Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 maart 2014
In mijn brief van 16 januari 2013* heb ik toegezegd dat de uitvoering door gemeenteraden van artikel 21a van de Wet
maatschappelijke ondersteuning (Wmo) na verloop van tijd zal worden gemonitord. Deze
toezegging heb ik ook op 16 januari 2013 gedaan tijdens het interpellatiedebat van
Kamerlid Leijten over de invoering van artikel 21a van de Wmo (Handelingen II 2012/13,
nr. 40, item 5, blz. 28–40). Hierbij informeer ik uw Kamer over de uitkomsten van onderzoek dat
ik heb laten uitvoeren naar de uitvoeringspraktijk van dit artikel bij gemeenten2.
Het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van interviews die zijn gehouden met een representatief
aantal gemeenten die een inkoopprocedure hebben doorlopen sinds de inwerkingtreding
van artikel 21a van de Wmo. Met dit artikel worden gemeenteraden verplicht om basistarieven
vast te stellen die zijn gebaseerd op reële kostprijzen en die uitgaan van inzet van
personeel door de aanbieder tegen arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden
benodigd voor het leveren van huishoudelijke verzorging.
De hoofdbevinding uit het onderzoek is dat gemeenten artikel 21a van de Wmo toepassen
en dat de wet uitvoerbaar wordt bevonden. Dit blijkt uit alle afgenomen interviews
met deskundigen die betrokken zijn geweest bij het vaststellen van basistarieven bij
24 partijen die een inkoopprocedure hebben doorlopen.
Dat artikel 21a van de Wmo wordt toegepast, blijkt uit het feit dat de basistarieven
tijdig worden vastgesteld en dat het vaststellen gebeurt door de gemeenteraad. De
aanbestedende partijen passen voor de inkoop van de huishoudelijke hulp het vaakst
een zogenaamde «IIB-procedure» toe, waarin het tarief dat uiteindelijk wordt vastgesteld
niet onder het vastgestelde basistarief mag uitkomen. Overigens zijn de vastgestelde
basistarieven niet per definitie gelijk aan de gecontracteerde tarieven. De indruk
van de onderzoekers is dat de gecontracteerde tarieven doorgaans hoger worden vastgesteld,
dan de vastgestelde basistarieven. Ter onderbouwing van de basistarieven worden kostprijsberekening,
benchmark en marktconsultatie ingezet. Tweederde van de aanbestedende partijen stelt
basistarieven vast en koopt de huishoudelijke hulp in met behulp van eigen personeel.
De overwegingen die het meest worden genoemd bij het vaststellen van het basistarief
zijn de «kwaliteit» en een «reële kostprijs voor de aanbieder van de huishoudelijke
hulp». Onder kwaliteit wordt verstaan goede huishoudelijke hulp voor de cliënt en
ook goede arbeidsvoorwaarden voor de werknemers.
Ik vind het goed om te lezen dat de gemeenteraden serieuze invulling geven aan de
verantwoordelijkheid die zij op grond van artikel 21a Wmo hebben en dat zij daarbij
vrijwel geen knelpunten ervaren bij de uitvoering. In lijn met de huidige wet is in
het wetsvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ook een bepaling opgenomen
die een goede verhouding borgt tussen de prijs voor de levering van een voorziening
en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening. Ik vertrouw er
op dat gemeenten ook in de nieuwe wet een serieuze invulling van hun verantwoordelijkheid
op dit punt zullen geven.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn