betekent dat de invulling van de uitvoeringspraktijk van de Commissie Mijnbouwschade in voldoende mate bekend moet zijn voordat mijnbouwbedrijven, door ondertekening van een schadeprotocol, bereid zullen zijn zich te committeren aan de uitspraken van de Commissie Mijnbouwschade.

17. Wat zijn de kosten om het plan van aanpak van de actualisatie van de HRA te maken? Hoeveel fte’s zijn daar bij betrokken? Wie betaalt deze kosten?

Antwoord

Jaarlijks wordt een analyse gemaakt van de seismische dreiging en het risico (Engelse vertaling: Hazard and Risk Assessment, HRA) van de gaswinning: de HRA wordt jaarlijks geactualiseerd. Deze analyse wordt gebruikt in het proces om te komen tot een jaarlijks vaststellingsbesluit. Ook worden de uitkomsten van de HRA gebruikt voor de actualisatie van de versterkingsoperatie; er wordt bepaald of nieuwe gebouwen in aanmerking komen voor opname, beoordeling en versterking. De vergunninghouder is verplicht om jaarlijks de risicoanalyse (de HRA) uit te voeren, hierop wordt toezicht gehouden door SodM. Daar zijn voor het Rijk geen kosten aan verbonden.

18. De halfjaarrapportage is logischerwijs kwantitatief van karakter. Dat biedt een mooi overzicht, maar geeft nog niet veel informatie over de complexiteit waarin de NCG zijn werk doet, over de toegevoegde waarde van de NCG et cetera. Wat kan hierover in meer kwalitatieve zin worden gezegd?

Antwoord

NCG, en ook CVW, spannen zich tot het uiterste in om stappen te zetten in de versterkingsoperatie. Dit kan soms een ondankbare taak zijn, zeker wanneer de voor burgers zichtbare resultaten achterblijven bij de ambities. Wij zijn de NCG-organisatie en haar medewerkers zeer dankbaar dat zij hier iedere dag met volle energie voor inzetten. De NCG bevindt zich momenteel in een transformatie naar een op versterking gerichte uitvoeringsorganisatie en neemt gelijktijdig de opgave zo goed mogelijk ter hand.

19. Hoe verhoudt zich het aantal versterkte woningen van 132 in 2018 ten opzichte van de totale versterkingsopgave? Neemt het aantal te versterken woningen toe of af?

Antwoord

De totale versterkingsopgave is pas bekend wanneer alle beoordelingen zijn afgerond. Pas na beoordeling is duidelijk of en zo ja hoe een gebouw versterkt moet worden.

Op dit moment wordt gewerkt aan het beoordelen van woningen, het aantal woningen met een versterkingsadvies neemt daarom logischerwijs toe. Het aantal te beoordelen woningen is sinds het Mijnraadadvies toegenomen, door de verrijking van de HRA-lijst en door toevoeging van woningen in de lokale plannen van aanpak op basis van gebiedswensen.

20. Hoe verloopt het eigen initiatief «Heft in eigen hand» op dit moment? Op welke manier wordt nu en in de toekomst eigen regie voor de versterking van woningen vormgegeven?

Antwoord

Aan de pilot Heft in Eigen Hand uit 2016 en het daaruit voortkomende programma Eigen Initiatief uit 2017 nemen in totaal ruim 270 huishoudens deel. Deelnemers hebben allen een versterkingsadvies ontvangen en zijn – samen met de hen toegewezen bouwbegeleider – bezig met het opstellen van een versterkingsplan, of zijn al in uitvoering. Op dit moment zijn dertien versterkingen opgeleverd. De deelnemers aan de huidige programma’s worden allen in staat gesteld het traject tot aan de oplevering te doorlopen, er worden geen nieuwe deelnemers aan het programma toegevoegd. Conform de gewijzigde motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 604) en de wens vanuit de regio werkt NCG aan een werkwijze waarin elementen van het Eigen Initiatief programma een plek krijgen. NCG werkt daartoe aan een voorstel waarin een eigenaar van een woning de gelegenheid krijgt om de versterking onder eigen regie en verantwoordelijkheid uit te voeren, volgens de gedachte van Eigen Initiatief. Daarnaast wordt eigen regie van de eigenaar mogelijk gemaakt zoals afgesproken op het Bestuurlijk Overleg van 5 juni.

21. Kunt u aangeven hoe het staat met de publiekrechtelijke regeling voor aardbevingsbestendige nieuwbouw?

Antwoord

Op dit moment wordt onderzocht of de regeling in publiek beheer overgenomen kan worden, en hoe een publiekrechtelijke nieuwbouwregeling er uit kan komen te zien. Dit is buitengewoon complex gebleken. De ambitie blijft om na 1 juli geen gat te laten vallen in de regeling.

22. Kunt u aangeven of er voldoende middelen zijn voor het koopinstrument en of het koopinstrument voldoende ruimhartig is?

Antwoord

In het Akkoord op Hoofdlijnen is met NAM overeengekomen dat zij het Koopinstrument voor ten minste drie jaar financiert met een maximum van 30 miljoen euro. Aanvullend op die bijdrage stelt EZK 20 miljoen euro beschikbaar waardoor het Koopinstrument kan worden voortgezet t/m 2024. Hiermee is er voldoende budget om iedereen die op de wachtlijst staat een aanbod te kunnen doen. De ervaring met eerdere ronden leert dat een dergelijk bedrag voldoende is om een significant deel van de aanvragers direct te kunnen helpen.

23. Hoe succesvol is de op 1 juli 2019 aflopende Nieuwbouwregeling geweest? Is er aanleiding deze regeling te verlengen?

Antwoord

De afgelopen jaren heeft NAM naar tevredenheid van de regio en van de sector de regeling uitgevoerd. Op basis van gegevens van NAM blijkt dat tussen april 2014 en 1 juni 2019 ca. 190 mln. euro is toegekend als financiële bijdrage aan diverse projecten. Er zijn meer dan 6.000 woningen en ca. 190.000 m2 utiliteitsbouw aardbevingsbestendig gebouwd. Daarnaast verstrekken NAM en NCG kosteloos technisch advies. De regeling heeft dus het beoogde effect gehad, dit is aanleiding voor de wens de regeling te verlengen.

24. Kan inzichtelijk worden gemaakt hoeveel bewoners in 2018 beschikten over een versterkingsovereenkomst?

Antwoord

We hanteren het begrip versterkingsovereenkomst niet. In de bijlage bij mijn Kamerbrief van 4 juni, «verschillende onderwerpen Groningen», staan onderstaande cijfers. Er is een onderscheid in door NCG van CVW ontvangen versterkingsadviezen (van CVW) en aan bewoners verstrekte versterkingsadviezen. Voor batch 1.467 en 1588 geldt dat alle woningeigenaren een VA hebben ontvangen. Voor batch 1581 worden de VA’s gedeeld met bewoners (NCG heeft 741 VA’s ontvangen van CVW).

 

Vóór 2016

2016

2017

2018

2019 (t/m 31 mei)

Totaal

Opnames

1.362

1.493

5.137

3.984

153

12.129

Beoordelingen

 

58

2.943

2.265

283

5.549

Uitvoeringen gestart

255

55

570

330

5791

1.527

Opleveringen (versterkte gebouwen)

29

179

103

261

370

942

X Noot
1

in de tabel van 4 juni werd hier een getal van 317 vermeld; een aantal gestarte uitvoeringen bleek niet te zijn meegeteld.

25. De eerste aanvraag in de pilot mkb-compensatieregelingen is gedaan op 7 november 2018, maar deze is niet ontvankelijk verklaard. Hoe nuttig en succesvol is deze regeling van de NAM? Hoeveel aanvragen zijn er inmiddels binnen gekomen en hoeveel daarvan zijn gehonoreerd? Hoe is het verschil daartussen te verklaren?

Antwoord

De eerste aanvraag is door de onafhankelijke beoordelingscommissie in eerste instantie niet ontvankelijk verklaard, maar na een hoorzitting alsnog in behandeling genomen. Hoewel deze aanvraag formeel niet past binnen de regeling heeft de commissie gemeend dat de aanvraag wel in de geest van de regeling past en hiervoor ook een advies uitgebracht aan NAM. Dit advies ligt nu bij NAM voor besluitvorming. Naast deze aanvraag hebben nog twee ondernemers contact gezocht met de commissie. De door hen gevraagde hulp lag echter zo ver van de doelstelling van de pilot mkb-compensatieregeling dat deze mensen naar elders verwezen zijn.

In de gesprekken met stakeholders uit het MKB blijkt dat de inhoud van de regeling zeker nuttig is, maar vanwege tegenvallende resultaten bij de uitvoering van de versterkingsoperatie niet heeft geleid tot meer aanvragen. Een aanvraag is pas zinvol als een ondernemer zicht heeft op de omvang en duur van de versterking en de impact daarvan op zijn bedrijfsvoering.

26. Is onderzocht waarom bewoners zelden naar formele zorgaanbieders gaan? Een intensievere samenwerking tussen gemeenten, informele zorg, formele zorgaanbieders en NCG is toch nodig? Is dit het project «Samen voor herstel»? Zijn de uitkomsten van deze pilots beschikbaar? Is er een voornemen om «Samen voor herstel» structureel in te bedden?

Antwoord

Het is een bekend gegeven dat niet iedereen met (psychische) klachten formele hulp zoekt.

Het project «samen voor herstel» is gericht op personen met verward gedrag en is niet specifiek toegespitst op aardbevingsproblematiek. Ik ben niet bekend met de uitkomsten van de pilots. Er is een vervolg gesubsidieerd vanuit de Nederlandse organisatie van gezondheidszorgonderzoek en zorginnovatie, ZonMw, waarin het onderzoek wordt afgerond en interventie breder toepasbaar wordt gemaakt.

