33 524 (R 1999) Wijziging van het op 31 mei 1932 te Londen tot stand gekomen Verdrag tussen Nederland en Groot-Brittannië, houdende bepalingen tot het vergemakkelijken van het voeren van rechtsgedingen in burgerlijke en handelszaken; Londen, 9 mei 2012

A/ nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 24 januari 2013.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op 23 februari 2013.

Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk wordt niet openbaar gemaakt, omdat het instemmend luidt (artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 januari 2013

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen de op 9 mei 2012 te Londen tot stand gekomen wijziging van het op 31 mei 1932 te Londen tot stand gekomen Verdrag tussen Nederland en Groot-Brittannië, houdende bepalingen tot het vergemakkelijken van het voeren van rechtsgedingen in burgerlijke en handelszaken (Trb. 2012, 106).

Een toelichtende nota bij deze verdragswijziging treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.

Aan de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten is verzocht hogergenoemde stukken op 25 januari 2013 over te leggen aan de Staten van Aruba, de Staten van Curaçao en de Staten van Sint Maarten.

De Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

TOELICHTENDE NOTA

Het wijzigingsverdrag dat op 9 mei 2012 bij notawisseling tot stand is gekomen, voorziet in een wijziging van artikel 3, onderdeel d, en artikel 7, onderdeel c, van het op 31 mei 1932 te Londen tot stand gekomen Verdrag tussen Nederland en Groot-Brittannië houdende bepalingen tot het vergemakkelijken van het voeren van rechtsgedingen in burgerlijke en handelszaken (Stb. 1933, 364; zie laatstelijk Trb. 1998, 19). Het wijzigingsverdrag zal, evenals het Verdrag van 1932, voor het gehele Koninkrijk gelden.

Aanleiding voor de wijziging is de Wet van 9 oktober 2008 (Stb. 411) waarin onder meer een aanpassing van de Wet van 11 december 1980, houdende uitvoering van het op 18 maart 1970 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de verkrijging van bewijs in het buitenland in burgerlijke en handelszaken (Stb. 653) is opgenomen. In deze laatstgenoemde wet is als ontvangende autoriteit van rogatoire commissies de rechtbank ’s-Gravenhage aangewezen, in plaats van de officier van justitie bij deze rechtbank (zie artikel I, onderdeel A).

Uit het oogpunt van harmonisatie en in navolging van het advies van de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht en de Adviescommissie voor het burgerlijk procesrecht is onderdeel c van artikel 7 van het Verdrag van 1932 met betrekking tot de ontvangende autoriteit van rogatoire commissies gewijzigd. Deze wijziging houdt in dat de rogatoire commissies door de Britse autoriteiten worden overgemaakt aan de rechtbank binnen wier rechtsgebied de getuigen of het grootste aantal van hen woonachtig zijn of verblijven in plaats van aan de officier van justitie bij deze rechtbank. Indien de namen en woon- of verblijfplaatsen van de getuigen niet zijn opgegeven, worden de rogatoire commissies overgemaakt aan de rechtbank ’s-Gravenhage in plaats van aan de officier van justitie bij de rechtbank ‘s-Gravenhage.

De wijziging in onderdeel d van artikel 3 is redactioneel van aard. Daarbij zij aangetekend dat in de wijze van aanvragen om mededeling van stukken geen wijziging is aangebracht. Deze aanvragen worden gezonden aan de officier van justitie bij de rechtbank binnen wier rechtsgebied de stukken moeten worden medegedeeld.

Vermeld zij dat op voorstel van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot zowel artikel 3 als artikel 7 de ontvangende instantie in Engeland is gewijzigd.

Naar aanleiding van de wijziging van artikel 7, onderdeel c, van het Verdrag van 1932 dient voor Nederland de Wet van 6 april 1933, houdende voorzieningen tot uitvoering van het op 31 mei 1932 te Londen tussen Nederland en Groot-Brittannië gesloten verdrag, houdende bepalingen tot het vergemakkelijken van het voeren van rechtsgedingen aangepast te worden. Aangezien het een technische aanpassing betreft, zal deze wijziging bij gelegenheid van een passend wetsvoorstel worden meegenomen.

Het Verdrag van 1932 is eveneens van toepassing op Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). Met het wijzigingsverdrag is van de gelegenheid gebruik gemaakt artikel 3, onderdeel d, en artikel 7, onderdeel c, te actualiseren naar aanleiding van de staatkundige hervorming van 10 oktober 2010.

Met betrekking tot «het Koninkrijk der Nederlanden» wordt uitgegaan van het deel gelegen in Europa en de delen gelegen buiten Europa (Aruba, Curaçao, Sint Maarten, alsmede Bonaire, Sint Eustatius en Saba). Voor de buiten Europa gelegen delen van het Koninkrijk dienen, gelet op de in het kader van de staatkundige hervormingen binnen het Koninkrijk tot stand gekomen Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie, de rogatoire commissies te worden overgemaakt aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en dienen de aanvragen om mededeling van stukken te worden gericht aan de procureurs-generaal bij dit Gemeenschappelijk Hof binnen wier respectievelijke rechtsgebied de stukken moeten worden medegedeeld.

Aruba, Curaçao en Sint Maarten, alsmede het Caribische deel van Nederland hebben eveneens wetgeving met voorzieningen tot uitvoering van het Verdrag van 1932. De regering van Aruba heeft aangegeven dat ten aanzien van het onderhavige wijzigingsverdrag er geen noodzaak is om de desbetreffende wetgeving aan te passen. Of voor Curaçao en Sint Maarten de wettelijke regeling een wijziging behoeft, dient nog nader te worden onderzocht. Voor het Caribische deel van Nederland is van toepassing de Uitvoeringswet van het tussen Nederland en Groot-Brittannië gesloten verdrag, houdende bepalingen tot het vergemakkelijken van het voeren van rechtsgedingen BES (Stb. 2010, 504). Deze wet behoeft, evenals de wetgeving van Aruba, naar aanleiding van de wijziging van het verdrag geen aanpassing.

De minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

De minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans

Naar boven