De memorie van antwoord heeft de leden van de VVD-fractie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende nadere opmerkingen en het
stellen van de volgende nadere vragen, die betrekking hebben op de financiering van
de SER in relatie tot zijn (toekomstige) taken. De leden van de fracties van PvdA, CDA, SP, GroenLinks, ChristenUnie en OSF sluiten zich bij deze vragen aan.
Bij het bepalen van de criteria waaraan de gekozen oplossing moest voldoen, was het
uitgangspunt van de regering dat de bestaande situatie zoveel mogelijk in stand blijft,
namelijk dat het bedrijfsleven financiert. Waarom is dit het uitgangspunt voor de
regering? Immers wat speelt is niet alleen de veranderde financiering van de Kamers
van Koophandel, waardoor een oplossing voor de financiering van de SER moet worden
gevonden, maar ook de positie van de SER die door opheffing van het stelsel van product-
en bedrijfschappen (PBO) verandert.
De regering is blijkens de memorie van antwoord, van mening dat van de wettelijke
taken van de SER de sociaaleconomische advisering van regering en parlement de primaire
taak is en dat daarnaast aan de SER enkele bestuurlijke taken zijn opgedragen. Historisch
gezien is dit onjuist. De SER was en is de top van de PBO en de adviserende taken
zijn in de loop der tijd kennelijk belangrijker geworden. Hoe dan ook, als de regering
van mening is dat thans en in de toekomst de primaire taak de genoemde advisering
van regering en parlement is, betekent dit een andere positie van de SER en daar hoort
een financiering bij zoals bij andere adviesorganen van de regering. Graag ontvangen
de leden van bovengenoemde fracties een reactie van de regering.
Overigens is het parlement nog niet door middel van wetgeving op de hoogte van de
toekomstige taken van de SER en zijn veranderende positie. Blijkens mededeling van
de minister van Economische Zaken is het plan de opheffing van de PBO en de overdracht
van publieke taken te regelen in één integrale intrekkingswet2. Betekent dit voor wat betreft de positie van de SER een wijziging van de wet op
de Bedrijfsorganisatie of wordt deze wet geheel ingetrokken en krijgt de SER een andere
wettelijke basis?
Naar de mening van deze leden wordt er, voor wat betreft de toekomstige constructie
van de SER, vooruitgelopen op wetgeving die nog niet bij de Tweede Kamer is ingediend.
Door de heffing van de Kamers van Koophandel per 1 januari 2013 op nul te stellen
is eveneens op wetgeving vooruitgelopen die op dat moment nog niet door het parlement,
ook niet door de Tweede Kamer, is aangenomen. Deze leden hebben grote bezwaren tegen
vooruitlopen op wetgeving.
Ten overvloede merken deze leden op dat een verkeerd vehikel is gekozen. Het voorliggende
wetsvoorstel, betoogt de regering, kan opgevat worden als een continuering van de
huidige financieringssystematiek, waarbij vooral het vehikel verandert: eerst de KvK-heffing
en straks de AWf-premie. De leden van bovengenoemde fracties vinden dit bezwaarlijk.
Het Algemeen Werkloosheidsfonds (Awf) is een bestemmingsfonds en dit gebruiken voor
een doel dat niets met werkgelegenheid te maken heeft, is vervuiling van het fonds.
Samenvattend constateren deze leden ten eerste dat de gekozen oplossing vooruit loopt
op wetgeving, ten tweede dat een verkeerd vehikel wordt gebruikt en ten derde dat
de vraag is waarom het bedrijfsleven de SER moet blijven financieren nu haar voornaamste
taak advisering van regering en parlement is.
De leden van de commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien de reactie van de
regering -bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.