27. Is er bij het onderzoek naar de gezondheidsgevolgen ook aandacht voor de geestelijke zorg?

Antwoord

Het GGD-rapport «Aanpak gezondheidsgevolgen aardbevingen» doet aanbevelingen voor een gecoördineerde en geïntegreerde aanpak van de gezondheidsproblematiek, met veel ruimte voor lokale invulling. Het rapport doet concrete suggesties hoe gemeenten het beste hun inwoners kunnen ondersteunen op basis van de drie pijlers voor psychosociale hulpverlening bij rampen en crises (informatievoorziening, emotionele steun, praktische hulp). Geestelijk verzorgers kunnen net zoals aardbevingscoaches ook een rol spelen bij sociale en emotionele ondersteuning.

28. Hoeveel procent van de 22,2 miljard euro is daadwerkelijk bij de gedupeerden terecht gekomen?

Antwoord

De halfjaarrapportage van de NCG ontleent de cijfers over de uitputting van de bestuursakkoorden aan de informatie die de NCG krijgt aangeleverd van NAM. De totale uitgaven tot en met 2018 (tabel 39 op blz. 54) bedragen bijna € 2,2 mld, waarvan ruim € 2,1 mld van NAM. Uit de voor de kwartaalrapportage van de NCG aangeleverde cijfers blijkt dat van de 2,1 miljard euro die NAM tot eind 2018 heeft uitgeven, 920 mln. euro is uitgegeven aan versterken, 767,5 mln. euro aan schade en 238,2 mln. euro aan overige instrumentarium (waardvermindering en vermeerdering, nieuwbouw, commissie bijzondere situaties en koopinstrument).

Sinds de vorming van de TCMG in januari 2018 wordt verantwoording over de uitgaven voor zowel schadevergoedingen als proceskosten wordt afgelegd via de reguliere systematiek van de Rijksbegroting. NAM rapporteert dan ook niet meer over de verhouding tussen proceskosten en uitkeringen aan gedupeerden.

29. Kunt u in een overzicht duidelijk maken hoe de uitgaven zijn verdeeld onder NCG, CVW, TCMG, Instituut Mijnbouwschade, gedupeerden (schade, versterking en toekomstperspectief)? Wat zijn daarbij de nettokosten voor de overheid en voor de NAM?

Antwoord

De uitgaven van de NCG (met uitzondering van een bijdrage van NAM van € 10 mln.) zijn voor rekening van de overheid. Voor de financiering van de werkzaamheden van de Nationaal Coördinator Groningen is in 2015 een enveloppe gevormd van € 430 mln. In de tabel 37 op blz. 50 van de halfjaarrapportage juni-december 2018 is het verloop van de uitgaven weergeven.

Het CVW is een private onderneming en geeft geen publiekelijk inzicht in haar uitgaven. In tabel 39 op blz. 54 van de halfjaarrapportage juni – december 2018 van de NCG is weergeven hoeveel de NAM tot nu toe heeft uitgegeven aan schade, versterken en overige kosten.

Uit het jaarverslag van het Ministerie van EZK blijkt dat de TCMG in 2018 voor € 7,6 mln. aan schade heeft uitgekeerd. De kosten van ondersteuning van TCMG door RVO bedroegen € 39,9 mln. Van deze kosten zijn respectievelijk € 2,4 mln. schade en € 21,6 mln. uitvoeringskosten in 2018 in rekening gebracht bij NAM. De actuele stand van zaken is te vinden op: https://www.schadedoormijnbouw.nl/cijfers. De kosten van de TCMG zelf bedroegen € 1,6 mln. Deze kosten worden omwille van de onafhankelijkheid van de commissie gedekt door het Rijk.

Het Instituut Mijnbouwschade is nog niet opgericht waardoor er nog geen uitgaven zijn. De kosten voor schadevergoedingen en de uitvoeringskosten komen uiteraard voor rekening van NAM.

Zoals is toegelicht in het antwoord op vraag 28 geeft NAM sinds 1 januari 2018 geen inzicht meer in de door haar gemaakte proceskosten. Hierdoor is niet aan te geven welk deel van de uitgaven aan schade, versterken en toekomstperspectief uit tabel 39 ten gunste komen aan gedupeerden.

Ten aanzien van de vraag naar de nettokosten heb ik eerder aan uw Kamer bericht (Kamerstukken 493 en 501 dat door NAM en Energie Beheer Nederland voor de kosten van schade en versterken een voorziening is getroffen van € 1,4 mld. Binnen deze voorziening bedraagt het aandeel van de overheid in de kosten 64%. Voor kosten die NAM daarboven moet maken gelden de afspraken in het Akkoord op Hoofdlijnen en bedraagt het aandeel van de overheid 73%.

30. Wat is het exacte verband tussen daling van de gaswinning en het veiligheidsrisico? Hoe is in dit verband veiligheidsrisico gedefinieerd?

Antwoord

Conform de Mijnbouwwet is de vergunninghouder verplicht ieder jaar een seismische dreigings- en risicoanalyse uit te voeren (Engelse vertaling: Hazard and Risk Assessment, HRA). In deze analyse wordt eerst de seismische dreiging (de mogelijke grondbewegingen ten gevolge van aardbevingen) berekend, waarna in samenhang met de kwetsbaarheid van bouwwerken en de aanwezigheid van een individu in, of nabij, die bouwwerken het seismisch risico wordt bepaald. Het seismisch risico wordt getoetst aan de veiligheidsnorm. Zie ook het antwoord op vraag 3.

Een dalende gaswinning leidt tot een lagere seismische dreiging, en daarmee een lager veiligheidsrisico. Het exacte verband is niet aan te geven, dit wordt berekend met het HRA-model. SodM ziet toe op de correcte en onbevooroordeelde toepassing van het HRA-model.

31. In de review van het HRA-model heeft het SodM geconstateerd dat de aanbevelingen van een comité van internationale experts uit 2018 voor verbetering van het HRA-model op een systematische wijze zijn opgevolgd. Eerder is gesproken over validatie van het model door TNO en over het door TNO – dus onafhankelijk van de NAM – laten opstellen van een modellentrein. Wat is de stand van zaken dienaangaande?

Antwoord

TNO is bezig met het ontwikkelen van een onafhankelijke modellenketen. Het eerste prototype van de onafhankelijke modellenketen van TNO is gereed. De komende maanden worden berekeningen met het prototype van de modellentrein uitgevoerd zodat die kunnen worden vergeleken met de resultaten van het HRA-model. Ook wordt de modellentrein verder doorontwikkeld.

32. Wat is het bedrag dat de NAM netto heeft bijgedragen aan NPG?

Antwoord

De bijdrage die NAM levert aan het Nationaal Programma Groningen wordt gezien als kosten voor de NAM en wordt dus net zo behandeld als alle andere kosten die NAM voor Groningen maakt. Dit betekent dat de kosten verrekend worden met de opbrengsten en leiden tot een lagere winst en dus tot een daling van de aardgasbaten. NAM heeft 500 miljoen euro bijgedragen aan de investeringen in het toekomstperspectief van de regio. Van de misgelopen winst (als gevolg van de bijdrage van 500 miljoen euro van NAM aan de NPG) zou volgens de afdrachtensystematiek 73%, ofwel 365 miljoen euro, aan de Staat zijn toegekomen. Dit wordt verder toegelicht in de brief over de Bijdrage van NAM aan de regio, die ik in juni 2018 aan uw Kamer heb verstuurd (Kamerstuk 33 529 nr. 497).

33. Hoeveel van de 14 gegronde AOS-meldingen werden voorafgaande aan de beving van Westerwijtwerd geprioriteerd door het HRA-model?

Antwoord

Aangezien de adressen van de 14 meldingen bij NCG niet bekend zijn, is de vraag doorgezet aan de TCMG. Momenteel is de NCG in afwachting van dit overzicht, zodat hierover spoedig een conclusie kan worden getrokken.

34. Hoeveel van de HRA-geprioriteerde woningen hebben schade opgelopen tijdens de beving van Westerwijtwerd?

Antwoord

Het is niet mogelijk om schades expliciet aan een enkele beving toe te wijzen. Zo kunnen mensen schade pas later melden, of kunnen er andere oorzaken van de schade bestaan.

35. Gaat het HRA-model ervan uit dat alle woningen hersteld zijn? Zo ja, kunt u dan volledig vertrouwen op de uitkomsten?

Antwoord

Een van de onderdelen van de seismische dreigings- en risicoanalyse (Engelse vertaling: Hazard and Risk Assessment, HRA), die gebruikt wordt in de prioritering van de versterkingsoperatie, betreft het gebouwenbestand. Het model doet geen uitspraken over de eventueel benodigde versterking per gebouw. Dit bestand geeft informatie over de verschillende typen bouwwerken binnen het aardbevingsgebied. Met behulp van het gebouwenbestand, en de verwachte kans op aardbevingen, wordt het veiligheidsrisico berekend. Opgetreden schades en gerealiseerde versterkingen aan gebouwen maken geen onderdeel uit van de risicoberekening. Mede daarom wordt voor bepaling van de omvang van de versterkingsoperatie uit voorzorg een tijdelijke onzekerheidsmarge toegepast op de resultaten van de risicoberekeningen en zijn noodverbanden toegepast, waardoor ook een aantal gebouwen die volgens de seismische dreigings- en risicoanalyse voldoen aan de veiligheidsnorm van 10-5 (per jaar) toch zijn toegevoegd aan de lijst van gebouwen die voor opname en beoordeling in aanmerking komen. Deze opname en beoordeling vindt plaats op basis van individuele kenmerken van het gebouw. De eventueel opgelopen schade wordt hierin meegenomen.

36. Kan kwantitatief en begrijpelijk worden uiteengezet op grond waarvan in de HRA2018 zo’n 7200 gebouwen een (licht) verhoogd risicoprofiel hadden en de HRA2019 zo’n 5500? Welke factoren maken dat deze daling is opgetreden?

Antwoord

Naast toetsing van de veiligheidsnorm worden de uitkomsten van de seismische dreigings- en risicoanalyse (Engelse vertaling: Hazard and Risk Assessment, HRA) gebruikt in de prioritering van de versterkingsopgave. SodM duidt gebouwen die niet aan de veiligheidsnorm voldoen met de term «verhoogd risicoprofiel». Uit voorzorg, en naar aanleiding van eerder gewekte verwachtingen in de versterkingsopgave, wordt een tijdelijke onzekerheidsmarge gehanteerd, resulterend in gebouwen met een «licht verhoogd risicoprofiel». In de SodM-review van 22 maart 2019 worden de gebouwen die niet voldoen aan de veiligheidsnorm, en de gebouwen die een licht verhoogd risicoprofiel hebben, samengenomen tot het aantal gebouwen met een «(licht) verhoogd risicoprofiel». SodM constateert dat er grofweg 5000 gebouwen zijn die een lager risicoprofiel gekregen hebben. Dit is met name veroorzaakt door de afname van de seismische dreiging door daling van de gaswinning. Daarnaast zijn er in vergelijking met de HRA 2018 zo’n 3000 gebouwen bijgekomen door verbeterde kennis van deze gebouwen. Daarvan hebben een paar honderd gebouwen een verhoogd risicoprofiel, en de rest een licht verhoogd risicoprofiel. Het verschil tussen de HRA 2018 en HRA 2019 bedraagt zo 2000 gebouwen (zie tabel).

 

Gebouwen die voldoen aan de norm in 2019

Gebouwen die niet voldoen aan de norm in 2019 (verhoogd risicoprofiel)

Licht verhoogd risicoprofiel (obv marge)

SodM review

(verhoogd en licht verhoogd)

HRA 2018

145.903

~1.500

~5.700

~7.200

HRA 2019

146.677

~800

~4.700

~5.500

37. Waar liggen die gebouwen precies en zijn de bewoners daarvan op de hoogte of worden ze op de hoogte gebracht?

Antwoord

Het HRA-model geeft een beoordeling van de seismische dreiging en het daaruit volgende seismische risico. In het kader van versterken wordt de HRA gebruikt om een inschatting te geven van de verdeling van de risico’s in het gebied en daarmee te bepalen welke gebouwen bij voorrang in aanmerking komen voor een opname en beoordeling. De gemeenten hebben de bewoners van de gebouwen met een (licht) verhoogd risico hiervan op de hoogte gesteld.

38. Waar liggen de 3000 gebouwen die volgens SodM een hoger risicoprofiel hebben gekregen dan tot op heden bekend was? Welke feiten hebben ertoe geleid dat deze 3000 gebouwen niet eerder in de lijst zijn opgenomen? Zijn de bewoners van deze 3000 gebouwen hiervan op de hoogte gebracht? Zo nee, wanneer gebeurt dat?

Antwoord

Zoals in het antwoord op vraag 37 staat aangegeven, is de keuze in de operationele strategie bepalend voor welke gebouwen een hoger risicoprofiel krijgen. Daarbij komt dat er betere en meer gedetailleerde informatie met betrekking tot gebouwtypen is gebruikt. Dit verklaart (deels) de verandering in de uitkomsten. Vooruitlopend daarop is de NCG gevraagd voor beide operationele strategieën de aantallen panden te vertalen naar concrete adressen. De Minister van EZK gaat hierover met de regio in overleg.

39. Welke maximale kracht op de schaal van Richter (de magnitude) was bij de verschillende HRA’s die er zijn geweest het uitgangspunt voor de berekening van het aantal te versterken gebouwen? Is het juist dat het gaat om M5 of M5.1? Zo nee, om welke magnitude gaat het dan wel?

Antwoord

In de HRA van 2015 en de HRA van 2016, die gebruikt is als achtergrond voor het winningsplan 2016 van Groningen, werd er met drie mogelijke waardes voor de maximale magnitude gerekend, allen met gelijk gewicht. Deze waardes waren 5,0; 5,75 en 6,5. In maart 2016 is er een bijeenkomst van internationale experts geweest waarbij in detail over de maximale magnitude is gesproken. Alle HRA’s sindsdien gebruiken een verdeling voor de maximale magnitude. Deze verdeling van mogelijke maximale magnitudes is tussen 3,8 en 7,25 met een verwachtingswaarde van 5,0, volgens een 7-puntsverdeling. De uiterste grenzen van de verdeling hebben hierin een klein gewicht. Om de rekentijd van de modellen te beperken gebruikt NAM een 3-puntsbenadering van deze 7-puntsverdeling. Het effect op de HRA 2018 is dat door het gebruik van de 3-puntsbenadering het seismisch risico aan de hoge kant wordt ingeschat.

40. Welke argumenten lagen ten grondslag aan het gebruiken van juist die maximale magnitude en hoe reëel zijn die argumenten?

Antwoord

In 2017 heeft TNO in samenwerking met het KNMI een notitie geschreven over maximale magnitude en het gebruik hiervan in de modellenketen. Hierin wordt uiteengezet op basis van welke argumenten de maximale magnitude kan worden bepaald. Dit kan op basis van statistiek, op basis kennis van de diepe ondergrond, op basis van analogieën en op basis van de aanname van natuurlijke spanningen in de ondergrond onder het gasveld Groningen, zoals hierboven genoemd. Deze notitie is met de Tweede Kamer gedeeld (Kamerstuk 33 529, nr. 358).

41. Welke maximale magnitude heeft de Mijnraad gehanteerd in het advies voor de versterking van vorig jaar? Welke argumenten gebruikte de Mijnraad hiervoor?

Antwoord

Het advies van de Mijnraad van vorig jaar is gebaseerd op de onderliggende adviezen van SodM, TNO en KNMI. Bij al deze adviezen wordt uitgegaan van de verdeling van maximale magnitude zoals vastgesteld in een expert meeting van internationale experts in maart 2016. Uit deze bijeenkomst kwam een verdeling van de maximale magnitude tussen 3,8 en 7,25 en een verwachtingswaarde van 5,0, waarbij de uiterste grenzen van maximale magnitude een zeer klein gewicht in de verdeling hebben.

42. Welke maximale magnitude kan op grond van de huidige plannen voor de gaswinning uit het Groningenveld het beste worden gebruikt voor de bepaling van het aantal te versterken gebouwen?

Antwoord

De maximale magnitude speelt bij het bepalen van het individueel risico geen grote rol omdat de kans dat de maximale magnitude voorkomt heel klein is. Het risico wordt vooral bepaald door aardbevingen met magnitudes grofweg tussen de 4,5 en 5,5. Zie verder het antwoord op vragen 39, 40 en 41.

43. Op grond van welke argumenten is het onjuist om hiervoor een maximale magnitude van 4 te gebruiken? Hoeveel gebouwen zouden versterkt moeten worden uitgaande van een maximale magnitude van 4?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 40. Op basis van alle genoemde argumenten moet een grotere maximale magnitude dan 4,0 worden aangenomen. Als wordt uitgegaan van een maximale magnitude van 4,0 zullen zijn er waarschijnlijk geen gebouwen die niet aan de veiligheidsnorm voldoen, omdat het veiligheidsrisico vooral bepaald wordt door mogelijke aardbevingen met een magnitude grofweg tussen 4,5 en 5,5.

44. Welke daling van de gaswinning voorziet SodM? Kan expliciet aangegeven worden om hoeveel kubieke meter gas uit Groningen het gaat tot 2031 per jaar bij zowel een koude, een gemiddelde als een warme winter?

Antwoord

De gaswinning in Groningen wordt zo snel als mogelijk beëindigd. Hierbij betrek ik de adviezen van SodM over de veiligheid en adviezen van GTS over de leveringszekerheid. SodM adviseert om voor de veiligheid de winning zo snel mogelijk te beperken tot 12 miljard Nm3. In onderstaande tabel zijn de volumes opgenomen die volgens GTS nodig zijn voor de leveringszekerheid voor een koud, een gemiddeld en een warm jaar. Deze hoeveelheden zijn afkomstig uit de laatste formele raming van GTS van 31 januari 2019. Het voorlopig advies van 11 juni jl., dat is bijgevoegd bij mijn brief van 17 juni jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 660), is nog niet verwerkt in deze grafieken. Het verschil tussen scenario 1 en 2 ziet op de mogelijkheid om gasopslag Norg op termijn te vullen met pseudo-Groningengas en Oude Statenzijl te beleveren met pseudo-Groningengas. Deze maatregelen worden momenteel uitgewerkt. De tabel is exclusief de mogelijke aanvullende maatregelen uit de Kamerbrief van maandag 17 juni. Op basis van het definitieve advies van GTS, voorzien eind juli, kan deze tabel worden bijgewerkt.

45. Hoe verhoudt zich de verwachte daling van de gaswinning uit het Groningenveld tot het gebruik van aardgas van Groninger kwaliteit (L-gas) tot het jaar 2031? Hoeveel L-gas is tot het jaar 2031 jaarlijks nodig bij respectievelijk een koude, een gemiddelde en een warme winter voor gebruik in Nederland respectievelijk voor de export naar Duitsland, Frankrijk en België? Hoe wordt per jaar tot 2031 in deze vraag voorzien?

Antwoord

De onderstaande tabel laat de marktontwikkeling van het laagcalorisch gasgebied zien op basis van het advies van GTS van 31 januari 2019. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 44 heb aangegeven, benadruk ik dat de ontwikkelingen sinds deze laatste formele raming nog niet zijn meegenomen. De vergelijking met de daling van de gaswinning in Groningen kan worden gemaakt met de tabel uit het antwoord op vraag 44. Samenvattend is te zien dat de daling van de gaswinning uit het Groningenveld sneller gaat dan het basispad door de verschillende maatregelen van het kabinet, die onder andere leiden tot een steeds grotere beschikbaarheid van de inzet van pseudo-Groningengas door conversie van hoogcalorisch gas met stikstof.

In de tabel wordt ook een uitsplitsing gemaakt naar Nederland, Duitsland en België/Frankrijk. Het gaat daarbij om de hoeveelheden op de grenspunten. Om die reden kan er ook geen onderscheid tussen België en Frankrijk worden gemaakt, want deze landen worden via dezelfde grenspunten beleverd. In deze totale vraag wordt voorzien door pseudo-Groningengas (hoogcalorisch gas, gemengd met stikstof), verrijking (het bijmengen van hoogcalorisch gas bij Groningengas) en voor de vraag die dan resteert de winning van gas uit het Groningenveld.

Tabel: marktontwikkeling laagcalorisch gasgebied (in miljarden Nm3)

Tabel: marktontwikkeling laagcalorisch gasgebied (in miljarden Nm3)

46. Hoeveel bedraagt op dit moment de maximale uitzendcapaciteit van het Groningenveld per uur, per dag en per week?

Antwoord

De technische maximale capaciteit bedraagt in de wintermaanden ongeveer 140 mln. Nm3 per dag. Deze capaciteit is echter in de praktijk vaak niet beschikbaar als gevolg van werkzaamheden, storingen en/of uitval. Doorgaans is de maximale beschikbare capaciteit 110 mln. Nm3 per dag. Per uur is dit circa 4,6 mln. Nm3. De capaciteit per week is circa 770 mln. Nm3.

47. Is de vergunningsprocedure openbaar verlopen? Kunt u het proces schetsen?

Antwoord

Ja. Op de besluitvorming voor de ruimtelijke inpassing en de benodigde vergunningen voor de bouw van de stikstofinstallatie is de rijkscoördinatieregeling (RCR) van toepassing. Dit houdt in dat de Ministers van EZK en de BZK een ruimtelijke besluit nemen dat wordt vastgelegd in een inpassingsplan. De Minister van EZK coördineert de vergunningverlening. Bij toepassing van de RCR wordt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd. Dat betekent dat eerst een ontwerpinpassingsplan en ontwerpbesluiten op vergunningaanvragen ter inzage worden gelegd, waarop zienswijze kunnen worden ingediend. Vervolgens worden het inpassingsplan en de vergunningen, mede op basis van die zienswijzen, definitief vastgesteld en weer zes weken ter inzage gelegd, waarbij belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De beroepstermijn voor het definitieve inpassingsplan en enkele uitvoeringsvergunningen loopt 12 juli af. Voor de bouwvergunningen (luchtscheidingsinstallatie en mengstation) worden de komende maanden (ontwerp)besluiten gepubliceerd.

Op de website https://www.rvo.nl/subsidies-regelingen/bureau-energieprojecten/lopende-projecten/gasinfrastructuur/stikstofinstallatie-zuidbroek staat het gevolgde proces beschreven.

48. Komt in de vergunning voor deze nieuwe stikstoffabriek een einddatum van bijvoorbeeld 2031, omdat op dat moment immers de gaswinning uit het Groningenveld stopt? Zo nee, welke zijn de argumenten om een vergunning af te geven voor een langer durende vergunning?

Antwoord

Nee. In de vergunningen (bouw en milieu) voor de stikstofinstallatie (bestaande uit luchtscheidingsinstallatie, mengstation en transportleiding) is geen termijn opgenomen. Doel van de stikstofinstallatie is het produceren van pseudo-Groningengas, waardoor het Groningenveld gesloten kan worden. Ook na het beëindigen van de gaswinning uit het Groningerveld zal behoefte blijven bestaan aan pseudo-Groningengas voor huishoudelijk en zakelijk gebruik. De nieuwe stikstofinstallatie is «state of the art» en zal daarom langer in gebruik blijven dan reeds bestaande stikstofinstallaties van Gasunie. Deze efficiënte installatie zal dus ook ná 2031 stikstof blijven produceren, om aan de vraag naar laagcalorisch gas te blijven voldoen.

49. Hoe komt het KNMI aan de hoogte van de magnitude van een beving? Hoe komt het dat in de wijde omgeving sensoren soms veel grotere magnitudes meten?

Antwoord

De magnitude van een aardbeving wordt in eerste instantie berekend door het zogenaamde getrimde gemiddelde te bepalen van alle gemeten aardbevingsgolven (op de horizontale componenten). Dit houdt in dat metingen die sterk afwijken van dit gemiddelde niet worden meegenomen. Dit is een standaardmethode in de statistiek om het gemiddelde minder door de grootste residuen te laten beïnvloeden, die internationaal in de seismologie wordt toegepast. Een aardbeving zendt niet in alle richtingen dezelfde energie uit. Afhankelijk van de positie ten opzichte van de bron kunnen de aardbevingsgolven groter of kleiner zijn. Vandaar dat uitslagen van zoveel mogelijk stations rondom de bron gemiddeld moeten worden. De waarde van een enkele sensor geeft geen goed beeld van het totaal aan seismische energie wat uitgestraald is tijdens de aardbeving.

50. Hoeveel seismische energie is er jaarlijks vanaf het jaar 2000 vrijgekomen uit het Groningenveld? Kunnen de gegevens zowel in getallen als grafisch worden weergegeven?

Antwoord

De seismische energie per jaar wordt in stappen worden berekend. Eerst wordt per aardbeving aan de hand van de magnitude het zogenaamde seismisch moment berekend. De som van alle seismische momenten in een jaar geeft vervolgens de seismische energie per jaar. In het jaar 2003 bedroeg de vrijgekomen seismische energie bijvoorbeeld 1,19.1014 Nm (Newton-meter). Onderstaand figuur geeft de waardes voor seismische energie vanaf 2000 tot en met 2019 (voor 2019 zijn de aardbevingen tot 10 juni 2019 meegenomen).Het seismisch moment per jaar wordt gedomineerd door de zwaarste aardbevingen. Vandaar dat in de jaren 2016, 2012, 2018 en 2019 het seismisch moment hoog is.

51. Is het aanleggen van een extra stikstofleiding, zoals tussen IJmuiden en Wieringermeer, samen met het aanpassen van de menginstallatie in Wieringermeer, een (goede) manier van versneld afbouwen van het gebruik van laagcalorisch gas? Is dit haalbaar? Zo ja, binnen welke termijn?

Antwoord

De additionele stikstofinkoop bij Wieringermeer is één van de maatregelen die door GTS in uitvoering is om de Groningenproductie te verlagen. De geplande opleverdatum van deze maatregel is 1 januari 2020. Om dit te realiseren hoeft er geen leiding tussen IJmuiden en Wieringermeer te worden gelegd, maar er moeten een aantal aanpassingen bij de stikstofproducent worden gemaakt en op het mengstation te Wieringermeer.

52. Waar komt het hoogcalorisch gas vandaan, dat in Wieringermeer gemengd wordt?

Antwoord

Het hoogcalorisch gas komt uit Nederlandse kleine velden en uit het buitenland.

53. Wanneer wordt de export van aardgas naar België, Duitsland en Frankrijk gestopt? Hoe ziet het afbouwschema er uit?

Antwoord

In mijn brief van 24 juni 2016 is aangegeven welke stappen België, Frankrijk en Duitsland zetten om het gebruik van laagcalorisch gas uit te faseren (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 278).

In mijn brief van 8 februari 2019 heb ik aangegeven dat de afbouw van de export naar België en Frankrijk op schema ligt en de afbouw van de export naar Duitsland sneller gaat dan voorzien.

Er zijn omvangrijke ombouwoperaties in gang gezet waarbij de komende jaren honderdduizenden afnemers per jaar zullen worden omgezet naar een andere vorm van energie, waaronder hoogcalorisch gas. De export neemt hierdoor de komende jaren met 2 miljard Nm3 per jaar af, zodat na 2029 geen export van laagcalorisch gas meer plaatsvindt. Zie ook de tabel in het antwoord bij vraag 51.

54. Wat is de stand van zaken bij het omschakelen van laagcalorisch gas naar hoogcalorisch van grootverbruikers?

Antwoord

Voor de omschakeling van grootverbruikers is een wetswijziging nodig, deze heb ik in voorbereiding. De wetswijziging heeft dit voorjaar in de internetconsultatie gelegen. Momenteel ligt de wetswijziging voor bij de Raad van State. Ik verwacht in de zomer zijn advies. Hierna zal ik het wetsvoorstel aanbieden aan uw Kamer. Behandeling vindt dan hopelijk dit najaar nog plaats in uw Kamer en in de Eerste Kamer, zodat de wet in werking kan treden op 1 januari 2020. Hierbij ben ik afhankelijk van uw Kamerplanning. Volgens de planning van netbeheerder GTS worden de bedrijven uiterlijk voor 1 oktober 2022 afgesloten van het laagcalorisch gasnet, of zo veel eerder als mogelijk. Daarmee kan de beoogde reductie tijdig worden gerealiseerd.

55. Hoeveel gascentrales die op hoogcalorisch werken zijn gesloten? Hoeveel zijn er open?

Antwoord

Een grote elektriciteitscentrale bestaat vaak uit meerdere opwekeenheden. Van de centrales groter dan 100 MW die op hoogcalorisch en/of hoogovengas kunnen draaien, zijn er 14 operationeel (27 eenheden). Geconserveerd (niet operationeel) zijn 8 eenheden, waarvan de helft (Clauscentrale C) wordt gedeconserveerd eind 2020. Daarnaast worden wordt door producenten voorzien dat in 2020 aanvullend 1 centrale en 1 eenheid groter dan 100 MW zal worden geconserveerd.

56. Hoeveel gascentrales die op laagcalorisch gas werken zijn gesloten? Hoeveel zijn er open?

Antwoord

Momenteel zijn er 8 centrales operationeel die op laagcalorisch gas kunnen stoken: 6 gasgestookte centrales en 2 kolencentrales die op laagcalorisch gas opstarten. Een eenheid van 1 van de gasgestookte centrales is momenteel gesloten en keert niet terug. Per 2020 wordt door producenten voorzien in verdere sluiting van 2 warmteleverende eenheden van een andere gasgestookte centrale en totale sluiting van 1 van de gasgestookte centrales.

57. Zijn er niet-openbare reacties gekomen op de internetconsultatie van het Wetsvoorstel houdende wijziging van de Gaswet betreffende een verbod op laagcalorisch gas voor de grootste afnemers? Zo ja, worden deze openbaar? Wanneer?

Antwoord

Ja, er zijn twee niet-openbare reacties ontvangen op de internetconsultatie. In principe worden deze reacties niet openbaar gemaakt. Om te zorgen voor zo min mogelijk drempels om deel te nemen aan internetconsultaties, is de keuze om niet-openbaar te kunnen reageren expliciet geboden. De twee betrokken respondenten hebben bewust van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

58. Is het een optie om tijdelijk de centrales die op Gronings laagcalorisch gas draaien te sluiten, en degene die op hoogcalorisch gas draaien en nu uit staan, in gebruik te nemen? Klopt het dat dan in de tussentijd de centrales die op G-gas werken, omgebouwd kunnen worden naar H-gas en daarna weer in bedrijf komen?

Antwoord

De wetswijziging die ik in voorbereiding heb, verplicht de negen grootste afnemers om af te schakelen van het laagcalorische transportnet en geeft Gasunie Transport Services de wettelijke taak om deze afnemers desgevraagd aan te sluiten op het hoogcalorische transportnet. Die gascentrales die in de gasjaren 2017/2018 en 2018/2019 meer dan 100 miljoen Nm3 hebben verbruikt (het merendeel van de gascentrales die laagcalorisch gas gebruiken), vallen ook binnen het verbod. Het betreft centrales die naast elektriciteit ook warmteleverancier zijn en daarmee een leveringszekerheidstaak vervullen. Direct sluiten van centrales is geen optie.

Het eventueel extra ombouwen van de overige kleinere centrales en bedrijven en aansluiten op het H-gas netwerk is een omvangrijke en tijdrovende klus waarvan GTS heeft aangegeven dat dit niet voor oktober 2022 kan plaatsvinden. Aangezien er op dat moment met de nieuwe stikstofinstallatie voldoende pseudo-Groningengas is om de bedrijven te beleveren, zal verdere reductie van laagcalorisch gas door middel van het ombouwen van afnemers geen meerwaarde hebben voor het omlaag brengen van de gaswinning. Het verbod op het afnemen van laagcalorisch gas wordt dus niet uitgebreid. Het aanpassen van de aankomende wetswijziging voor de ombouw zou tevens de krappe planning van de ombouw van de grootste 9 in gevaar brengen.

Het is daarnaast niet aan de overheid om direct in te grijpen in de inzet van de elektriciteitsproductiemix, dit is aan private partijen. De inzet van productie-eenheden vindt plaats in de context van een Europese geïntegreerde markt en overheidshandelen moet voldoen aan de Europese staatssteun- en mededingingsregels. Het opstarten van gascentrales op hoogcalorisch gas, die momenteel uitstaan, vergt daarnaast een opstartperiode, waarbij het niet mogelijk is om van de één op de andere dag centrales die momenteel uit staan, weer op te starten.

59. Kan worden aangegeven wat de status is van de oude schadegevallen? Hoeveel van deze schadegevallen zijn inmiddels afgehandeld?

Antwoord

Met NAM is in januari 2018 afgesproken 6.199 nog resterende, oude schadegevallen een ruimhartig aanbod voor een schikking te doen voor 1 juli 2018. Bewoners konden dit bod accepteren of een geschil over de afhandeling van hun schade voorleggen aan de Raad van Arbiters Bodembeweging. Uit de rapportage van NAM van 28 mei 2019 blijkt dat 5.672 (91,5%) gevallen inmiddels zijn afgehandeld. De overige gevallen zijn in behandeling bij de Raad van Arbiters Bodembeweging. Zie het antwoord op vraag 74 voor de status van deze meldingen.

60. Kan een overzicht worden gegeven van hoeveel huizen er sinds 2012 zijn versterkt? Kan dit worden uitgesplitst per jaar? Kan dit worden uitgesplitst naar gebouwen op norm en gebouwen niet op norm?

Antwoord

Er zijn 942 adressen versterkt (stand per 4 juni 2019, nog niet opgenomen in onderstaande tabel). De uitsplitsing naar «op norm» en «niet op norm» vindt 2x per jaar plaats in de halfjaar rapportages. In de halfjaarrapportage tot en met 31-12-2018 is de volgende voortgang gemeld:

 

Voor 2015

2015

2016

2017

2018

Bouwkundig versterken (niet op norm)

3

285

28

   

Bouwkundig versterken (op norm)

0

29

178

82

132

61. Kan er een overzicht worden gegeven van hoeveel PRBE's er sinds 2012 zijn versterkt? Kan dit worden uitgesplitst per jaar?

Antwoord

Uit de halfjaarrapportage tot en met 31-12-2019 blijkt dat dit er 3.068 zijn:

 

Voor 2015

2015

2016

2017

2018

Totaal

Versterking gerealiseerd bij PRBE’s

184

649

978

721

536

3.068

62. Kan er, uitgesplitst per jaar, een overzicht worden gegeven hoeveel inspecties er sinds 2012 hebben plaatsgevonden?

Antwoord

De term inspectie is als zodanig niet meer van toepassing. Wij spreken over opname en beoordeling. Het is niet mogelijk om de cijfers vóór 2016 te splitsen per jaar. Pas in 2016 is NCG betrokken. Zie voor de gevraagde cijfers het antwoord op vraag 24

63. Kan er, uitgesplitst per jaar, een overzicht worden gegeven hoeveel versterkingsadviezen er sinds 2012 zijn afgegeven?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 24.

64. Hoe verhoudt zich momenteel de ontwikkeling van de schadeopnames en de afwikkeling daarvan met de werkvoorraad? Kloppen berichten in de media dat de TCMG de tijd die hij nodig heeft voor schadebeoordeling verdubbelt? Hoe verhoudt dat zich tot de versnellingsmaatregelen?

Antwoord

Het klopt dat de TCMG onlangs een brief heeft gestuurd waarin staat dat ze langer nodig hebben dan vijftien maanden. Het stuwmeer is de reden dat deze groep van 5.400 gevallen niet tijdig genoeg konden worden opgepakt. Deze lange doorlooptijden hebben niets meer te maken met een zorgvuldig proces en zijn voor mij reden geweest om te besluiten om een vergaande maatregel als de stuwmeerregeling door te voeren. Het doel van deze regeling is om de werkvoorraad van TCMG terug te brengen tot werkbare proporties. Hierdoor wordt mogelijk gemaakt dat TCMG de resterende schademeldingen binnen een redelijke termijn en met een zorgvuldig proces afhandelen. Ook voor gedupeerden die geen gebruik maken van het aanbod wordt de doorlooptijd van de afhandeling van hun schade korter doordat mensen gebruik maken van de stuwmeerregeling. Daarnaast werkt TCMG aan aparte versnellingsmaatregelen ter verbetering van het reguliere proces. Straks ontvangt iedereen binnen een redelijke beslistermijn een besluit. Een termijn van drie tot zes maanden vind ik voor verreweg de meeste schades volkomen redelijk. De groep meer complexe schades zal een langere behandeltermijn nodig hebben, mogelijk oplopend tot de officiële beslistermijn van vijftien maanden.

65. Kunt u in een overzicht weergeven in hoeveel badges en andere groeperingen (als heft in eigen hand) er zijn? Kunt u tevens aangeven hoeveel panden uit die badges HRA komen?

66. Hoeveel panden komen uit de HRA die niet binnen een bepaalde groep vallen?

Antwoord 65 en 66

Dit krijg een plek in het verder te ontwikkelen dashboard. In het Bestuurlijk overleg van 5 juni jl. is hierover het volgende afgesproken «Een publiek dashboard voor de uitvoering van de versterking, uiterlijk beschikbaar per 1 jan 2020. Dit dashboard maakt per gemeente, per dorp en per straat inzichtelijk in welke fase de versterking zich bevindt»

67. Hoeveel aannemers zijn tot nu toe betrokken bij de aannemersvariant van de TCMG? Hoeveel daarvan zijn lokale aannemers?

Antwoord

De TCMG werkt momenteel met 8 aannemers in de aannemersvariant. Dit zijn allen aannemers uit de regio.

68. Hoeveel aannemers komen daarbij nu de versnelling wordt ingezet? Hoeveel daarvan zijn lokaal?

Antwoord

Vanaf 17 juni wordt dit aantal verhoogd van 8 tot 10. Met nog 2 aannemersbedrijven staan volgende week gesprekken gepland. De ambitie is om te komen tot in totaal 15–20 aannemersbedrijven, waarmee minimaal 100 – 150 schades per week kunnen worden afgedaan. Hoeveel daarvan uiteindelijk lokaal zullen zijn, is mede afhankelijk van welke aannemersbedrijven interesse tonen. Voor wat betreft de aannemersvariant nieuwe stijl is het aantal betrokken aannemers niet vast te stellen, aangezien mensen zelf hun aannemersbedrijf kunnen kiezen.

69. Welke rol heeft de VBOG (Verenigde bouwondernemers Groningen)?

Antwoord

TCMG en NCG laten desgevraagd weten dat er geen specifiek contact is met deze vereniging.

70. Hoe duidt u de wetenschappelijke mening van professor Bal en zeven andere internationale aardbevingswetenschappers, dat de schade niet aan bevingen met kleine magnitudes te koppelen is? Kunt u uw antwoord toelichten?

Antwoord

Het is inderdaad lastig om technisch te bepalen of individuele scheuren of schades zijn veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning of dat deze een andere oorzaak hebben. De situatie in Groningen wordt gekenmerkt door een groot aantal bevingen als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld, veel gedupeerden en veel gelijksoortige schade aan gebouwen. In verreweg het grootste deel van de schadegevallen zijn mijnbouwactiviteiten de onbetwiste oorzaak van de schade. Hieraan is door de wetgever het vermoeden ontleend dat ook de overige – vergelijkbare – gevallen, waarin die oorzaak niet is aan te tonen maar ook niet is uit te sluiten, aan die oorzaak moeten worden toegeschreven. Dit wettelijke bewijsvermoeden dient als hulpmiddel bij de beantwoording op deze lastige vraag. Een panel van onafhankelijke deskundigen heeft voor de TCMG voor de toepassing hiervan een beoordelingskader geformuleerd. Concreet betekent dit dat de TCMG er bij fysieke schade aan een gebouw of werk binnen het effectgebied van het Groningenveld of de Gasopslag Norg van uit gaat dat er een causaal verband bestaat, tenzij de schade uitsluitend het gevolg is van een andere oorzaak en dit evident en aantoonbaar is. Voor de gedupeerde betekent dit dat hij verder wordt ontzorgd omdat hij ook niet meer zelf aannemelijk hoeft te maken dat de schade redelijkerwijs door bodembeweging zou kunnen zijn ontstaan en wat de omvang van zijn of haar schade is. In Kamerbrief 33 529 nr. 605 wordt hier verder op ingegaan.

71. Hoe is te voorkomen dat aannemers aansprakelijkheid vrezen, wat van invloed kan zijn op de beschikbare capaciteit? Hoe is te voorkomen dat aannemers bang zijn dat als de TCMG niet betrokken is bij het schadeherstel en/of de wijze van repareren niet is vastgelegd, zij aansprakelijk worden gesteld bij herhaalde schade («het eerste herstel is niet deugdelijk uitgevoerd en nu moet de aannemer op eigen kosten de schade repareren»)?

Antwoord

Mij zijn geen signalen bekend van aannemers die zouden vrezen voor hun aansprakelijkheid en evenmin dat dit invloed zou hebben op de beschikbare capaciteit. De TCMG keert de schadevergoeding uit aan de bewoner. Het is vervolgens aan de bewoner om te beslissen of, en zo ja welke aannemer hij opdracht geeft om de schade te herstellen. Daarmee ontstaat dus een privaatrechtelijke relatie tussen de aannemer en de bewoner (en niet met de TCMG). Aannemers zijn in dat kader, net als in andere gevallen, zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van het werk dat zij leveren.

72. Op welke periodieke basis is het onderscheid tussen «oude» en «nieuwe» schademeldingen gemaakt?

Antwoord

Op 31 maart 2017 om 12.00 is de schade-afhandeling stopgezet. Schades die daarna zijn binnengekomen worden afgehandeld door de TCMG en zijn «nieuwe meldingen». Schades die gemeld zijn vóór deze datum zijn in behandeling bij NAM en zijn «oude» schademeldingen.

73. Wat is de huidige status van de 12.000 meldingen die in 2018 nog niet waren opgenomen door de TCMG?

Antwoord

Er moeten per 17 juni 2019 nog circa 3.750 aanvragen met een indieningsdatum voor 1-1-2019 worden opgenomen.

74. Kunt u toelichten wat de voortgang is ten aanzien van de ruim 900 «oude» schademeldingen waarover nog geen akkoord is waarvan zo’n 650 schademeldingen op een oordeel van de Arbiter Bodembeweging wachten? Hoe wordt de voortgang van de oude schadegevallen bijgehouden?

Antwoord

Er zijn nog 418 openstaande dossiers (stand 17-6-2019) bij de Raad van Arbiters Bodembeweging (hierna Arbiter). Alle nog in behandeling zijnde zaken bij de Arbiter zijn inmiddels ingepland voor een schouw en/of zitting voor 1 september 2019. Niet in alle gevallen zal er geschikt kunnen worden, dus moet er rekening mee gehouden worden dat na de laatste zitting, die gepland is op 30 augustus a.s., in een aantal zaken een uitspraak moet worden geschreven of een deskundige benoemd moet worden. De inspanning van de Arbiter is er op gericht om de laatste uitspraak vóór 1 januari 2020 te doen. Er is nauw contact tussen het Ministerie van EZK en de Arbiter, en tussen de Arbiter en NAM over de voortgang.

75. Kunt u een reactie geven op de vaststelling van de onafhankelijke raadsman dat de afwikkeling van (complexe) arbitragezaken na een uitspraak van de Arbiter vaak moeizaam verloopt? Wat gaat hier mis? Hoe gaat u NAM eraan houden dat adequaat gevolg geven dient te worden aan de uitspraken van de Arbiter?

Antwoord

De Arbiter Bodembeweging en de NAM hebben laten weten dat de NAM tot op heden in één zaak fundamentele bezwaren heeft geuit en geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de arbiter. NAM heeft in dit geval overigens met de schademelder een regeling getroffen die financieel aansluit bij het door de arbiter vastgestelde schadebedrag. Ik krijg soms signalen over de snelheid waarmee door NAM wordt overgegaan tot uitbetaling. Dit breng ik vervolgens bij NAM onder de aandacht. Daar waar in een uitspraak geen bedrag door de arbiter is vastgelegd, ontstaat soms discussie achteraf. In dat geval kan worden verzocht om een vervolgzitting bij de arbiter, zodat deze alsnog een bedrag voor herstel kan vaststellen. Zie ook het antwoord op vraag 8.

76. Is er bij de versnellingsmaatregel voor schadeafhandeling sprake van het loslaten van de beoordeling van de causaliteit? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor het eigendomsrecht van de NAM? Zo nee, waarom kan dit dan niet voor alle schadegevallen versneld worden?

Antwoord

Ja. De stuwmeerregeling valt buiten het Besluit mijnbouwschade Groningen en betreft een buitengewone regeling, waarbij aan de inhoud van de regeling zelf wordt getoetst. De causaliteitsvraag maakt daar geen onderdeel van uit. Over de vraag wat dit betekent voor de verhaalbaarheid op NAM, ga ik separaat met hen het gesprek aan. Deze maatregel geldt niet voor alle schademeldingen omdat de eenmalige maatregel alleen is bedoeld om het stuwmeer weg te werken.

77. Hoe is het mogelijk dat er toch nog schadeverzoeken worden afgewezen, bijvoorbeeld als zijnde «zettingsschade» (door temperatuurverschillen), als het bewijsvermoeden wettelijk is vastgelegd?

Antwoord

Het bewijsvermoeden is ontzenuwd als er evident en aantoonbaar een andere, uitsluitende oorzaak van de schade is dan bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten in het Groningenveld of de gasopslag Norg. Ook is het mogelijk dat het bewijsvermoeden niet van toepassing is omdat de schade naar zijn aard redelijkerwijs geen mijnbouwschade kan zijn.

78. Kunt u toelichten hoe het proces loopt ten aanzien van een regeling voor waardedaling en of, en zo ja hoe, partijen nog kunnen reageren over de vaststelling van waardedaling?

Antwoord

Bij de problematiek betrokken (maatschappelijke) organisaties zijn door de adviescommissie twee keer gehoord bij het opstellen van het advies. Zoals aangegeven in mijn brief van 24 april jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 608) geef ik, conform instellingsbesluit van de adviescommissie, aan Atlas voor Gemeenten opdracht tot actualisatie van de methode in lijn met de aanbevelingen van de adviescommissie. Rond de zomer leg ik de methode nogmaals aan de adviescommissie waardedaling voor. Daarna wordt de methode door mij aan het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) ter beschikking gesteld zodat het IMG dit kan gebruiken bij de vormgeving van zijn werkwijze voor afhandeling van schade als gevolg van waardedaling. Het IMG is onafhankelijk en stelt vervolgens zijn werkwijze voor afhandeling van waardedaling vast.

79. Kan een overzicht worden gegeven van hoeveel schadegevallen er sinds 2012 zijn afgehandeld? Kan dit worden uitgesplitst per jaar?

Antwoord

In onderstaande tabel is het aantal schadeafhandelingen per jaar weergegeven. De cijfers zijn gebaseerd op cijfers van NAM en van TCMG.

Jaar

Afgehandeld

2012

247 (NAM)

2013

4.567 (NAM)

2014

10.514 (NAM)

2015

27.570 (NAM)

2016

22.536 (NAM)

2017

3.199 (NAM)

2018

7.192 (NAM) 3.650 (TCMG)

80. Kan een overzicht worden gegeven hoeveel schademeldingen er het afgelopen jaar open hebben gestaan?

Antwoord

In onderstaande grafiek (d.d. 17-6-2019) is zichtbaar dat het aantal openstaande aanvragen in behandeling fluctueert in de tijd. Dit is afhankelijk van het aantal binnenkomende schademeldingen en van het tempo van afhandeling. Het effect van de recente bevingen in Westerwijtwerd en Garrelsweer is duidelijk zichtbaar.

81. Kan worden aangegeven wat de status is van de oude schadegevallen? Hoeveel van deze schadegevallen zijn inmiddels afgehandeld?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 59.

82. Kunt u aangeven welk effect er is wanneer de peildatum ligt op 1 januari 2012, de waarde van woningen voor de beving in Huizinge?

Antwoord

De methode van Atlas voor gemeenten meet de totale waardedaling ten opzichte van de referentielocaties per 1 januari 2019. In de gehanteerde methode worden ook de beving bij Huizinge in 2012 en eerdere bevingen meegeteld.

83. Welke compensatie krijgen woningen met schade buiten aangewezen postcodegebieden?

Antwoord

Wie precies recht heeft op welke compensatie voor waardedaling hangt af van het toepassingsgebied. De adviescommissie adviseert uit te gaan van het gebied dat Atlas voor Gemeenten hanteert. Atlas voor Gemeenten heeft voor alle postcodegebieden met toegekende aardbevingsschade onderzocht of sprake is van waardedaling. In postcodegebieden vanaf 20% toegekende schadeclaims wordt waardedaling geconstateerd. In postcodegebieden met 0–20% toegekende schadeclaims ten opzichte van de complete woningvoorraad ziet Atlas een tegenovergesteld effect: de waarde van de woningen is daar gestegen. Als het IMG de methode van Atlas voor Gemeenten toe gaat passen bij besluiten over compensatie voor waardedaling komen bewoners van die postcodegebieden niet voor schadevergoeding in aanmerking.

84. Hoe verhoudt zich de compensatie van herstelde en/of versterkte panden tot vergelijkbare panden, van dezelfde waarde is hetzelfde postcodegebied, die nog hersteld of versterkt zijn?

Antwoord

De adviescommissie gaat daar in haar advies op in: «Bij woningen die nog versterkt moeten worden zal steeds moeten worden vastgesteld of de waarde daarvan nog overeenkomt met de waardering die in het model wordt verondersteld, bijvoorbeeld omdat de schade zo groot is dat geen sprake meer kan zijn van een waarde in het economisch verkeer. Als niet van een grote schade sprake is maar van de noodzaak van preventieve versterking, moet worden onderzocht wat de effecten zijn van een versterking. Is aannemelijk dat de waarde erdoor wordt beïnvloed en zo ja, in welke mate. Bij woningen die versterkt zijn, moet worden vastgesteld of de versterking de waardedaling die anders zou zijn opgetreden, heeft weggenomen. De adviescommissie is van oordeel dat de gevallen zo verschillend kunnen zijn dat het niet mogelijk is de effecten in een bestaand model te meten of globaal in een percentage uit te drukken. De modellen zijn daarop niet ingericht. Daarom stelt de adviescommissie voor dat bij de ontwikkeling van het gekozen model te onderzoeken in hoeverre met deze factor rekening zou kunnen worden gehouden.» Ik heb deze aanbeveling overgenomen. Bij de actualisatie van de methode van Atlas voor Gemeenten wordt bezien in hoeverre met deze factor rekening gehouden kan worden.

85. Kunt u een overzicht maken waaruit een op een blijkt welke risico woningen gekoppeld zijn aan welke referentiewoningen?

Antwoord

In de methode van Atlas voor gemeenten wordt bij een verkochte woning in het risicogebied steeds een woning gezocht op een locatie elders in Nederland die zo goed mogelijk vergelijkbaar is in de factoren die van invloed zijn op de waarde (afgezien van het aardbevingsrisico). Zo wordt een goede controlegroep voor de woningen in het risicogebied gecreëerd, maar de specifieke koppeling tussen woningen in het risicogebied en daarbuiten is vervolgens niet meer relevant. Een dergelijk overzicht levert daarom geen relevant beeld op.

86. Kunt u een overzicht maken waaruit per (6 positie) postcodegebied blijkt wat voor de verkochte woningen in dat gebied per jaar (2012–2017) het gemiddelde is van de waarden van de verschillende variabelen voor aardbevingsinvloed die in het model van Atlas worden onderscheiden?

Antwoord

De wijze waarop de bevingsindicator per postcodegebied is bepaald is opgenomen in de laatste publicatie van Atlas voor Gemeenten.2 Ik heb opdracht gegeven tot actualisatie van de methode. In deze actualisatie wordt ingegaan op de bevingsindicator per postcodegebied. De actualisatie is rond de zomer gereed.

87. Kunt u een overzicht maken waaruit per (6 positie) postcodegebied blijkt wat voor de verkochte woningen in dat gebied per jaar (2012–2017) het gemiddelde is van de waarden van de verschillende variabelen voor aardbevingsinvloed die in het model van Atlas worden onderscheiden?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 86

88. Wat heeft u met het volgende advies gedaan: «Vanuit oogpunt van zorgvuldigheid en transparantie doet de adviescommissie de aanbeveling aan EZK, Waarderingskamer, provincie en aardbevingsgemeenten om de komende maanden gezamenlijk een analyse te laten uitvoeren in hoeverre een systematisch afwijking bestaat tussen WOZ en transactieprijs. Daarbij kan tevens onderzocht worden of een dergelijke afwijking verandert in de tijd (voor een publiekrechtelijke regeling is de meest actuele afwijking relevant) en of deze verschilt tussen gemeenten (die een iets ander beleid kunnen voeren t.o.v. WOZ-vaststelling en met andere taxateurs kunnen werken). Op basis van de uitkomsten zou een generieke correctie kunnen worden uitgevoerd op de WOZ, om vervolgens de gecorrigeerde WOZ als grondslag te hanteren als basis voor de schadevergoeding»?

Antwoord

Ik heb deze aanbeveling van de adviescommissie overgenomen en opdracht gegeven tot een analyse met betrekking tot de betrouwbaarheid van de WOZ. Deze analyse is rond de zomer gereed en wordt door mij aan de adviescommissie voorgelegd.

89. Aan welke termijnen wordt gedacht voor een normbesluit en een versterkingsbesluit, waaraan termijnen gesteld zullen worden zoals in het bestuursrecht volgens het voorgestelde besluit versterking gebouwen Groningen? Komen die termijnen vast te liggen en waarom niet in dit besluit? Komen er uitzonderingen voor deze termijnen?

Antwoord

Aangezien de versterkingsbesluiten niet op aanvraag maar ambtshalve genomen worden gelden er geen vaste wettelijke termijnen. Het normbesluit en versterkingsbesluit worden binnen een redelijke termijn vastgesteld. In het Besluit versterking gebouwen Groningen zijn hiervoor geen vaste termijnen opgenomen omdat dit wordt bepaald door het individuele geval. Een gebouw dat tot een typologie behoort en waar geen gebiedsgerichte plannen spelen, kan sneller door het proces dan een gebouw waar maatwerk nodig is of de gemeente nog een visie op het gebied wil ontwikkelen. De NCG maakt met de gemeenten werkafspraken om een vlotte doorloop van alle gebouwen mogelijk te maken.

90. Moeten het Besluit versterking gebouwen Groningen, de wijziging van het Instellingsbesluit NCG, de Tijdelijke samenwerkingsovereenkomst tussen NCG en CVW en de Tijdelijke overeenkomst operationalisering aansturing versterkingsoperatie tussen NAM en de Staat aangepast worden naar aanleiding van de versnelling van de schadeafhandeling en de versterkingsoperatie (Kamerstuk 33 529, nr. 639)?

Antwoord

Het besluit en de genoemde overeenkomsten zijn een belangrijke voorwaarde om tot de versnelling te komen. Mocht uit de uitwerking van de versnellingsmaatregelen blijken dat een aanpassing van het besluit nodig is, dan zal die doorgevoerd worden. Het aanpassen van deze wet- en regelgeving mag niet tot vertraging leiden in de uitvoering.

91. Kan een overzicht worden gegeven van hoeveel huizen er sinds 2012 zijn versterkt? Kan dit worden uitgesplitst per jaar? Kan dit worden uitgesplitst naar gebouwen op norm en gebouwen niet op norm?

Antwoord

Zie het antwoord op vraag 60

92. Waar is de «plus» op de versterking in de vorm van verduurzaming gebleven? Op welke manier kunnen bewoners hier een beroep op doen?

Antwoord

In de begroting van EZK is € 42,2 mln. gereserveerd om woningen tot € 7.000 te verduurzamen wanneer zij worden versterkt. In 2018 is de subsidieregeling «energiebesparing woningen bouwkundig versterkingsprogramma Groningenveld» open gesteld en een eerste voorschot van € 4 mln. overgemaakt naar de uitvoerder van deze regeling; het Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN). Bewoners kunnen wanneer hun woning wordt versterkt bij SNN een subsidieverzoek indienen.

Vanuit het programma Aardgasvrije Wijken van het Ministerie van BZK zijn er in Groningen 6 wijken geselecteerd in 2018, waaronder wijken binnen de batch 1588. Voor de zes wijken, die dienen als proeftuinen, is in totaal bijna 28 miljoen beschikbaar gesteld vanuit het programma Aardgasvrije Wijken.

93. Hoe verhoudt een commercieel bedrijf als CVW zich tot een publieke versterking? Gaat de winst die gemaakt wordt terugvloeien naar herstel van de provincie?

Antwoord

Voor de uitvoering van de versterking wordt gebruik gemaakt van private partijen zoals ook het CVW. Winst die CVW maakt komt voor rekening van de NAM. Dat laat onverlet dat de NAM alles wat nodig is voor de veiligheid betaalt, gericht op herstel van de provincie.

94. Hoe gaan initiatieven als «vanOnderen» een plek krijgen binnen het versterkingsproces?

Antwoord

Wij houden ons aanbevolen voor eventuele adviezen die uit «vanOnderen» voortkomen. Daarbij kunnen initiatieven als deze worden gesignaleerd door lokale stuurgroepen, maatschappelijke organisaties en NCG.

95. Welke stappen in het versterkingsproces dragen bij aan het herstellen van de langdurige maatschappelijke ontwrichting? Hoe worden dorpen daarbij betrokken?

96. Welke stappen in het versterkingsproces dragen bij aan het herstel van de gezondheid van 10.000 Groningers?

Antwoord op vraag 95 en 96

De belangrijkste stap die het kabinet heeft genomen om de veiligheid en de veiligheidsbeleving te verbeteren en maatschappelijke ontwrichting tegen te gaan was het besluit om de gaswinning zo snel mogelijk naar nul af te bouwen. Het versterkingsproces is gericht op het verbeteren van de veiligheid van de gebouwen in Groningen zolang er een reëel risico op een zware beving is. Gemeentebesturen zijn verantwoordelijk voor de planning en de aansturing van het versterkingsproces. Dit wordt vormgegeven in het lokale plan van aanpak. Zodoende biedt het versterkingsproces naast het borgen van veiligheid ook goede mogelijkheden zijn voor een integrale stads-, -dorps en buurtvernieuwingsaanpak. De lokale plannen van aanpak zijn gedurende het gehele versterkingsproces het centrale sturings- en planningsinstrument. Daarnaast hebben eigenaren een belangrijke stem in de versterkingsmaatregelen. Eigenaren van woningen hebben in het gehele traject het laatste woord over de versterking. Zij worden nauw betrokken bij de uitwerking van de versterkingsmaatregelen en kunnen keuzes maken binnen de randvoorwaarden van veiligheid. Het is de inzet dat hiermee zowel de veiligheid van woningen als de veiligheid van bewoners verbetert en de regio controle krijgt over de eigen toekomst. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het herstellen van de maatschappelijke ontwrichting en de gezondheid van de Groningers.

97. Wat zijn de kosten van het oprichten van de TCV? Wie betaalt die?

Antwoord

Wanneer de TCV operationeel is worden deze kosten betaald uit de begroting van EZK. Op dit moment is er nog geen raming van de kosten. De kosten voor de versterking en de uitvoeringskosten, dus ook van de TCV, zullen door NAM worden betaald.

98. Op welke wijze wordt verduurzaming aan versterking gekoppeld? Wie is er verantwoordelijk voor het bedenken van oplossingen van een integrale aanpak? Wie voor de aanpak? Op welke wijze stimuleert u deze integrale aanpak?

Antwoord

Binnen de versterking wordt expliciet gekeken naar de mogelijkheden voor verdere verduurzaming. De Nationaal Coördinator Groningen draagt zorg voor integrale oplossingen voor het combineren van versterking en verduurzaming. Het bijkomende instrumentarium (zie het antwoord op vraag 92) komt zowel vanuit het Rijk als de gemeenten.

99. Welke taak, functie en verantwoordelijkheden krijgen de aardbevingscoaches? Aan welk profiel dienen deze coaches te voldoen?

Antwoord

In een aantal gemeenten zijn al zogenoemde «aardbevingscoaches» werkzaam. Zij bieden hulp en leggen verbinding naar andere organisaties die mogelijk een meerwaarde kunnen hebben in het oplossen van problemen van inwoners van Groningen. De aardbevingscoaches gaan zo nodig langs de deuren en bellen aan om actief hun hulp aan te bieden. Dat maakt dat mensen die mogelijk minder makkelijk de stap zetten naar de hulpverlening toch kunnen worden bereikt en geholpen. De precieze invulling blijft maatwerk. Het zal per gemeente ook verschillen hoe de aardbevingscoaches worden aangesloten bij bestaande initiatieven rondom sociale en emotionele ondersteuning.

100. Op welke wijze gaat u verantwoordelijkheden loslaten en die overdragen aan lokale overheden? Wanneer gaat u dit doen?

Antwoord

Het besluit versterken is opgesteld in overleg met de medeoverheden uit de regio. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de aansturing van de uitvoering van de versterking. De raden van de gemeenten stellen daarvoor de lokale plannen van aanpak vast. Formeel kunnen taken en bevoegdheden alleen bij wet worden opgedragen aan de gemeenten. De Minister van EZK is voornemens u dit najaar een wetsvoorstel daartoe aan te bieden. Met de gemeenten wordt momenteel gekeken naar het gezamenlijk invullen van de nieuwe rollen.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de aansturing van de uitvoering van de versterking. De raden van de gemeenten stellen daarvoor de lokale plannen van aanpak vast.

101. Kan worden aangegeven in hoeverre de hoeveelheid schademeldingen die in 2018 niet is opgenomen samenhangt met de destijds beschikbare capaciteit van opname?

Antwoord

Vanaf de start van TCMG (19 maart 2018) heeft TCMG een probleem gehad met de beschikbaarheid van deskundigen. Deze beperkte capaciteit is van grote invloed geweest op de hoeveelheid schadeopnames die konden worden gedaan, en daarmee dus ook op het aantal schademeldingen die in 2018 niet is opgenomen. Eind 2018 heeft een Europese aanbesteding geresulteerd in meer deskundigen.

102. Welke rol zou het Centrum Veilig Wonen (CVW) nog kunnen spelen vanaf 2020

Antwoord

Er komt één publieke uitvoeringsorganisatie. Hoe die er uit gaat zien onderzoeken wij nu. De continuïteit van de operatie staat daarbij voorop. Er wordt gekeken hoe de kennis en de ervaring van de mensen bij het CVW daarbij kan worden benut.

103. Zijn inmiddels alle plannen van aanpak vastgesteld door de gemeenteraden en door het SodM positief beoordeeld? Hoe wordt de onderlinge afstemming tussen de lokale plannen van aanpak geborgd?

Antwoord

Alle plannen zijn door de gemeenten zelf vastgesteld en zijn voorzien van een voorlopig positief oordeel van SodM. Het definitieve oordeel van SodM over individuele plannen en de beoordeling van het totale programma maakt volgt nog. De Nationaal Coördinator Groningen is momenteel bezig met de onderlinge afstemming tussen de plannen. Het belangrijkste daarin is een capaciteitsverdeling over de Lokale plannen van Aanpak. Het proces voor de Lokale plannen van Aanpak voor volgend jaar is al ingezet en in dat proces is de onderlinge afstemming geborgd.

104. Hoe wordt voorkomen dat in de versterking van monumenten financiële argumenten leidend zijn in plaats van het monumentale karakter van een gebouw of gebied?

Antwoord

Voor de versterking in zijn algemeenheid geldt dat alles wat nodig is voor de veiligheid plaats zal vinden. Ook voor gemeentelijke- en Rijksmonumenten gelden geen financiële grenzen bij noodzakelijke versterkingen. De randvoorwaarde is behoud van het monument. Sloop is daarbij niet aan de orde. De noodzakelijke versterkingen moeten rekening houden met het monumentale karakter van het monument.

Voor karakteristieke panden die wel van groot belang zijn voor de gebiedsidentiteit maar niet de status van monument hebben, is er een bovengrens aan de versterkingskosten. Als de kosten voor versterking 150% van de herbouwkosten van het pand bedragen kan sloop en nieuwbouw aan de orde zijn.

105. Wanneer is de NAM definitief uit het proces van schadeherstel en versterking? Op welke andere deelterreinen is de NAM nog betrokken in het proces of besluitvorming? Wanneer is de NAM volledig op afstand geplaatst?

Antwoord

NAM handelt nog oude schades af. Alle inzet is erop gericht deze zo veel mogelijk voor 1 januari 2020 af te ronden. Voor de versterking geldt dat het CVW in ieder geval tot 31 december 2019 bij NAM onder contract staat, maar dat de aansturing van het CVW door de NCG plaatsvindt.

106. Kan de categorie «klacht schadeafhandeling» worden uitgesplitst?

Antwoord

De TCMG heeft een bezwaar- en beroepsprocedure waar bewoners gebruik van kunnen maken. Een bezwaar of beroep ziet op de inhoud van een besluit of de wijze waarop een besluit tot stand is gekomen (de bewoner is het niet eens met het besluit). Inmiddels heeft de TCMG 235 bezwaren ontvangen.

107. Kunt u een update geven van de voortgang over de gespreken over de opvolging van de aanbevelingen van de Agrarische Tafel?

Antwoord

De gesprekken met de leden van de Agrarische Tafel verlopen constructief. De laatste vergadering was op 14 juni. Om te komen tot een goede opvolging per aanbeveling is het van belang om de juiste partijen aan tafel te hebben. Daarom is de afgelopen periode de overlegstructuur verder uitgewerkt. Tegelijkertijd wordt begonnen met het uitzetten van de door de partijen aan tafel gewenste onderzoeken.

108. Hoe staat het met de typologieaanpak? Hoeveel woningen hebben overeenkomsten? Zijn er andere factoren die invloed hebben, zoals verbouwingen, op de aanpak van woningen van hetzelfde type?

Antwoord

Om de beschikbare capaciteit optimaal te benutten en snelheid te maken is toepassing van standaardisatie noodzakelijk. Voor de typologie-aanpak worden op dit moment de eerste typen ontwikkeld. Zodra een type gereed is, wordt direct gestart met toepassing daarvan. Op 5 juni jl. is bestuurlijk afgesproken dat de Technische Commissie van de NCG hierin de leiding heeft totdat de Tijdelijke Commissie Versterken (TCV) is opgericht. De Technische Commissie kan gebruik maken van de kennis en kunde van TNO. Bij de toepassing van de typologie-aanpak wordt uiteraard rekening gehouden met individuele verschillen binnen een type, bijvoorbeeld als gevolg van verbouwingen.

109. Welk deel van het NPG is inmiddels ingezet voor de leefbaarheid? Hoeveel voor het zorgprogramma? Hoeveel voor het erfgoed?

Antwoord

Er is inmiddels bijna 250 miljoen euro toegekend aan verschillende programma’s en projecten. Hiervan is ruim 93 miljoen euro toegekend aan projecten die gericht zijn op leefbaarheid, ruim 53 miljoen euro aan zorg en 20 miljoen euro aan erfgoed.

110. Kunt u in een overzicht weergeven waaraan geld uit het NPG tot nu toe is uitgegeven?

Antwoord

Een complete lijst van de projecten waaraan het NPG geld heeft uitgegeven kunt u vinden op de website van het Nationaal Programma Groningen, nationaalprogrammagroningen.nl.

111. Hoeveel monumentale panden zijn er uit het HRA-model gekomen met een risico?

Antwoord

Volgens de meest recente lijsten zijn er 140 monumenten (Rijks- en gemeentelijk) die op de HRA-lijst zijn opgenomen.

Naar boven